Biografische extracten van de Denkers
- Karl Popper, Hannah Arendt, Michel Foucault, Rawls, Emmanuel Levinas, Wittgenstein, Bertrand Russell, Weil, Max Scheler, Claude Lévi-Strauss, Avram Noam Chomsky, Paul Ricoeur , Maurice Merleau-Ponty, Ilya Prigogine, Hans-Georg Gadamer, Albert Camus, Simone de Beauvoir, Martin Buber, Jean-Paul Sartre , Karl Mannheim, William James, Jürgen Habermas, Gabriel Marcel, Ortega, Umberto Eco
Karl Popper
... stamt uit een burgerlijk milieu in Wenen. Zijn vader, dr. S.S.C. Popper, promoveerde in het recht en was advocaat. Poppers vader bezat een brede belangstelling, in het bijzonder voor geschiedenis, en was zeer belezen. Zijn moeder, Jenny Schiff, was muzikaal en speelde goed piano. De uitgesproken muzikale aanleg in de familie van moederszijde leidt Popper ertoe rond zijn achttiende levensjaar te spelen met de gedachte muziek te studeren; zijn plannen voor een muzikale loopbaan heeft hij echter niet doorgezet.
Als derde kind na twee zusters komt Karl in Wenen op de wereld op 18 juli 1902; zijn jeugdjaren vallen samen met de nadagen van het Hongaars-Oostenrijkse keizerrijk. Het ouderlijke gezin is joods van afkomst maar geassimileerd in levenswijze: zijn ouders zijn lidmaat van de lutherse Kerk. Door zijn joodse achtergrond is begrijpelijk dat Poppers vader liberale overtuigingen aanhing, hoewel deze liberaliteit in zijn geval een sociale bewogenheid niet uitsloot; voor zijn hulp aan daklozen is hij nog geridderd. Poppers latere politieke opvattingen lijken aan te sluiten bij zijn ouderlijk milieu: hij heeft de vrijheid van het individu altijd belangrijker en fundamenteler geacht dan de gelijkheid der individuen. Zijn latere ervaringen met fascisme en nazisme hebben hem gesterkt in zijn mening de vrijheid van het individu als hoogste goed te beschouwen.
Poppers studietijd valt in de chaotische periode na de Eerste Wereldoorlog, waarin de Oostenrijkse samenleving ineenstort. Hij verlaat voortijdig het gymnasium (1918), woont een tijdje in een soort geïmproviseerde studentenflat (19191920) ook omdat hij zijn verarmde ouders niet tot last wil zijn -, wil een ambacht leren en staat toch tegelijk als toehoorder aan de universiteit ingeschreven. Na een examen in 1922 wordt hij als student toegelaten tot de universiteit. Tegelijk is hij leerling bij een meubelmaker (1922-1924). Als maatschappelijk werker verzorgt hij verwaarloosde kinderen (1924-1925). In de periode van 1925 tot 1930 vindt zijn academische studie voornamelijk plaats: in 1928 voltooit hij zijn proefschrift Zur Methodenfrage der Denkpsychologie en in 1929 kwalificeert hij zich als leraar in de wiskunde en de exacte natuurwetenschappen. In deze tijd trouwt hij. Van 1930 tot 1936 is hij werkzaam als leraar.
In zijn periode als leraar legt hij de grondslag voor zijn werken als filosoof. Hij verzamelt materiaal over 'de basisproblemen van de kennisleer'; als de twee basisproblemen beschouwt hij de waarheidsvraag en de demarcatievraag, dat wil zeggen de vraag naar de grenzen van wetenschap. Zijn aantekeningen monden, na een strenge selectie, uit in Der logik der Forschung (1934). Dit boek krijgt een gunstige ontvangst.
Poppers werk is uit één stuk. In 1959 publiceert hij een sterk uitgebreide, Engelse versie van zijn Logik (The logic of scientific discovery, afgekort LSD), waarin hij zijn eerdere opvattingen onverkort handhaaft. Zijn publicaties na 1945 sluiten harmonieus aan bij zijn eersteling uit 1934. De merkwaardige lotgevallen van zijn Postscript after twenty years (1982/1983, 3 delen) illustreren dit: zij gaan terug op ongebruikte aantekeningen uit de tijd van de Logik (1934), zij zijn tot een boek verwerkt in de tijd van zijn LSD (1959, na 'twintig jaar'), maar zij zijn door omstandigheden pas vijftig jaar na de Logik echt gepubliceerd. In 1935/1936 probeert Popper uit Oostenrijk te ontsnappen. Hij wordt universitair docent filosofie in Christechurch (Nieuw-Zeeland) waar hij in maart 1937 aankomt. In de oorlogstijd schrijft hij twee 'essays' dat wil zeggen werken die hij zelf niet strikt wetenschappelijk acht over het sociaal-filosofische vraagstuk van de open samenleving, de niet-tirannieke en veranderlijke samenleving: The povery of historicism (1944) en The open society and its enemies (1945). Deze essays karakteriseert hij later als een bijdrage aan de oorlogsinspanning. Zij worden vele malen herdrukt en maken Popper in brede kring bekend. Maar de werkomstandigheden in NieuwZeeland vallen Popper zwaar; zijn essays worden er vooralsnog niet gewaardeerd. De econoom EA. von Hayek bemiddelt in Londen bij de publicatie van de beide essays en bezorgt hem een docentschap aan de London School of Economics. Popper voelt zich 'alsof zijn leven gered is'. Vanaf 1949 is Popper hoogleraar in logica en wetenschapsleer aan de universiteit van Londen. Hij bouwt zijn werk voort op de eerder gelegde fundamenten. Hij publiceert voornamelijk over de algemene wetenschapsleer, de geschiedenis van de kennisleer (tezamen met excursies op het gebied van de geschiedenis van de natuurkunde) en over grondslagendiscussies op de gebieden van de waarschijnlijkheidsleer en de kwantummechanica. In deze periode groeit zijn roem gestadig; zijn werken beleven allemaal vele herdrukken. Naast de genoemde LSD (1959) en de eveneens genoemde Postscript (1982/1983) verschijnt een drietal verzamelbundels van zijn naoorlogse artikelen (zie bibliografie: 1963, 1972, 1974) en The self and its brain (1977), dat Popper publiceert samen met de neurofysioloog J.C. Eccles. Een uitvoerige intellectuele biografie verschijnt als voorwoord tot een discussie van zijn oeuvre in de bekende Schilpp-reeks: The Philosophy of Karl Popper (1974).
Popper schrijft helder en elegant. Ook zijn centrale werk, LSD, is goed toegankelijk voor het algemene, ontwikkelde publiek; dit boek verschaft een helderder inleiding tot zijn inzichten dan een secundaire bron, zoals een samenvattend studieboek, kan geven. De toegankelijkheid van zijn werken (uitgezonderd de specialistische arbeid op het terrein van de waarschijnlijkheidsleer en de kwantummechanica) verklaart ten dele zijn brede bekendheid. Hiertoe draagt verder bij dat hij in zijn hele werk één thema steeds op de voorgrond stelt: wetenschap is voor hem het toonbeeld van een onderneming door kritische, rationele personen en de bevordering van eenzelfde kritische zin en rationaliteit acht hij in zijn essays van eminent sociaal belang.
Het werk van Imre Lakatos sluit ten nauwste aan bij dat van Popper (zie de secundaire bibliografie). Door het vroegtijdig overlijden van Lakatos in 1974 heeft Popper deze opvolger echter overleefd; Popper zelf stierf in 1994. Popper heeft zich vaak afgezet tegen het logisch empirisme, met name tegen R. Carnap; Carnap heeft deze uitdagingen alleen beknopt beantwoord en een ontwikkeling doorgemaakt welke weinig afhangt van deze discussie. Een grens aan Poppers invloed lijkt te zijn gesteld door werk als dat van T.S. Kulm en J.D. Sneed: in zulk werk richt de aandacht zich vooral op de beschrijving van de feitelijke ontwikkelingen bij wetenschappelijk onderzoek en wordt wetenschap niet meer opgevoerd vanuit de doelstelling een toonbeeld van rationaliteit aan te wijzen. Wellicht hangt deze verschuiving in de aandacht samen met het feit dat deze latere auteurs door hun jongere leeftijd niet meer reageren op de irrationaliteit van het nazisme en de verlokkingen van totalitaire denkbeelden. In ieder geval lijkt in Poppers afwijzing van Kuhns kritiek een element van onbegrip mee te spelen waaruit blijkt dat hij zich geenszins in de bedoelingen van Kuhn kan en wil verplaatsen.
Thomas Samuel Kuhn
... is van Amerikaanse afkomst; hij is geboren op 18 juli 1922 in Cincinnati (Ohio). Zijn scholing verloopt voorspoedig. In de oorlog studeert hij natuurkunde aan de universiteit van Harvard, waar hij promoveert in 1949.
Tijdens zijn promotie is Kuhns belangstelling voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen ontwaakt. Als 'junior fellow' (Harvard, 1948-1951) kan hij aan deze belangstelling verder tegemoet komen. Van 1951 tot 1956 is hij aldaar assistent-professor voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen: de heroriëntatie na zijn studie in de natuurkunde heeft plaatsgevonden. Deze periode wordt door Kuhn later steeds genoemd als een hoogst belangrijke. Hij herinnert zich in 1962, in het voorwoord van The structure of scientific revolutions, en ook in 1977 in het voorwoord van The essential tension, het stimulerende geestesklimaat van Harvard in die tijd.
Reeds in 1947, tijdens zijn promotie, komen wetenschappelijke revoluties in zijn blikveld. Hij maakt kennis met het werk van de Franse wetenschapshistoricus Alexandre Koyré. Een belangrijke invloed ondergaat hij tevens van de ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget en ook de gestaltpsychologie trekt zijn aandacht. Opmerkelijk is ten slotte - Kuhns verhouding tot de Poolse bacterioloog Ludwig Fleck.
Diens wijsgerige werk is Kuhn tot steun geweest, maar Kuhn heeft nooit nauwkeurig kunnen aangeven op welke punten. Een voetnoot in Kuhns Structure of scientific revolutions, gewijd aan Flecks werk, heeft bewerkstelligd dat deze alsnog in de Engelstalige wereld aandacht heeft gekregen.
Aanvankelijk is Kuhn werkzaam als historicus. Bekend is zijn boek The copernican revolution uit 1957. Daarna pas voelt hij zich genoeg gewapend voor een wijsgerige positiebepaling; in de International encyclopedia of unified science (deel 2) verschijnt in 1962 zijn bekendste werk: The structure of scientific revolutions. Hij is dan hoogleraar in de wetenschapsgeschiedenis in Berkeley (1958-1964). Geleidelijk neemt de aandacht voor dit werk toe. In 1970 verschijnt de tweede druk met een aantal belangrijke verduidelijkingen en preciseringen in een nawoord - het Postscript-1969- en verdere herdrukken volgen elkaar dan in een hoog tempo op.
Vanaf 1964 tot en met 1979 verblijft Kuhn in Princeton. In deze tijd neemt hij ook deel aan het grote project dat het ontstaan van de kwantummechanica (circa 1927) wil documenteren. Sedert 1979 is hij verbonden aan het Massachusetts Institute of Technology, voor wetenschapsleer en wetenschapsgeschiedenis. Hij sterft in 1996.
Het werk van Kuhn heeft in zeer brede kring weerklank gevonden, niet alleen bij wetenschapshistorici en kentheoretici, maar ook bij sociologen en psychologen. Deze weerklank is niet louter instemmend: zijn stellingen zijn tot op heden hoogst controversieel gebleken.
Kuhns geschriften hebben, wellicht juist door de toegankelijke schrijfwijze met weinig vaktermen, ook tot vele misverstanden aanleiding gegeven. Kuhn is hier mede schuld aan: zijn enthousiaste wijze van schrijven is op sommige punten te onstuimig geweest, zodat hij later een aantal ondoordachte uitlatingen heeft verbeterd.
Hannah Arendt (1)
Om het politieke denken van Hannah Arendt te kunnen schetsen moet men aandacht besteden aan haar biografie, omdat deze in haar denken wordt weerspiegeld. De thema's en onderwerpen waarover zij als politiek filosofe schrijft, zijn uit haar leven gegrepen. De manier waarop, maar ook de distantie en de eigenzinnigheid waarmee zij politieke vraagstukken aansnijdt, zijn een bron van verbazing. Ragfijn weet zij het vanzelfsprekende te vermijden en trefzeker haar provocaties te lanceren.
Hannah Arendt wordt in 1906 in Hannover geboren, maar zij groeit op in Koningsbergen. Opmerkelijk is dat zij daar niet lijdt onder het antisemitisme van de kinderen op straat en de leraren op school. Haar moeder Martha brengt haar bij dat zij het antisemitisme niet over haar kant moet laten gaan. Zij leert door deze opvoeding te vechten. Het overlijden van haar vader in 1912 vormt een droeve periode in het gezin Arendt. Later kent zij vele vaderfiguren in haar leven: Jaspers, Heidegger, Blumenfeld, en anderen. Bij hen zoekt zij telkens bevestiging van haar werk.
Zij studeert filosofie in Marburg, Freiburg en Heidelberg. In Marburg wordt Heidegger haar leermeester en minnaar. Zij promoveert op een proefschrift over het liefdesbegrip van Augustinus bij Karl Jaspers, met wie zij vooral na de Tweede Wereldoorlog door vriendschapsbanden wordt verbonden. Aan hem schrijft zij de gevleugelde woorden: 'Für mich ist Deutschland die Muttersprache, die Philosophie und die Dichtung. Für all das kann und muss ich einstehen.' Aan het eind van de jaren twintig breekt pas echt bij haar het inzicht door dat zij door geboorte een jodin is. Blumenfeld wijst haar dan de weg naar het zionisme. Als zij betrokken raakt in illegaal werk, wordt zij gepakt, verhoord en toch vrijgelaten. In 1933 vlucht zij naar Frankrijk. In Parijs werkt zij onder andere voor een organisatie voor joodse vluchtelingen op weg naar Palestina. Zij leert Charvan Klenbort kennen, van wie zij Hebreeuws leert. 'I want to know my people', zo motiveert zij deze onderneming. In 1935 gaat zij zelf ook naar Palestina in het kader van haar werk. Onderweg blijkt zij beter geïnformeerd te zijn over de oude Grieken en Romeinen dan over de Hebreeërs. In Parijs leert zij onder de Duitse refugees haar tweede man kennen, Heinrich Blücher, met wie zij in 1940 trouwt [Blücher is een Duitse filosoof en politiek activist. Ze ontmoeten elkaar in Parijs. Dit komt later terug in het artikel Prominente Partners]. Het eerste huwelijk met Günther Stern beter bekend onder het pseudoniem Günther Anders was in 1937 ontbonden.
In 1941 emigreert Hannah Arendt naar Amerika, 'het land van de politieke vrijheid gepaard aan het maatschappelijke knechtschap', naar haar eigen uitspraak. Zij houdt zich dan bezig met joods-politieke vraagstukken en schrijft voor het joodse weekblad Der Aufbau. Zij vervult vele functies, waarin zij zich inzet voor joodse belangen buiten de officiële zionistische organisatie om, onder andere bij de uitgeverij Schocken Books (1946-48) en bij de Jewish Cultural Reconstruction Organisation (1948-52). Voor deze organisatie dient zij lijsten van joodse cultuurgoederen samen te stellen die zich nog in Europa bevinden. Deze functie brengt haar in 1949 weer naar Europa.
Op grond van The Origins of Totalitarianism verwerft Hannah Arendt erkenning en wordt zij uitgenodigd voor lezingen aan de universiteiten van Princeton (1953), de New School for Social Research in New York (1954) en de universiteit van Chicago (1956).
Begin 1952 verkeren de Blüchers in angst vanwege de jacht onder aanvoering van McCarthy op subversieve activisten. Zij ontspringen de dans. Met name Heinrich is kwetsbaar, omdat hij zijn communistische verleden heeft verzwegen bij zijn immigratie. Na The Origins of Totalitarianism houdt zij zich uitvoerig bezig met Marx, maar het boek over Marx dat zij wil schrijven, komt er niet. De neerslag van deze voorbereidingen vinden wij in The Human Condition (1958), in Between Past and Future (1961) een bundel opstellen: 'eight exercises in political thought' -en in On Revolution (1963).
Aan het eind van de jaren vijftig verschijnt haar beruchte artikel 'Little Rock', dat zeer vijandige reacties oproept. Deze polemiek heeft een zekere vermaardheid en is mijns inziens representatief voor haar als politiek filosofe. Dit artikel tezamen met 'Crisis in Education' uit Between Past and Future is alleen te verstaan als men zich vertrouwd heeft gemaakt met de eigenzinnige patronen die zij in The Human Condition had geweven. Op de inhoud van de kwestie kom ik nog terug.
Een paar jaar later raakt zij weer betrokken in een affaire die haar emotioneel nog meer aangrijpt. In 1960 wordt Eichmann gekidnapt in Zuid-Amerika en naar Israël gevoerd om berecht te worden voor zijn oorlogsmisdaden. Voor het Amerikaanse tijdschrift The New Yorker gaat zij naar Jeruzalem om dat proces te verslaan. Het boek Eichmann in Jerusalem is onder andere daarvan het resultaat (1963). Deze episode, waarin het Eichmann-proces centraal staat, verloopt voor haar bijzonder bitter. De joodse gemeenschap zowel in Israël en als in de Verenigde Staten valt in volle lengte over haar heen. Zij lokt kritiek uit door een zekere tactloosheid in haar formuleringen, een niet feilloze beheersing van de historische feiten en een al dan niet opzettelijke doorbreking van een aantal taboes. De beschuldigingen zijn niet van de lucht: zij zou anti-Israëlisch zijn en antizionist. Zij zou aan joodse zelfhaat lijden. Zij zou beweren dat joden uit lafheid zich hebben laten afslachten. Eichmann zou er beter afkomen dan zijn slachtoffers, enzovoort. De koppige trouw aan haar inzichten moet zij bekopen met vele verwijderingen in haar vriendenkring. Ruim drie jaar raast de emotionele controverse voort.
In 1970 overlijdt Heinrich Blücher. Vijf jaar overleeft zij hem. Die vijf jaar zijn voor haar moeilijke jaren. Haar denken werkkracht wijdt zij aan het boek dat haar tweede hoofdwerk zou moeten worden: The Life of the Mind, waarin zij de drie basisactiviteiten van de menselijke geest denken, willen en oordelen wil behandelen. In die tijd wordt zij ook uitgenodigd om The Gifford Lectures te houden. Deze uitnodiging vervult haar met trots en betekent een enorme stimulans voor haar project. Over het denken en willen geeft zij nog colleges. Aan het laatste deel van haar drieluik het oordelen is zij niet toegekomen. The Life of the Mind is dus onvoltooid gebleven. In zekere zin is het het minst politieke werk van haar hand. Mary McCarthy geeft deze twee delen uit. Het is hoogstwaarschijnlijk dat de strekking van het ongeschreven derde deel overeen zou komen met de strekking van de postuum uitgegeven Lectures on Kant's Political Philosophy. Daar knoopt zij aan bij Kants esthetiek, Die Kritik der Urteilskraft, ter verheldering van de politieke veelvormigheid. Een van de consequenties is dat zij met de combinatie van ethiek en politiek niet overweg kan: het politiek handelen mag niet ethisch worden geëvalueerd.
Arendt (2)
‘Ik geloof dat een denkproces altijd verbonden is met persoonlijke ervaring. Alle denken is nadenken, iets doordenken.’
Hannah Arendt, je kunt haar naam niet denken zonder dat je direct associeert: de banaliteit van het kwaad. Beroemd werd ze, wereldberoemd, met haar verslag van het proces tegen Adolf Eichmann, waarin ze dat begrip muntte.
Jeruzalem, 1961. Het absolute kwaad, wat is dat eigenlijk, vroeg Arendt zich tijdens het proces af. Is dat Adolf Eichmann, de man die als naaste medewerker van Heinrich Himmler en Richard Heydrich verantwoordelijk was voor het vervoer van miljoenen Joden naar de Duitse concentratiekampen? Nee, zegt Arendt. Eichmann was een schakel, een schakel in een systeem. Het absolute kwaad? Toch vooral een opeenstapeling van kleine, bureaucratische handelingen. Eichmann voerde slechts zijn taak uit, deed zijn werk. Een bureaucraat. Kijk met die ogen nog eens naar The Zone of Interest over kampcommandant Rudolf Höss en zijn gezin in hun villa aan de rand van Auschwitz.
Het is haar niet in dank afgenomen. Vergoelijking van afschuwelijke misdaden. Ontkenning van persoonlijke verantwoordelijkheid. Het kwam haar vanuit verschillende hoeken zelfs te staan op verwijten van antisemitisme.
Joodse vluchtelingen
Antisemitisme, Hannah Arendt? De vorig jaar in Duitsland verschenen biografie van Thomas Meyer zet dát beeld in ieder geval recht. En dat komt vooral doordat Meyer zeer uitgebreid aandacht besteedt aan een periode in Arendts leven die in de meeste biografieën onderbelicht is gebleven. Hannah Arendt is namelijk naast beroemd filosofe ook de vrouw die, nadat ze in 1933 van Duitsland naar Parijs was gevlucht, als medewerkster van de organisatie Aliyah des Jeunes ervoor zorgde dat honderden kinderen van Joodse vluchtelingen uit Duitsland een veilig heenkomen in Palestina konden vinden.
Geen filosofie in die Parijse jaren, hoewel ze wel in contact stond met Franse denkers als Raymond Aron, Jean-Paul Sartre en Albert Camus. Maar filosofie bedrijven, dat deed ze niet in Parijs. Nee, ze schreef brieven en notities, onderhield contacten met Berlijn, duikelde namen van bedreigde kinderen op, organiseerde, regelde visa en vervoer. Naar Parijs, en vervolgens door naar Palestina. Maar eerst moesten de kinderen worden voorbereid op hun nieuwe bestaan. Praktische vaardigheden leren vooral, land bewerken, timmeren, bouwen. Want dat was wat ze nodig hadden wanneer ze eenmaal in het ‘Beloofde Land’ zouden zijn aangekomen. Arendt zorgde er allemaal voor, hands-on, samen met de andere medewerksters van de Aliyah des Jeunes. Hoezo antisemitisme?
Meyer beschrijft Arendts activiteiten heel gedetailleerd en goed gedocumenteerd. Hij stelt het beeld van de studeerkamergeleerde radicaal bij en daarmee is de biografie al goeddeels geslaagd. Wat Thomas Meyer ook heel goed doet, verderop in de biografie, wanneer Arendt inmiddels naar de Verenigde Staten is uitgeweken, is dat hij laat zien op welke manier de filosofe – dán wel, dan is er immers tijd om te filosoferen – haar denkwerk verbindt met haar handelen uit de Parijse periode. Een denkproces is altijd verbonden met een persoonlijke ervaring, de woorden van Arendt zelf. En Meyer laat overtuigend zien hoe dat bij Arendt in zijn werk ging. Arendts beeld van het naziregime, vooral gevormd door haar ervaringen met het werk voor de Joodse kinderen, vindt uiteindelijk een filosofische weerslag in haar denken over de kenmerken van totalitaire systemen, of dat nou het nationaalsocialisme of het communisme is. Zo kennen we Hannah Arendt: als de denker van de banaliteit van het kwaad. En voor de wat meer ingevoerden: de schrijfster van dat grote politiek-filosofische werk, The Origins of Totalitarianism, haar hoofdwerk dat een paar jaar geleden nog in drie delen in een Nederlandse vertaling is verschenen.
Liefdesrelatie - Vijftig jaar terug in de tijd. Hannah Arendt wordt in 1908 geboren in Linden, een plaatsje in de buurt van Hannover. Ze groeit op in Königsberg. Tegenwoordig heet dat Kaliningrad en ligt het in Rusland, maar destijds was het nog ‘gewoon’ Duitsland. En het was dan ook helemaal niet vreemd dat ze na haar middelbare school duizend kilometer verderop ging studeren, eerst in Berlijn en later nog verder naar het westen, in Marburg, Freiburg en Heidelberg. Studeren deed je in die tijd namelijk bij een beroemde professor, en ja, Edmund Husserl zat in Freiburg en Karl Jaspers, bij wie ze promoveerde, in Heidelberg. Grootheden destijds, de fenomenoloog Husserl en de theoloog Jaspers. En de coming man in die jaren was Martin Heidegger, hoogleraar in Marburg. Marburg was the place to be voor jonge, ambitieuze filosofiestudenten en -studentes.
Veel is geschreven over de korte maar hevige liefdesrelatie die zich ontwikkelde tussen de omstreden filosoof van Sein und Zeit met zijn priemende ogen en diens twintig jaar jongere studente. [Prominente Partners] Tegenwoordig zouden we onze wenkbrauwen fronsen en iets als ‘grensoverschrijdend’ of ‘ongelijke machtsverhouding’ roepen, maar voor Hannah en Martin had hun relatie geen twijfelachtig randje. Althans, daar lees je in deze biografie niets over, daarvoor moet je bij anderen zijn. Thomas Meyer speculeert niet over gevoelens voor zover hij ze niet met documenten kan onderbouwen. Meyer is een man van de documentatie, een man van de wetenschappelijke methode. Maar heel af en toe laat hij zich verleiden tot zinsneden als ‘Er zijn geen documenten overgeleverd waaruit blijkt dat […], maar we kunnen toch wel aannemen dat […]’. Dat zijn dan ook gelijk de minste passages van deze biografie. Voor het overgrote deel is het boek voorbeeldig wetenschappelijk verantwoord. Meyer is niet voor niets de bezorger van het complete werk van Arendt in een tekstkritische editie, gepland in twaalf delen. Daar moet je als lezer dan wel iets voor over hebben, want ja, wetenschappelijk verantwoord betekent ook dat je de invloed van Heidegger op Arendt en hun filosofische wisselwerking laat zien. En wie weleens iets van Heidegger heeft gelezen, weet dat je dan niet de meest toegankelijke teksten te verwerken krijgt.
Vijftig jaar vooruit. We zijn in de Verenigde Staten. Hannah Arendt heeft haar belangrijkste werken gepubliceerd. Ze is de meest vooraanstaande politiek filosofe van haar tijd en schuwt de publieke discussie niet. Ze wordt regelmatig gevraagd om commentaar op actuele gebeurtenissen te leveren. Ze schrijft in kranten, treedt op in radioprogramma’s en levert in 1963 – voor even terug in Duitsland –een spraakmakend interview voor het Zweite Deutsche Fernsehen af. Ze is een mediapersoonlijkheid geworden. Maar in al haar uitingen blijft ze genuanceerd. Niets is absoluut zwart, niets absoluut wit. De civil rights movement in de Verenigde Staten? Een uitgesproken pleitbezorger is ze er nooit van geweest. Het feminisme? Idem dito. Te eenvormig, te doctrinair. Ga altijd uit van de concrete situatie en probeer van daaruit te handelen. Het leven is nooit eenvoudig, nooit te vatten in één of twee leuzen, hoe waar die op zich ook kunnen zijn. Zionisme? Het zionisme, waar ze zich zelf zo hard voor heeft ingezet? Ja, belangrijk, zeker. Maar bedenk wel dat het nooit de oplossing kan zijn wanneer de problemen van de Palestijnen in Palestina niet worden onderkend en opgelost. Aldus Hannah Arendt, eind jaren zestig.
En nog eens vijftig jaar verder in de tijd. Hannah Arendt is inmiddels al bijna een halve eeuw dood. Heeft zij ons nog wat te zeggen in het huidige tijdsgewricht? In zijn biografie laat Thomas Meyer die vraag onbeantwoord. In de biografie zelf gaat het om een uitbundig gedocumenteerde, feitelijke levensbeschrijving. De feiten en niets dan de feiten. Maar in zijn voorwoord laat Meyer zich heel even van een andere kant zien. Het is augustus 2023 wanneer hij dat voorwoord schrijft, en hij kan het niet over zijn hart verkrijgen om niet kort naar de situatie in de wereld te verwijzen. Hij haalt 24 februari 2022 aan, de dag dat Rusland Oekraïne binnenviel. Actueel, Hannah Arendt? Misschien, schrijft Meyer. ‘Maar ik houd me daar niet mee bezig, ik heb ervoor gekozen Hannah Arendt in haar tijd te plaatsen.’ Twee maanden later was het 7 oktober.
(Bron: Het actieve leven van een filosoof. Biografie van Hannah Arendt. Door Frans Janssen filosofie, 14 april 2024, Hannah Arendt. Die Biografie, Thomas Meyer, 2023, https://biografieportaal.nl/signaleringen/het-actieve-leven-van-een-filosoof-biografie-van-hannah-arendt/)
Michel Foucault
... is op 15 oktober 1926 te Poitiers geboren als telg uit een artsenfamilie. Grootvader, vader en broer zijn chirurg. Hij studeert geschiedenis en filosofie en volgt onder meer colleges over biologie, psychopathologie, kunstgeschiedenis en literatuur. Gedurende korte tijd is hij lid van de Communistische Partij van Frankrijk. In 1961 verschijnt zijn proefschrift Folie et déraison. Histoire de la folie à l'age classique. In de periode van de Algerijnse oorlog is hij cultureel attaché in Zweden. Daarna wordt hij professor in Clermont-Ferrand. In 1966 verschijnt Les mots et les choses, waardoor hij grote bekendheid verwerft en tot de structuralisten wordt gerekend. In mei 1968 doceert hij in Tunesië. Van 1968 tot 1970 is hij professor aan de universiteit van Vincennes, waar men na mei 1968 de universiteit wil democratiseren en iedereen wil toelaten, terwijl er ook met nieuwe onderwijsvormen wordt geëxperimenteerd. In 1970 wordt hij professor aan het Collège de France, waar hij de leerstoel van de geschiedenis van de denksystemen bekleedt. Zijn inaugurele rede, L'ordre du discours, wordt in 1971 gepubliceerd. Inmiddels heeft Foucault met anderen de 'Groupe d'information sur les prisons' opgericht. Hierin keert hij zich radicaal tegen de disciplinaire structuren van gevangeniswezen en strafrechtsbedeling. In 1975 verschijnt over dit onderwerp Surveiller et punir. Vanaf 1976 start Foucault met een groot zesdelig werk over de geschiedenis van de seksualiteit, Histoire de la sexualité. Hij doceert nog aan verschillende Amerikaanse universiteiten en zet zich steeds meer in voor de bevrijding van de homoseksualiteit. Foucault overlijdt op 25 juni 1984 aan AIDS.
Rawls
John Rawls, op 21 februari 1921 geboren te Baltimore, heeft economie en filosofie gestudeerd. Na de Tweede Wereldoorlog wordt hij hoogleraar wijsbegeerte aan achtereenvolgens de universiteiten van Princeton en Cornell en aan het Massachussets Institute of Technology, alvorens hij in 1962 aan Harvard University komt.
Rudolf Carnap
... is in 1891 in Ronsdorf bij Barmen (West-Duitsland) geboren. Na de dood van zijn vader, Johannes S. Carnap, verhuist de familie naar Barmen. Nadat de jonge Carnap het gymnasium daar heeft doorlopen, verhuist de familie nogmaals, naar Jena. Van 1910 tot 1914 studeert Carnap aan de universiteiten van jena en Freiburg. In Jena doceert dan Gottlob Fregede vader van de moderne symbolische logica die samen met Bertrand Russell een beslissende invloed zal hebben op het denken van Carnap. Zijn interesse voor logica, wiskunde en wijsbegeerte vindt hier zijn oorsprong. Na gestreden te hebben in de Eerste Wereldoorlog, wordt hij in 1921 in Jena doctor in de wijsbegeerte met een verhandeling over het begrip ruimte (Der Raum: Ein Beitrag zur Wissenschaftslehre). Reeds in dit werk komt een van de thema's van Carnaps denken naar voren: hij ontleedt het begrip 'ruimte' in de fysica (de fysische ruimte), in de wiskunde (de formele ruimte) en in de filosofie (de intuïtieve ruimte) met de bedoeling de talrijke verwarringen rond dit begrip op te helderen, te verduidelijken en te vergelijken. Via Hans Reichenbach leert Carnap Moritz Schlick kennen, die hem naar Wenen uitnodigt, waar Carnap van 1926 tot 1931 als Privatdozent werkzaam is. Deze periode is om twee redenen zeer belangrijk: Carnap wordt een actief lid van de Wiener Kreis en hij publiceert in 1928 zijn eerste, baanbrekende filosofische werk, Der logische Aufbau der Welt. De Wiener Kreis is een niet-strakke vereniging van filosofen, natuurkundigen en wiskundigen, onder wie de belangrijkste figuren zijn: Moritz Schlick, Hans Hahn, Otto Neurath, Victor Kraft, Friedrich Waismann, Herbert Feigl en later Karl Menger en Kurt Gödel.
Gemeenschappelijk aan deze mensen is dat ze (i) een wetenschappelijke opleiding hebben genoten, dus met een bepaalde wetenschap vertrouwd zijn, (ii) geïnteresseerd zijn in de filosofische grondslagen en de wetenschap, (iii) de moderne logica als instrument hanteren, (iv) gekant zijn tegen de traditionele metafysica, (v) streven naar helderheid, inzicht en duidelijkheid vanuit een zo open mogelijke, antidogmatische houding en (vi) overtuigd zijn van de sociaal-positieve implicaties van hun programma (vooral Otto Neurath is de verdediger van deze opvatting). Deze punten vindt men terug in het manifest van de Wiener Kreis, Wissenschaftliche Weltauffassung: der Wiener Kreis (1929). Men spreekt van het logisch empirisme, het logisch positivisme of het neopositivisme om deze denkrichting aan te duiden. In deze zin kan Carnap als een typische logisch empirist beschouwd worden. Belangrijk om op te merken is dat op hetzelfde ogenblik in Berlijn een groep rond Hans Reichenbach ontstaat, in Nederland de Signifische Beweging rond de figuren van Frederik van Eeden, Gerrit Mannoury en L.E.J. Brouwer en in Warschau de beroemde logische school met Alfred Tarski, Tadeusz Kotarbinski en Stanislaw Lesniewski.
Uit deze periode dateert ook het beroemde Tractatus Logico-philosophicus (1922) van Ludwig Wittgenstein, dat een diepe indruk op Carnap maakt vanwege de belangrijke rol die aan de symbolische logica wordt toegekend. Hoewel Wittgenstein met bepaalde leden van de Wiener Kreis (vooral Schlick) contacten onderhoudt, is er nooit sprake van een hechte samenwerking. Van 1931 tot 1935 verblijft Carnap in Praag om natuurfilosofie te doceren aan de Duitse Universiteit. De relatieve afzondering in Praag laat hem toe in 1934 zijn volgende belangrijke werk af te ronden: Logische Syntax der Sprache. In december 1935 vertrekt Carnap naar Chicago om het oprukkende nazisme te ontvluchten, hierbij geholpen door de Amerikaanse filosofen Charles Morris en Willard van Orman Quine. Hij blijft in Chicago tot 1952, brengt verscheidene periodes door aan andere universiteiten, waaronder een verblijf in Harvard (1940-41). In Chicago komt zijn driedelige werk over de semantiek (1942, 1943 en 1947) tot stand en het invloedrijke Logical foundations of probability (1950). Van 1952 tot 1954 verblijft hij in Princeton in het beroemde Institute for Advanced Study, waar hij ontmoetingen heeft met de wiskundige John von Neumann en met Albert Einstein. In 1954 verhuist hij naar de universiteit van Californië in Los Angeles om de plaats in te nemen van zijn overleden vriend Hans Reichenbach. Hij trekt zich terug uit het universitaire leven in 1961 en overlijdt te Santa Monica in 1970.
Emmanuel Levinas
Op 12 januari 1906 werd Emmanuel Levinas te Kaunas (Litouwen) geboren uit joodse ouders. Hij was de zoon van Jehiel Levinas, een papieren boekhandelaar, en Deborah Gurvic. Vanaf zijn vroegste jeugd werd hij opgevoed in de geest van de Hebreeuwse Bijbel en de joodse traditie. Hij kwam ook vrij vroeg in aanraking met de grote Russische literatuur en behield een voorliefde voor Poeskin en Tolstoj. Als elfjarige maakte hij te Charkov (Oekraïne) de Russische revolutie mee.
In 1923 verliet hij zijn familie om in Frankrijk en Duitsland filosofie te gaan studeren. Frankrijk werd voor hem een nieuw vaderland, de ontdekking van een 'natie waaraan men even gehecht kan zijn door geest en hart als door afstamming'. Levinas studeerde er aan de universiteit van Straatsburg en voelde zich aangetrokken door de fenomenologie van Husserl. Geboeid door de nieuwe ideeën die zich in Duitsland ontwikkelden, trok Levinas in de zomer van 1928 voor een jaar naar Freiburg. Hij had er persoonlijk contact met de familie Husserl en kreeg ook toegang tot het seminarie van Husserls opvolger, M. Heidegger.
Terug in Straatsburg legde hij zich intens toe op de studie van de fenomenologie. De methode van Husserl, die erop gericht was terug te keren 'zu den Sachen selbst', vatte hij aldus samen: 'De ware terugkeer naar de dingen, is de terugkeer naar de activiteiten waarin de intuïtieve aanwezigheid van de dingen wordt ontdekt'. Deze essentie van de fenomenologie werkte hij voor het eerst uit in zijn doctoraatsthesis onder de titel Théorie de l'Intuition dans la Phénoménologie de Husserl, gepubliceerd in 1930 en bekroond door de Académie des Sciences Morales et Politiques.
Een hele reeks artikelen uit deze periode, waarmee Levinas als een der eersten de fenomenologie introduceerde in Frankrijk, werd later gebundeld in het boek En découvrant l'existence avec Husserl et Heidegger. Levinas vertaalde bovendien een van de belangrijke werken van Husserl in het Frans (samen met G. Pfeiffer): Méditations Cartésiennes (1931), een boek waardoor Sartre in contact kwam met de fenomenologie.
bis Nadat hij zijn wetenschappelijk doctoraat had behaald, vestigde Levinas zich in Parijs, waar hij de colleges van Brunschwicg en Kojève volgde. Hij nam deel aan de ontmoetingen van een aantal avant-gardefilosofen bij Gabriel Marcel en knoopte vriendschap aan met Jean Wahl. Vanaf 1933 werd hij bewust van de dreiging die uitging van het opkomend nazisme. Genaturaliseerd tot Fransman sinds 1930, werd hij gemobiliseerd in 1939 en één jaar later gevangengenomen. De oorlog maakte hij verder mee als gevangene in een werkkamp in Duitsland waar 'het Franse uniform hem beschermde tegen het Hitleriaans geweld'. Tijdens zijn vrije uren begon hij op stukjes papier een nieuw boek te schrijven, dat na de oorlog in 1947 verscheen onder de titel De l'existence à l'existant. Duidelijk werd dat Levinas als wijsgeer het spoor van Husserl en Heidegger verlaten had en de vraag naar de zin van het zijn voortaan op een persoonlijke wijze ging stellen en uitwerken. Het trauma van de jodenvervolging, deze 'tumor in het geheugen', zal hem blijvend met de vraag opzadelen hoe het mogelijk was dat dergelijke gruwelen zich in de westerse cultuur met haar rijke filosofische en christelijke traditie konden ontwikkelen. Tijdens de oorlogsjaren werd ongeveer zijn hele familie in Litauen uitgemoord; zijn verloofde in Frankrijk werd onder andere door de zusters van Saint-Vincent-de-Paul te Orléans in bescherming genomen tegen de Duitsers.
Na de oorlog gaf Levinas een aantal voordrachten in het Collège Philosophique de Paris, waarvan enkele werden gebundeld in Le Temps et l'Autre (1948). Inmiddels had Levinas met zijn gezin zijn intrek genomen in een bescheiden appartement in een joods vormingshuis, de 'Ecole Normale Israélite Universelle du Bassin Méditerranée', waar joodse leraren Frans voor het lagere en middelbare onderwijs werden gevormd. Levinas nam de algemene leiding van de school waar. Tot zijn dood is hij daar blijven wonen, in de Rue Michel-Ange te Parijs, waar hij zich naast zijn filosofische activiteit intens inzette voor de heropleving van het judaïsme. Om zich te verdiepen in de geest van het judaïsme, begon hij de studie van de talmoed onder leiding van een joods leraar in de exegese (bijbelkundige verklaringsleer), M. Chouchani. Sinds 1957 hield Levinas regelmatig op de bijeenkomsten van joodse intellectuelen in Frankrijk voordrachten over talmoedische teksten. De neerslag van deze conferenties vinden wij terug in een aantal van Levinas' boeken die gewijd zijn aan de joodse spiritualiteit zoals Difficile liberté (1963), Quatre lectures talmudiques (1968), Du sacré au saint (1977), L'au-delà du verset (1982). Al moet men een onderscheid maken tussen deze werken en de strikt wijsgerige werken, toch is voor Levinas de studie van de talmoed een inspiratiebron voor zijn filosofische bezinning. Zoals hijzelf zegt: 'Indien de talmoed niet de filosofie is, zijn deze geschriften toch een eminente bron voor deze ervaringen waaraan de filosofieën zich voeden', is dolori no doo Waar Levinas vóór de oorlog zich als filosoof intens bezighield met de studie van Husserl en Heidegger, werkte hij na de oorlog zijn eigen, oorspronkelijke visie uit. In reactie op de westerse filosofie van de totaliteit, probeerde hij in het spoor van F. Rosenzweig een joods geïnspireerde filosofie van het oneindige te ontwikkelen. Dit gebeurde in het werk waarmee Levinas internationale faam kreeg in het forum van de filosofen: Totalité et infi (1961), oorspronkelijk bedoeld om er aan de Sorbonne het officiële Franse staatsdoctoraat mee te halen. Hierdoor werd het mogelijk dat Levinas tot hoogleraar benoemd werd, achtereenvolgens aan de universiteiten van Poitiers (1964), Parijs-Nanterre (1967) en aan de Sorbonne (1973).
In 1976 wordt hij professor emeritus; hij overlijdt op 25 december 1995. Met de verschijning van Totalité et infini erkenden alle critici dat Levinas met dit werk op een heel originele wijze de betekenis van de idee van het oneindige heeft aangetoond. Het was een poging om de eindigheidsfilosofieën van Heidegger en Sartre te doorbreken zonder de existentiële diepgang van deze wijsgeren te negeren. In feite zijn alle verdere filosofische geschriften van Levinas een uitdieping van deze thematiek. De belangrijkste boeken zijn Humanisme de l'autre homme (1972), Autrement qu'être au au-delà de l'essence (1974) en De Dieu qui vient à l'idée (1982). bass and baysalay
De verschillende hoofdstukken uit deze boeken werden meestal eerst als afzonderlijk artikel in een of ander tijdschrift gepubliceerd. Een mooi boek dat zich een beetje in de zijlijn van deze filosofische werken beweegt, is Noms propres (1976), dat een reeks korte reflecties bevat over het leven en het werk van dichters of filosofen die Levinas op zijn levensweg heeft ontmoet of die hem hebben geïnspireerd. Van dezelfde aard is ook het boek Sur Maurice Blanchot (1975) waarin de artikelen zijn verzameld die Levinas heeft gewijd aan de schrijver en filosoof M. Blanchot, die hij reeds in zijn studietijd te Straatsburg had leren kennen en wiens opvattingen over kunst en literatuur hij zeer waardeerde.
Het boek dat wellicht de gemakkelijkste introductie in het denken van Levinas vormt, is een verzameling dialogen van Philippe Némo met Levinas, die verschenen zijn onder de titel Ethique et infini (1982).
Wittgenstein (deel)
... Hij werd in 1918 door de Italianen gevangengenomen.
Ondertussen had hij in augustus 1918 het manuscript voltooid van een werk dat op voorspraak van Russell in 1921 in de Annalen der Naturphilosophie (het tijdschrift van de bekende fysicus Ostwald) onder de titel Logisch-Philosophische Abhandlung gepubliceerd werd. Een jaar later verscheen in Londen een Duits-Engelse uitgave onder de titel Tractatus Logico-Philosophicus. Door dit geschrift werd Wittgenstein over de gehele wereld bekend. De Wiener Kreis zag dit als een soort bijbel, maar gaf wel een interpretatie ervan die niet strookte met Wittgensteins bedoelingen. Aangezien hij later een geheel andere wijsbegeerte ontwikkelde, spreekt men wel van Wittgenstein 1 (= van de Tractatus).
Aangezien Wittgenstein meende de problemen in de wijsbegeerte definitief te hebben opgelost, gaf hij een mogelijke universitaire loopbaan op en werd dorpsonderwijzer aan verschillende scholen in Oostenrijk. Onder invloed van Tolstoj gaf hij zijn van zijn vader geërfd vermogen weg. In 1926 gaf hij het onderwijzersberoep op en werd tuinknecht bij de monniken in Hüthldorf (bij Wenen). In dat jaar bouwde hij ook, samen met de architect Engelmann, voor zijn zuster een huis in Wenen (Kundmanngasse 19). Het huis is gebouwd in de stijl van de Wiener Sezession (school van Loos): functioneel, zonder decoratie, 'logisch-mathematisch'. Ofschoon Wittgenstein dus in deze jaren bewust de eenzaamheid zocht, bleef hij via verschillende vrienden in contact met het universitaire milieu van Cambridge en Wenen. In 1928 hoorde hij in Wenen Brouwers voordrachten over de grondslagen van de wiskunde. Deze tasten het fundament van zijn eerste werk aan. In 1929 keerde hij naar Cambridge terug, waar hij op grond van zijn voorgaande studies promoveerde. Hij doceerde filosofie, verkreeg in 1938 het Britse staatsburgerschap en volgde in 1939 Moore op als professor in de filosofie te Cambridge. Gedurende de oorlog werkte Wittgenstein in het Guy's Hospital in Londen en in een medisch laboratorium in Newcastle. In 1947 legde hij zijn professoraat neer, waartegen hij trouwens al die tijd grote tegenzin gehad had, en trok zich zoveel mogelijk terug. Op 29 april 1951 stierf hij na een langdurige, slopende ziekte (prostaatkanker).
De periode van Wittgenstein II laat men meestal zo 1934 ingaan, waarbij men de periode van 1929-1934 als overgangsperiode aangeeft. Wittgenstein II leert men het beste kennen uit het postuum gepubliceerde Philosophische Untersuchungen (1953), het enige grotere wijsgerige werk (behalve de Tractatus) dat Wittgenstein zelf voor publicatie gereed heeft gemaakt. Zijn vele andere publicaties zijn door anderen uit de nalatenschap uitgegeven.
Bertrand Russell
Op de achttiende mei van 1872 wordt Bertrand Arthur William Russell geboren in Trelleck in het zuiden van Wales als derde kind van Lord John Amberley en Kate Stanley. Beide ouders behoren tot de kringen van de vrijdenkers. Bertrands vader is de zoon van de liberale staatsman Lord John, de tweede Earl van Kingston Russell, die tot tweemaal toe als premier had gediend onder koningin Victoria en faam genoot als de ontwerper van de eerste Reform Bill. Ook Bertrands moeder, de dochter van Lord Stanley of Alderley, stamt uit de liberale aristocratie. Als peetoom van Bertrand kiezen de ouders de filosoof en empirist John Stuart Mill. In 1874 sterven zijn moeder en zijn zus Rachel kort na elkaar aan difterie. Twee jaar later overlijdt zijn vader, en ofschoon deze voor zijn dood het voogdijschap over zijn twee zoons had toegewezen aan bevriende vrijdenkers, worden Bertrand en zijn oudere broer Frank door zijn grootouders van vaders zijde in huis genomen. Daar, op Pembroke Lodge, brengt Bertrand zijn kinderjaren door onder het wakend oog van zijn puriteinse grootmoeder zijn grootvader overlijdt als hij zes jaar oud is -, onderwezen door gouvernantes en privé-onderwijzers. In zijn autobiografie beschrijft Russell deze tijd als een periode waarin hij menigmaal de mogelijkheid van zelfmoord overwoog en alleen dankzij de boeken en wiskunde niet volledig aan depressies ten onder ging. In 1890 krijgt Bertrand een beurs voor een wiskundestudie aan Trinity College te Cambridge. In 1893 slaagt hij cum laude voor zijn examen en besluit vervolgens filosofie te gaan studeren. Binnen een jaar rondt hij ook deze studie af. Na een kort verblijf te Parijs als attaché van de Britse ambassade, wordt hij Fellow van Trinity College. In 1895 vertrekt hij voor een jaar naar Berlijn, waar hij zich in laat schrijven voor de studie politieke en economische wetenschappen. Daar, in Berlijn, ontmoet hij onder meer de Duitse socialisten Bebel en Wilhelm Liebknecht. Teruggekeerd in zijn vaderland schrijft hij naar aanleiding van zijn Berlijnse ervaringen het boek German social democracy (1896), waarin hij zich kritisch opstelt tegenover diverse aspecten van de marxistische theorie. In 1899 vervangt hij gedurende enige tijd de hegeliaanse filosoof McTaggart aan Trinity College, waar hij een cursus over Leibniz geeft die zal resulteren in het boek A critical exposition of the philosophy of Leibniz (1900). Het intellectuele hoogtepunt van Russells leven vindt naar zijn zeggen plaats in 1900. Dat jaar ontmoet hij op het re Internationale Congres voor Filosofie te Parijs de Italiaanse wiskundige en logicus Peano. In het door Peano ontworpen logische systeem herkent Russell het instrument voor logische analyse waarnaar hijzelf al jaren op zoek is. De periode die nu aanbreekt staat hoofdzakelijk in het teken van de logica en de filosofie van de wiskunde. In 1903 verschijnt zijn Principles of mathematics. In de jaren die dan volgen tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werkt Russell samen met A. N. Whitehead, zijn voormalige leermeester te Cambridge, aan een onderzoeksproject waarin zij willen aantonen dat de zuivere wiskunde tot de rekenkunde herleidbaar is en deze op haar beurt weer tot de logica. Deze visie, die eerder al door G. Frege verkondigd was, wordt wel logicisme' genoemd. Het onderzoek, dat door het uitbreken van de oorlog voortijdig afgebroken wordt, resulteert in drie van de vier geplande delen van Principia mathematica (1910-1913).
Ook al staan logica en wiskunde in deze periode van Russells leven centraal, zijn belangstelling is te breed om zich in zijn activiteiten tot onderzoek op deze gebieden te beperken. Zo doet hij in 1907 een overigens tevergeefse poging om namens een vereniging voor vrouwenkiesrecht tot parlementslid gekozen te worden. De komst naar Cambridge van de zonderlinge maar geniale Oostenrijkse student Ludwig Wittgenstein in 1912 zal van grote betekenis worden voor Russells opvattingen op het gebied van de taalfilosofie en de ontologie. Wanneer de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, is Russell gasthoogleraar te Harvard, waar zijn belangrijkste kennistheoretische werk Our knowledge of the external world (1914) ontstaat. Terug in Engeland zet hij zich in voor de anti-oorlogbeweging. In diverse boeken en talloze pamfletten bestrijdt hij de opvatting dat deze oorlog gerechtvaardigd zou zijn. Een veroordeling tot het betalen van een boete van honderd Engelse ponden laat niet lang op zich wachten. Voor Trinity College vormt dit een reden om hem te ontslaan. Een aanstelling in Harvard gaat vervolgens niet door omdat hem door de Britse regering een paspoort wordt geweigerd. In 1918 wordt hij wegens belastering van het Amerikaanse leger opnieuw veroordeeld, ditmaal tot een gevangenisstraf van zes maanden. Tijdens zijn detentie in Brixton Prison schrijft hij zijn Introduction to mathematical philosophy (1919). Twee jaar later vergezelt hij een Labour-delegatie bij een bezoek aan de Sovjet-Unie, waar hij onder anderen met Lenin en Trotski spreekt. In de loop van zijn verblijf aldaar maakt Russells positieve kijk op de Russische revolutie al snel plaats voor negatieve gevoelens. Terug in Engeland legt hij zijn observaties en beoordelingen vast in Bolshevism: practice and theory (1920). Tussen 1920 en 1938 wijdt Russell zich voornamelijk aan journalistieke activiteiten. Nog twee keer onderneemt hij, wederom tevergeefs, een poging tot parlementslid gekozen te worden, nu als kandidaat voor de Labour Party. Met zijn tweede vrouw Dora Black opent hij een experimentele school te Beacon Hill. Uit deze tijd dateren verschillende pedagogische studies van zijn hand, alsmede een groot aantal publicaties op het gebied van de seksuele moraal, het huwelijk en de religie. Zo verschijnt in 1927 bij Watts & Co. te Londen de tekst van de geruchtmakende lezing 'Why I am not a christian', waarin Russell niet alleen gangbare godsbewijzen weerlegt, maar tevens wijst op karakterfouten in de Christusfiguur zoals deze uit de evangelie naar voren komt en op het nodeloos leed dat de christelijke kerken hun leden berokkenen. In 1931 sterft Russells broer Frank en wordt hij zelf de 3e Earl Russell.
De eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog brengt Russell door in de Verenigde Staten. Na een langdurige hetze van de kant van diverse religieuze organisaties en een proces aangespannen door een zekere mevrouw Kay, waarin Russell beschuldigd wordt van agnosticisme en seksuele bandeloosheid, ziet het City College van New York zich gedwongen hem als docent te ontslaan. Na nog andere meer zakelijke problemen keert Russell aan het eind van de oorlog terug naar Engeland, waar hem dit keer een warm onthaal wacht. Het feit dat hij ditmaal de oorlog met Duitsland tegenover de pacifisten had verdedigd, was ongetwijfeld één van de oorzaken van deze omslag in de publieke opinie. Minstens zo belangrijk zal echter zijn anticommunistische houding zijn geweest, die al dateerde van 1920 en die nu naadloos aansloot bij de mentaliteit van de aangebroken periode van koude oorlog tussen oost en west. Trinity College benoemt hem weer tot Fellow, terwijl de BBC in hem een zeer gewaardeerd gastspreker vindt. Veel van zijn vroegere pacifistische vrienden nemen in deze tijd met verbijstering kennis van zijn nieuwe opvattingen. Zo meent Russell nu dat de Verenigde Staten Rusland onder bedreiging van een aanval met atoomwapens moeten dwingen af te zien van het ontwikkelen van een eigen kernwapen. In 1950 komt het hoogtepunt van Russells maatschappelijke acceptatie met de toekenning van de Nobelprijs voor de literatuur. Wanneer de Sovjet-Unie haar pogingen een atoombom te produceren met succes heeft bekroond en de Verenigde Staten in 1954 bij de Bikini-eilanden hun proeven met de waterstofbom nemen, wordt Russell atoompacifist. In 1958 neemt hij het voorzitterschap op zich van de Beweging voor Nucleaire Ontwapening en belandt drie jaar later voor de tweede maal in de gevangenis vanwege zijn oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Mede vanwege de oorlog in Vietnam begint Russell de Verenigde Staten nu meer en meer te zien als een gevaar voor de wereldvrede en het voortbestaan van de mensheid. Hij schrijft samen met C. Farley en anderen het boek War crimes in Vietnam (1967) en richt in 1966, op vierennegentigjarige leeftijd, het Internationale Tribunaal voor Oorlogsmisdaden op, dat bekend zou worden als het Russell Tribunaal. Vier jaar later, op 2 februari 1970, sterft Russell te Plas Penrhyn, in Monmouthshire.
Weil (De Denkers)
Simone Weil wordt op 3 februari 1909 in Parijs geboren. Haar ouders komen uit de Elzas en zijn van joodse origine, maar leven geseculariseerd. In het huiselijk milieu heerst een cultureel en intellectueel klimaat met veel boeken. Haar vader is arts en haar drie jaar oudere broer, André Weil, zal wiskunde studeren en in die discipline later, in de Verenigde Staten, naam maken. Simone krijgt haar eerste vorming in diverse lycea; het belangrijkste is het befaamde Lycée Henri IV, waar ze wijsbegeerte volgt bij Emile Chartier, beroemd geworden door zijn talrijke artikelen en boeken, die hij onder de naam Alain publiceert. Onder zijn leiding bereidt zij zich voor op het moeilijke toelatingsexamen voor de École Normale Supérieure. In 1931 studeert ze af met de verhandeling Science et perception dans Descartes. Onmiddellijk na het voltooien van haar studies wordt Simone Weil lerares filosofie, maar tegelijk groeit haar sociaal engagement, waarin ze haar solidariteit met de minstbedeelden en met de uitgebuitenen wil manifesteren. Zij wordt lid van de communistische vakbond, zonder zich bij de partij aan te sluiten. Actief in de arbeidersbeweging, organiseert ze stakingen, wat onvermijdelijk aanleiding geeft tot conflicten met haar ouders, met haar onderwijsmilieu en zelfs met de linkse politieke partijen die haar radicalisme niet kunnen volgen. Zij schrijft in het begin van de jaren dertig ook talrijke artikelen in vakbondsbladen met beschouwingen over politieke en syndicale kwesties. Tijdens de zomervakantie van 1932 reist ze naar Duitsland om de opkomst van het nazisme van nabij te bekijken. Bij haar terugkomst waarschuwt ze voor het komende gevaar en bekritiseert ze zowel de burgerlijke als de communistische milieus omdat zij ten aanzien van de uiterst rechtse beweging veel te laks zijn. Tijdens de nieuwjaarsdagen van 1934 verleent ze onderdak aan de uit Rusland gevluchte Leon Trotski met wie ze, bij wijze van spreken, dag en nacht discussieert (en soms hoog oplopende politieke discussies heeft, tot ergernis en ongerustheid van haar ouders, die weten dat Trotski van de overheid door Frankrijk mag reizen, op voorwaarde dat hij geen politieke vergaderingen bijwoont). Na de zomervakantie van 1934 onderbreekt Simone Weil voor een jaar haar SIMONE WEIL onderwijsloopbaan. Ze wil zich aan de studie wijden en wil een groot werk publiceren: Reflections sur les causes de la liberté et de l'oppression sociale. Wat ze bestudeert, wil ze ook van nabij kennen, en daarom laat ze zich in december 1934 als ongeschoolde arbeidster aan de band in een metaalfabriek aanwerven. Lang houdt ze het niet vol: ze is onhandig, heel bijziend en heeft een zwakke gezondheid; bovendien weigert ze elke hulp van haar bezorgde ouders. Ze wil immers aan den lijve ervaren wat het betekent in een fabriek te moeten werken, zelfs als men daar niet geschikt voor is. Uit deze ervaring ontstaat haar boeiende verslag dat pas in 1951 (postuum) als La condition ouvrière zal verschijnen. In oktober 1935 hervat ze haar onderwijstaak (in Bourges), die ze vaak om gezondheidsredenen moet onderbreken. Haar sociaal engagement verzwakt niet, ook niet haar strijd tegen de opkomende rechts-autoritaire regimes. In de zomer van 1936 sluit zij zich aan bij een anarchistische groep die in de Spaanse burgeroorlog de oprukkende militairen onder leiding van Franco wil bestrijden. Een brandwond doorkruist haar plannen en haar vader komt haar uit Spanje weghalen. Zij houdt er een heel jaar ziekteverlof aan over en wijdt zich aan de studie en aan de politieke-syndicale discussie. Vanaf die periode verruimt zich haar intellectuele horizon. Naast de politieke en sociale kwesties schenkt zij in toenemende mate aandacht aan de spirituele situatie van de mens. Ze houdt zich bezig met de mystieke bewegingen in het boeddhisme, in het hellenisme en in het christendom; ze bestudeert de Engelse metafysische dichters en probeert zich de basisbeginselen van het Sanskriet eigen te maken. In 1937 hervat zij haar lessen, maar moet die om gezondheidsredenen vaak onderbreken. De dreigende internationale politieke situatie houdt haar in de ban; ze publiceert over de oorsprong van het nazisme. Tegelijk raakt ze gefascineerd door de Bhagavad-Gitá, het populaire traditionele mythische verhaal uit het brahmanisme en schrijft ze een toneelstuk, Venise sauvée. In 1940 verlaat ze met haar ouders Parijs; ze verblijven eerst in Vichy. Later trekken ze naar Marseille van waar ze in juni 1942 naar New York reizen. In die periode domineert de godsdienstige inspiratie haar hele bestaan. Ze voelt zich door het katholicisme aangetrokken, maar weigert toe te treden, omdat het roomse dogmatisme voor haar onaanvaardbaar is. Lang blijft Simone Weil niet in Amerika. Ze wil zich actief inzetten in de strijd tegen het nazisme. In het najaar van 1942 vaart ze naar Engeland, waar ze zich engageert in de kringen rond generaal De Gaulle. Om niet langer machteloos toe te zien hoe Europa ondergaat, wil ze als parachutiste worden ingezet en boven Frankrijk worden gedropt. Dat wordt haar uiteraard geweigerd, niet alleen vanwege haar wankele gezondheid. Intussen houdt haar intellectuele bedrijvigheid op: ze schrijft honderden bladzijden beschouwingen over heel uiteenlopende thema's in haar inmiddels beroemd geworden cahiers. Ook voltooit ze een zelfstandig boek, L'enracinement, dat een synthese van haar denkbeelden biedt.1 niet Haar gezondheid in Engeland is allesbehalve goed; bovendien is ze van oordeel dat zij uit solidariteit met haar landgenoten onder het Duitse juk, niets méér mag eten dan wat de kleinsten in Frankrijk krijgen. Zij raakt uitgeput, wordt in het ziekenhuis opgenomen en sterft op 24 augustus 1943, nagenoeg uitgehongerd. Hiermee eindigt een kort, maar bijzonder intens leven, dat integraal in dienst van haar overtuiging heeft gestaan. Het is tegelijk een onverzettelijk ascetisch leven, waarin ze het celibaat heeft gekozen om volledig beschikbaar te kunnen zijn en blijven. Primaat van het concrete Nationalistische traditie Alain Leven in de waarheid.
Weil (2)
Verslag van een vriendschap. Leven en denken van Simone Weil, Frankrijk, 3 januari 2025
"
De Française Simone Weil (1909-1943) wordt gezien als een van de meest intrigerende denkers van de twintigste eeuw. Als filosofe, mystica en politiek activiste liet zij een diepgaande indruk achter met haar radicale ideeën over rechtvaardigheid, arbeid en spiritualiteit. Hoewel haar leven heel kort was, is haar werk nog altijd van grote relevantie. Frits de Lange is hoogleraar ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit (Groningen) en schreef in 1991 over Simone Weil Totale beschikbaarheid. Hij publiceerde onlangs een compleet herziene uitgave van zijn boek.
In alles tot het uiterste is geen chronologische beschrijving van het leven van Simone Weil. Slechts één hoofdstuk van elf pagina’s is gewijd aan haar jeugd, opleiding, woonplaatsen, werkzaamheden en haar tragische dood. Voor het biografische deel baseert Frits de Lange zich onder meer op de uitvoerige biografie van haar vriendin Simone Pétrement (1907-1992).
Leven
Daaruit rijst een beeld van een zeer intelligente vrouw die opgroeit in een Joods, seculier gezin in Parijs. Haar broer André ontwikkelt zich tot een toonaangevend wiskundige en Simone verwerkt later veel mathematische en natuurkundige beelden in haar filosofische werk. Na haar opleiding aan de prestigieuze Ecole normale supérieure wordt zij docente filosofie. Mede door martelende hoofdpijnen komt deze carrière niet van de grond, maar zij schrijft wel veel. Als socialiste en marxiste is zij politiek actief. Zij gaat uit solidariteit een jaar zware fabrieksarbeid doen, dat haar fysiek opbreekt en waardoor zij haar onbevangenheid kwijtraakt. Ook werkt ze als landarbeider, want werken met haar handen is voor haar een ander woord voor denken met het lichaam. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog loopt ze een ernstige verbranding aan haar been op, waardoor zij haar hulp aan haar geestverwanten moet staken. Een reis naar Italië leert haar de kunst waarderen en is een belangrijke inspiratie voor haar latere werk. In 1938 heeft zij een belangrijke spirituele ervaring in de abdij van Solemnes. Als de oorlog uitbreekt, vlucht zij als Joodse eerst naar het zuiden van Frankrijk en daarna met haar familie naar Amerika. Zij wil het verzet in Frankrijk ondersteunen en keert terug naar Europa, maar moet tot haar teleurstelling in Engeland administratief werk doen. Verzwakt door zelfverwaarlozing en tbc sterft ze op 24 augustus 1943 in een Brits sanatorium.
Een eerlijke ontmoeting - Frits de Lange schrijft helder, toegankelijk en prettig persoonlijk. Zijn boek is een verslag van een dertig jaar lange vriendschap, zegt hij, maar wel ‘een eerlijke ontmoeting’. En dat is vaak lastig, want ‘een overdosis Simone Weil, die ging voor de waarheid en niets dan de waarheid, is dodelijk voor de zorgeloze levenslust’. Vooral als jonge filosofe is Weil radicaal en streng met ‘de waarheid als roeping’. Niet alleen in haar filosofie, maar ook in haar persoonlijk leven moet zij moeilijk zijn geweest. Simone Weil leefde een leven vol contradicties en was een ‘ongemakkelijk mysterie’, maar De Lange wil liever niet te veel psychologiseren:
- “In de receptie van haar werk heeft men zich al te vaak uitsluitend gericht op haar eigenaardige persoonlijkheid.”
In alles tot het uiterste biedt een uitstekende verkenning en bespreking van Simone Weils ideeën en observaties. De mooie citaten nodigen uit om je verder te verdiepen in haar oeuvre, dat de afgelopen jaren volop in het Nederlands is vertaald. Bijzonder is dat Simone Weil zelf haar boeken zelden in druk heeft gezien. Haar verzameld werk, in zestien banden, bevat veel teksten uit handgeschreven cahiers, die ze heeft overgedragen aan mensen die ze vertrouwde, zoals de Franse wijnboer en filosoof Gustave Thibon en de Amerikaanse dominicaan Joseph Perrin. Op haar bureau liet ze het manuscript achter van haar boek over de toekomst van Europa: Verworteling. Hoe zouden wij nu naar haar werk kijken als zij de kans had gehad om haar eigen teksten te redigeren? Hoe zou zij naar de staat van Europa kijken als ze de oorlog had overleefd?
(Bron: Petra Teunissen-Nijsse, filosofie, In alles tot het uiterste. Leven en denken van Simone Weil, Frits de Lange, https://biografieportaal.nl/recensie/verslag-van-een-vriendschap-leven-en-denken-van-simone-weil/)
Max Scheler
Een wending in het denken van Scheler brengt in 1901 de ontmoeting met E. Husserl en de studie van Husserls Logische Untersuchungen, die in 1900 en 1901 zijn verschenen. Voortaan is Scheler fenomenoloog, maar zijn fenomenologie is een andere dan die van Husserl.
Na de 'Habilitation' wordt Scheler privaatdocent in Jena en vervolgens, in 1907, in München. Daar wordt hij in 1910 ontslagen om redenen die niet met zijn werk te maken hebben: een scheiding met veel tumult eromheen is meer dan men in het zwarte München kan verdragen. Scheler vestigt zich in Berlijn en voorziet in zijn levensonderhoud met artikelen in kranten en tijdschriften en met lezingen hier en daar.
Samen met E. Husserl en met fenomenologen uit München redigeert hij het Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung, waarin in 1913 het eerste deel van zijn grote boek Der Formalismus in der Ethik und die materiale Wertethik verschijnt. Het tweede deel van Der Formalismus verschijnt in 1916 eveneens in het jaarboek, maar dan zijn Husserl en Scheler al ver uit elkaar geraakt.
In 1914 begint de Eerste Wereldoorlog. In de euforie van de eerste maanden schrijft Scheler een boek over de rechtvaardige oorlog die Duitsland moet voeren, ook ter wille van de toekomst van Europa. De indruk dat Scheler een kritiekloze nationalist en misschien wel een nationaal-socialist avant la lettre is geweest, kan alleen ontstaan bij wie het boek niet heeft gelezen. Tegen het einde van de oorlog bepleit hij een christelijk gemotiveerd pacifisme.
Inmiddels weer getrouwd bekeert Scheler zich in 1916 tot het rooms-katholieke geloof, dat voor die tijd voor hem niet veel meer dan een formaliteit was geweest. In 1919 wordt hij hoogleraar in de filosofie en de sociologie de combinatie was toen minder eigenaardig dan ze nu zou zijn aan de nieuwe universiteit van Keulen. Zijn naaste medewerker in Keulen is Helmuth Plessner. Heel hartelijk is de verhouding tussen de beide mannen niet geweest.
In 1922 verlaat Scheler de kerk, misschien in verband met een tweede scheiding en een derde huwelijk, misschien omdat onafhankelijk denken in de kerk niet is toegestaan, waarschijnlijk vooral omdat hij steeds verder vervreemdt van de traditioneel-christelijke Godsvoorstelling; maar het pantheisme, dat door sommigen aan Scheler wordt toegedicht, is ook in zijn laatste werken niet te vinden.
In 1928 wordt Scheler benoemd tot hoogleraar in de filosofie in Frankfurt. Hij verheugt zich op de samenwerking met illustere geleerden als Ernst Cassirer, Theodor Adorno en Rudolf Otto, maar voordat hij met zijn werk in Frankfurt een begin heeft gemaakt, sterft hij op 19 mei 1928 aan een hartstilstand.
In het jaar voor zijn dood leest Scheler met bewondering en hier en daar met kritiek het grote boek van Martin Heidegger Sein und Zeit I, dat in 1927 was verschenen. Tot een echte gedachtewisseling tussen Scheler en Heidegger is het niet meer gekomen. Heidegger heeft zijn in 1929 verschenen boek Kant und das Problem der Metaphysik opgedragen aan de nagedachtenis van Max Scheler.
In 1933 wordt het werk van Scheler verboden en moet de uitgave van het nagelaten werk, waarvan het eerste deel in 1933 was verschenen, worden gestaakt.
Claude Lévi-Strauss
Claude Lévi-Strauss is in 1908 in Brussel geboren. Hij heeft echter een groot van zijn jeugd doorgebracht in de omgeving van Versailles. Hij was volgens eigen zeggen een ernstige en enigszins romantische jongeman met een voorliefde voor het maken van lange wandelingen in de natuur. Verder had hij een zeer levendige belangstelling voor kunst, met name muziek en literatuur. Niet vreemd hieraan is dat hij uit een kunstenaarsmilieu stamt. Zowel zijn vader als twee ooms waren kunstschilders. Deze jeugdervaringen klinken in zijn latere wetenschappelijk werk duidelijk door. Zo gaat hij veelvuldig in op de relatie tussen wetenschap en kunst. Hij kent hierbij vooral aan muziek een belangrijke positie toe.
Op negentienjarige leeftijd ging Lévi-Strauss aan de Sorbonne filosofie studeren. Hiernaast heeft hij nog snel rechten gestudeerd. Rechten deed hij er naast omdat dit zo eenvoudig was. Ook de studie filosofie heeft hij niet vanuit positieve gronden gekozen. Het was meer het resultaat van een afvalsysteem vanuit de welke studie de minste weerzin bij hem opwekte. In 1932 sluit hij zijn studies met zeer goede resultaten af. Voldoening hadden zij hem echter niet geschonken. In Tristes Tropiques 1955, waarin verschillende autobiografische gegevens zijn opgenomen, schrijft hij dat zij weliswaar het verstand scherpten, maar tegelijkertijd de geest doodden.
Na zijn afstuderen wordt hij leraar aan het lyceum van Mont-de-Marsan in de buurt van Pau. Reeds na een jaar verwisselt hij Mont-de-Marsan voor Laon, ongeveer honderd kilometer ten noordoosten van Parijs. Hij verhaalt dan dat de schrik hem om het hart sloeg bij de gedachte de rest van zijn leven voortdurend dezelfde leerstof te moeten herhalen. Dit leek hem een absolute kwelling. Hier kwam bij dat hij in deze periode het boek Primitive Society van de Amerikaanse antropoloog Robert Lowie las. Dit deed in hem het verlangen ontwaken dit soort samenlevingen te leren kennen via eigen waarneming. Het lijkt dat deze studie zijn al bestaande onvrede met de eigen cultuur versterkte. Die onvrede bleek al uit zijn onvermogen een keuze te maken tussen beroep en carrière enerzijds en vlucht anderzijds. Hij ging de culturele antropologie zien als een oplossing voor dit probleem. Door de lange perioden van isolement ten opzichte van de eigen groep en de hiermee gepaard gaande psychische vereenzaming verkeert de antropoloog in een toestand van chronische ontworteling: nooit meer zal hij zich ergens thuisvoelen, psychisch zal hij steeds verminkt blijven (Lévi-Strauss, 1955, blz. 47).
Reeds in 1934 komt zijn grote kans. Door bemiddeling van Bouglé, filosoof en directeur van de Ecole Normale Supérieure, krijgt hij de gelegenheid naar São Paulo te gaan als hoogleraar in de sociologie. Lévi-Strauss neemt aan dat de keus op hem viel bij gebrek aan beter, daar Bouglé hem op een zondagmorgen opbelde en na een bevestigend antwoord op zijn vraag of hij zich nog altijd voor de etnografie interesseerde, zei: 'Wel, stelt u zich dan kandidaat voor het professoraat in de sociologie aan de universiteit van São Paulo. In de buitenwijken krioelt het van de indianen, uw weekenden kunt u dan aan hen wijden. Maar uw definitief antwoord moet u nog vóór twaalf uur aan George Dumas geven' (Lévi-Strauss, 1955, blz. 36).
Weliswaar bleken er in São Paulo geen indianen meer te zijn, maar LéviStrauss kan in de daaropvolgende drie jaren verschillende korte bezoeken brengen aan indianenstammen in het binnenland. In 1938 en 1939, na zijn hoogleraarspositie te hebben opgegeven om uitgebreider onderzoek te kunnen doen onder de indianen, onderneemt hij een expeditie naar centraal-Brazilië. Hij verblijft gedurende enkele maanden onder andere bij de Nambikwara en de TupiKawahib. Deze relatief kortstondige veldwerkperiode heeft een blijvende invloed op Lévi-Strauss uitgeoefend. In zijn latere publicaties grijpt hij bij voortduring terug op deze samenlevingen.
In 1939 keert Lévi-Strauss in verband met de mobilisatie naar Frankrijk terug. Hij wordt dan als verbindingsofficier in het leger ingelijfd. Na de wapenstilstand slaagt hij erin begin 1941 via Marseille naar New York te ontkomen. Hier gaat hij een functie bekleden aan de New School of Social Research. Ook de eveneens uit Europa gevluchte taalkundige Roman Jakobson doceerde toen aan deze instelling. De contacten met deze voorvechter van de structurele linguïstiek zijn voor Lévi-Strauss van het allergrootste belang geweest.
Na de Tweede Wereldoorlog is hij eerst als cultureel attaché verbonden aan de Franse ambassade in de Verenigde Staten. In 1947 keert hij terug naar Frankrijk, waar hij dan wordt benoemd tot hoogleraar in de godsdienstwetenschappen aan de Sorbonne. In het daarop volgende jaar wordt hij belast met de leiding van de subsectie voor religies der ongeciviliceerde volken van de Ecole Pratique des Hautes Etudes. Intussen verschijnen La vie familiale et sociale des Indiens Nambikwara (1948) en Les Structures élémentaires de la Parenté (1949). Met dit laatste boek vestigt hij zijn reputatie als antropoloog. Zijn ster gaat geleidelijk aan steeds sneller stijgen. Verantwoordelijk hiervoor is in de eerste plaats Tristes Tropiques (1955). Dit boek kan het beste omschreven worden als een voyage philosophique, waarin hij etnografische typeringen, reiservaringen en wijsgerige bespiegelingen dooreenvlecht. Verdere erkenning komt met zijn benoeming tot hoogleraar in de sociale antropologie aan het beroemde College de France in 1959. Sedertdien is zijn leidinggevende positie binnen het structuralisme versterkt. Een essentiële rol hierin is gespeeld door de twee classificatiestudies uit 1962, Le Totémisme Aujourd'hui en La Pensée sauvage, alsmede door de vier delen van de Mythologiques (1964, 1966, 1968 en 1971).
EN (een verhaal van de Groene, kan daaraan worden toegevoegd):
Avram Noam Chomsky
... is te Philadelphia geboren op 7 december 1928. Aan de universiteit van Pennsylvania studeert hij wiskunde, filosofie en taalkunde. Hij komt er in contact met de filosoof N. Goodman en de taalkundige Z. Harris, die een diepgaande invloed uitoefenen op zijn vroegste pogingen om de linguïstiek in nieuwe banen te leiden. Tussen 1951 en 1953 verricht hij onderzoek in de wetenschapsfilosofie, logica en taalkunde aan Harvard. Hij promoveert in 1955 op een proefschrift over het moderne Hebreeuws. Sindsdien is hij verbonden aan het Massachussets Institute of Technology, waar hij algemene taalkunde doceert.
In 1957 raakt hij op slag beroemd met zijn boek Syntactic structures, waarin hij verrassend nieuwe theorieën ontwikkelt over de syntactische vorm van natuurlijke talen. Het werk wordt beschouwd als de beslissende stap naar een nieuwe denkrichting in de taalkunde, de zogenaamde 'generatieve transformationele grammatica'.
In de jaren zestig wordt Chomsky een van de leidende figuren in het verzet tegen de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten en meer bepaald tegen Amerika's interventie in Zuidoost-Azië. Veel tijd besteedt hij dan aan betogingen, toespraken en geschriften, alsmede aan propagandareizen in volgens hem door Amerika onderdrukte landen. Na de oorlog in Vietnam komt het hoofdaccent van zijn politiek engagement te liggen op wat hij beschouwt als de bevrijdings-oorlogen in de Derde Wereld, onder meer die van Palestina. Deze tijdrovende inzet laat hem echter voldoende armslag om verder geregeld grondige taalkundige bijdragen te leveren.
Dat zijn werk niet enkel bij vakgenoten maar ook elders erkenning vindt, blijkt onder meer uit het aantal eredoctoraten van beroemde universiteiten die hem werden toegekend, uit de befaamde lezingen die hij sinds twintig jaar mocht geven (onder meer de Huizinga-lezing in 1977) en uit de talloze congressen waarvan hij eregast was.
Paul Ricoeur
Paul Ricoeur is in 1913 te Valence (Ardèche) geboren. Op tweejarige leeftijd wordt hij wees; hij wordt in Rennes door zijn grootouders opgevoed. Ook in Rennes doorloopt hij de lagere school en het lyceum. In zijn laatste jaar maakt hij in de filosofieklas kennis met de nomistische wijsbegeerte. In dezelfde stad studeert hij filosofie aan de universiteit. In 1933 haalt hij zijn doctoraal. In 1934 trekt hij naar Parijs om er aan de Sorbonne verder te studeren; in 1935 behaalt hij daar de bevoegdheid om in het middelbaar onderwijs filosofie te doceren. Eveneens in 1935 huwt hij met Simone Lejas, bij wie hij vijf kinderen zal hebben. In 1936 geeft hij les in Colmar en na zijn legerdienst (1937-1939) wordt hij gemobiliseerd. Tijdens de jaren van krijgsgevangenschap (tot 1945) krijgt hij de gelegenheid om veel te lezen en te studeren. Hij maakt kennis met de wijsbegeerte van Karl Jaspers en van Edmund Husserl, wiens Ideen I hij vertaalt. De oorlogsjaren hebben Paul Ricoeur getekend. Zijn politieke en pacifistische belangstelling krijgen een duidelijk profiel, dat daarenboven nog door zijn protestantse achtergrond en theologische interesse een religieuze dimensie krijgt.
Na de oorlog ontwikkelt hij een enorme werkzaamheid, waarbij hij tegelijk zijn proefschrift voorbereidt en een aantal boeken publiceert. In de tweede helft van de jaren veertig doceert hij filosofie aan het Collège Cévenol, een protestants centrum in de Haute-Loire. Na enkele jaren werk in het Centre National de Recherche Scientifique wordt hij in 1948 lector en in 1952 hoogleraar in de geschiedenis van de filosofie aan de universiteit van Straatsburg, waar hij Jéan Hyppolite opvolgt. 1950 is het jaar van zijn promotie; hij behaalt het zogenaamde staatsdoctoraat met de geannoteerde vertaling van Husserls Ideen I en met zijn eerste systematische werk Le volontaire et l'involontaire. Daarna volgt een vloed van publicaties die tot op vandaag niet te stelpen lijkt. In 1956 trekt Paul Ricoeur opnieuw naar Parijs: aan de Sorbonne wordt hem de leerstoel algemene filosofie aangeboden. De in Nanterre zojuist opgerichte Faculté des sciences humaines trekt hem in 1965 aan. Het is trouwens ook in deze nieuwe campus dat hij drie jaar later de beruchte mei-revolte zal meemaken. Tijdens de eerste naweeën wordt hij deken van de faculteit en kent hij tegenslagen en vernederingen, hoewel hij nauwgezet een redelijke en geëngageerde politiek heeft gevoerd. Vanaf de jaren zestig wordt hij meer en meer gast aan diverse Amerikaanse universiteiten. Vooral in Chicago vindt hij tot op vandaag, zelfs na zijn emeritaat in Frankrijk, een dankbaar gehoor. Typisch voor Ricoeur is dat een aantal van zijn boeken in de leslokalen hun eerste gestalte krijgen: een uitvoerige studie over Freud de vraagstukken met betrekking tot het interpreteren, de metafoor en de narrativiteit of het verhalend denken. Zoals Emmanuel Levinas behoort Paul Ricoeur tot de uitdrukkelijk gelovige Franse filosofen. Van Levinas is zijn betrokkenheid bij de joodse godsdienstige kringen bekend. Ricoeur neemt een vergelijkbare positie in. Van jongs af werkt hij in de protestantse jeugdbeweging, de federatie van protestantse leerkrachten, de protestantse sociale beweging, de Hervormde Kerk. Hij houdt niettemin ook vruchtbare contacten met katholieke centra als Leuven en Saint-Louis (Brussel). In 1968 verleent de Katholieke Universiteit van Nijmegen hem het eredoctoraat; dit gebeurt in 1982 ook te Tilburg. Voor zijn driedelige werk Temps et récit krijgt hij in 1985 de Duitse Hegelprijs. In 1989 houdt hij de prestigieuze Gifford Lectures aan de Universiteit van Schotland (Aberdeen).
Maurice Merleau-Ponty
Maurice Merleau-Ponty is op 14 maart 1908 geboren te Rochefort-sur-Mer, Frankrijk. Hij studeert wijsbegeerte aan de École Normale Supérieure, waarna hij filosofie onderwijst aan lycea in Beauvais, Chartres en Parijs. In 1945 promoveert hij tot docteur ès lettres op twee proefschriften, La structure du comportement en Phénoménologie de la perception. Kort daarna wordt hij hoogleraar te Lyon, vervolgens aan de Sorbonne te Parijs en ten slotte in 1952 aan het Collège de France, waar hij doceert tot zijn plotselinge dood op 3 mei 1961. Hoezeer ook bekend als wijsgeer en als schrijver, hij heeft zijn privé-leven buiten de openbaarheid gehouden.
Merleau-Ponty is de mening toegedaan dat wijsbegeerte zich bezighoudt met en van belang is voor de economische, sociale en politieke praktijk. Daarom richt hij na de Tweede Wereldoorlog met Sartre het tijdschrift Les temps modernes op, dat zich veelal vanuit de wijsgerige optiek ook bezighoudt met sociale en literaire vraagstukken. In Parijs floreert in die tijd niet enkel de existentialistische filosofie, maar ook een existentialistische beweging, die mensen vrij wil maken van beklemmende institutionele banden. De aanhangers zijn herkenbaar aan haardracht en kledij, maar vooral ook aan een bepaald gedrag. Zij kennen Sartre als informele leider en scholen vaak samen rond de Saint-Germain-des-Prés waar Sartre woont en werkt in een hotelkamer. Als Merleau-Ponty in 1953 zijn inaugurele rede houdt in het Collège de France, zijn twee grote zalen gevuld, onder meer met herkenbare aanhangers van de existentialistische beweging. Hij is echter nooit bezweken voor populariserende verleidingen, ook niet wanneer hij zich bezighoudt met onderwerpen buiten het wijsgerige veld, zoals schilderkunst, film, literatuur, communistisch Rusland, rechtse en linkse dictatuur. Hij heeft een grote rol gespeeld binnen de Franse intelligentsia.
Ilya Prigogine
... wordt geboren in Moskou, Rusland, op 25 januari 1917. In 1921 verlaat zijn familie Rusland om uit te wijken naar het westen. Uiteindelijk vinden ze in 1927 een thuis in België. Prigogine, op dat ogenblik een tienjarige knaap, gaat naar het Atheneum van Elsene. Zijn hogere studies doet hij aan de Université Libre de Bruxelles, waar hij scheikunde studeert en onder andere les volgt bij Théophile de Donder, de stichter van de Thermodynamische School van Brussel. In 1947 wordt Prigogine hoogleraar fysische scheikunde en theoretische natuurkunde aan deze universiteit, en in 1948 verwerft hij het Belgisch staatsburgerschap. In 1958 wordt hij directeur van de Instituts Internationaux de Physique et de Chimie Solvay aan de Université Libre de Bruxelles. Bovendien krijgt hij in 1967 het aanbod om in de Verenigde Staten een eigen laboratorium op te richten aan de University of Texas in Austin. Sindsdien verdeelt Ilya Prigogine zijn tijd tussen de U.L.B. en het Center for Statistical Mechanics and Thermodynamics in Texas.
De Nobelprijs scheikunde, die hem in 1977 wordt toegekend, is niet de eerste prijs die Prigogine ontvangt. In 1955 krijgt hij de Francquiprijs en in 1965 de Solvayprijs. In beide laboratoria telt Prigogine een groot aantal medewerkers, van wie de belangrijkste Paul Glansdorff en Grégoire Nicolis zijn.
Hans-Georg Gadamer
... is op II februari 1900 in Breslau, het huidige Wroclaw in Polen, geboren. Tegen de zin van zijn vader, die natuurwetenschapper was en van boekengeleerden geen hoge dunk had, verkiest Gadamer al op achttienjarige leeftijd een zwerftocht door de literatuur- en geschiedeniswetenschappen, die hem uiteindelijk tot de filosofie leidt. Juist de wijsgerige bezinning op de wetenschapsgebieden waarin hij zijn eerste opleiding geniet, zal Gadamers grote verdienste voor de westerse filosofie uitmaken en onder meer culmineren in de publicatie van het ‘handboek' van de filosofische hermeneutiek: Wahrheit und Methode in 1960.
De keuze voor filologie, geschiedeniswetenschappen en filosofie berust niet alleen op persoonlijke voorkeur. Gadamer neemt in 1918, het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog, plaats in de collegebanken. In autobiografisch werk benadrukt hij de diepgaande invloed van de maatschappelijke situatie tussen de twee wereldoorlogen op het geestelijke klimaat waarin hij zich ontwikkelt. De ineenstorting van het systematische denken is slechts de academische gedaante van een fundamentele crisis in de Duitse cultuur. Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes verwoordt de ervaring van een generatie. Neokantianisme, liberalisme en positivisme zien hun vooruitgangsgeloof in de loopgraven ten onder gaan. Zo is het niet in de laatste plaats vertwijfeling die Gadamer tot de filosofie heeft gedreven.
Bij de vraag naar een nieuwe oriëntatie in een gedesoriënteerde wereld is voor Gadamer de opleving van het expressionisme beslissend. In zijn Selbstdarstellung (WM II, blz. 479-508) verhaalt hij hoe de rode 'Piper'-banden van Dostojevski's werk op de schrijftafels van de studenten vlamden, hoe de brieven van Van Gogh, de hernieuwde interesse in Kierkegaard en de op Nietzsche teruggrijpende levensfilosofie de kaders van het academische denken openbraken. Meer dan de eentonige tirades van de neokantiaan Hönigswald tegen het psychologisme, fascineren Gadamer de werken van:
- Thomas Mann, Herman Hesse en Stefan George.
Het gaat hier om de articulatie van een existentiële ervaring van waarheid die het formele, wetenschappelijke waarheidsbegrip overstijgt en zich ook het tot wetenschap laat reduceren, dat wil zeggen: zich niet laat objectiveren. In Wahrhei und Methode onderzoekt Gadamer deze ervaring van waarheid vanuit de ervaring, van kunst, geschiedenis en filosofie nader. Voor Gadamer en zijn medestudenten, zoekende naar een nieuwe filosofische orientatie, klinkt fenomenologie als een to verwoord. In 1919 is Gadamer uit de provinciestad Breslau naar Marburg gekomen, waar Husserls naam op vele jonge lippen ligt. Husserls fenomenclotere descriptie lijkt de weg vrij te maken voor een spontane ontvankelijkheid voor de volheid van verschijnselen, terwijl de lezingen van Scheler en Hartmann nieuwe dimensies van de werkelijkheid voor filosofisch onderzoek ontsluiten. In een ar tikel in de Deutsche Rundschau zei ooit Gadamer in het fenomenologische denken te zijn 'opgegroeid'.
Heideggers gesprek met de traditie, de kritiek op de bewustzijnsfilosofie, de nadruk op het concrete bestaan waarin het denken is ingescheept, bieden Gadamer precies de nieuwe oriëntatie die hij zoekt. Publicaties daterend voor de ontmoeting met Heidegger (waaronder de dissertatie over Plato bij Natorp) beoordeelt Gadamer dan ook later als voorbarig. In 1929 habiliteert hij zich bij Heidegger met zijn eerste grote werk: Platos dialektische Ethik. Phänomenologische Interpretation zum Philebos, dat in 1931 in bewerkte versie verschijnt. In 1938 wordt Gadamer hoogleraar in Leipzig, waar hij ook gedurende de oorloggaren doceert. Gadamer onttrekt zich zoveel mogelijk aan de politieke ontwikkelingen, een weinig heldhaftige gevolgtrekking uit zijn motto dat wie filosofeert het niet eens is met de voorstellingen van zijn tijd' (wm 2, blz. 489). In de oorlogyjaren verschijnen slechts twee studies: Volk und Geschichte im Denken Herders en Platos Staat der Erziehung, beide in 1942.
In 1945 wordt Gadamer rector van de universiteit van Leipzig Na 1947 krijgt hij als hoogleraar in Frankfurt weer de gelegenheid tot doceren en schrijven. In 1949 wordt hij naar Heidelberg geroepen, als opvolger van Karl Jaspers. Na Marburg, waar hij twintig jaar verblijft, wordt Heidelberg Gadamers tweede academische thuis. In Heidelberg werkt hij gedurende tien jaar aan zijn hoofdwerk: Wahrheit und Methode. Grundzüge einer philosophischen Hermeneutik, waarvan de eerste druk in 1960 verschijnt.
In Heidelberg werkt Gadamer samen met onder anderen Karl Löwith en vanaf 1961 met Jürgen Habermas. Met de laatste raakt hij verwikkeld in wat een schoolvoorbeeld van een gelijkwaardige gesprekssituatie ("herrschaftsfreie Kommunikation') wordt, met als inzet de ontologische pretenties en de politieke consequenties van een hermeneutische filosofie, een vraagstuk dat nog niets aan actualiteit heeft verloren.
In 1963 richt Gadamer een kritisch tijdschrift op, de Philosophische Rundschau, dat hij twintig jaar lang met Helmut Kuhn redigeert.
Gadamers emeritaat in 1968 betekent geen afscheid van de filosofie. Zijn discussies met Apel, Habermas en Derrida en zijn kritische uitwerking van Heideggers latere denken zijn onder andere gedocumenteerd in deel 2 en 3 van de Gesammelte Werke. Bovendien strekt Gadamers arbeid zich juist in deze periode uit tot ver buiten de filosofie, hetgeen tenslotte eigen is aan de inzet van de filosofische hermeneutiek. In de theologie was al vanaf de jaren vijftig een hermeneutische discussie gaande, die door Bultmann op gang was gebracht. Door Gadamer ontstaat er ook in de literatuuren kunstwetenschappen, in de geschiedeniswetenschap, de psychologie en (na Kuhn, Lakatos en Feyerabend) zelfs in de natuurwetenschappen zoiets als een hermeneutisch probleem.
Vele en verre reizen hebben mede bijgedragen tot een groeiende invloed van Gadamers denken in onder meer Frankrijk, Italië, Engeland en de Verenigde Staten. In het Angelsaksische taalgebied geldt hij als degene die, lang vóór Lyotard, de 'postmoderne conditie' heeft beschreven. De nawerking van de talloze behandelde thema's verrassen zelfs de oude meester, die van de architect Dalibor Vesely vernam dat Wahrheit und Methode sinds het begin van de jaren tachtig in Cambridge als 'de Bijbel van de architectuur' wordt beschouwd door de rehabilitatie van de positie van de architectuur ten opzichte van de beeldende kunsten. Wellicht niet door, maar zeker over Gadamer lijkt het laatste woord nog lang niet gesproken.
Albert Camus
Het werk van Albert Camus is misschien meer dan dat van enige andere moderne denker, bepaald door zijn geboortegrond. Zowel in zijn zijnsleer, ethiek en esthetiek als in zijn literaire werk en politieke stellingname speelt het Middellandse-Zeegebied een uiterst belangrijke rol. Niet alleen de hoogtepunten van zijn romans en toneelstukken maar ook die van zijn filosofische studies worden gekenmerkt door beelden die de mediterrane beschaving en natuur verheerlijken. Op 7 november 1913 wordt Albert Camus in Frans-Algerije geboren. De familie van zijn vader, Lucien, was hier in 1871 vanuit de Elzas, die toen Duits werd, naartoe uitgeweken. In 1914 werd Lucien Camus gemobiliseerd; in hetzelfde jaar sneuvelde hij in de slag bij de Marne. Albert Camus groeide op met zijn moeder, grootmoeder, oom en oudere broer in een zeer eenvoudig milieu in Algiers. Op de lagere school ontfermde een onderwijzer, Louis Germain, zich over hem. Hij gaf hem bijles en wist hem een beurs voor het lyceum te bezorgen. Camus zou later de rede die hij bij het ontvangen van de Nobelprijs uitspreekt, aan Louis Germain opdragen. some Kan Louis Germain als de eerste leermeester van Camus gelden, Jean Grenier is de tweede. Camus ontmoette deze filosoof na zijn middelbareschooltijd op de universiteit van Algiers. Grenier zette de jonge student aan het schrijven. Tot aan zijn vroege dood toe zou Camus nauw met Grenier bevriend blijven. Met beurzen en allerhande baantjes bekostigde Camus zijn universitaire studie, die hij in 1936 afronde met een werkstuk over de relaties tussen hellenisme en christendom, belichaamd in de personen van Plotinus en Augustinus. Na zijn studie werkte Camus als journalist bij de Alger Republicain en leidde hij met een aantal vrienden een toneelgroep. Hij schreef hiervoor een stuk en speelde met plezier zelf een aantal rollen. In 1940 trouwde hij met Francine Faure uit Oran.
Toen na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog de overheidscensuur elke vrije en kritische journalistiek in Algerije onmogelijk maakte, week Camus uit naar Frankrijk. Hij ging daar als redactiesecretaris bij Paris Soir werken. Na de Duitse invasie werd hij actief in het verzet. Als journalist was hij voor een groot deel verantwoordelijk voor de illegale krant Combat. Voor de buitenwereld verpersoonlijkte hij na de oorlog in zekere zin het Franse verzet, meer nog dan Sartre, die hij in 1944 voor het eerst ontmoette. Gedurende korte tijd was Camus hoofdredacteur van Combat, dat uitgroeide tot een voorbeeld van kritische en geëngageerde journalistiek. Een bundeling van journalistieke artikelen uit die tijd verscheen in 1950 in Actuelles 1. 19 In 1952 vond de geruchtmakende, openlijke breuk plaats tussen Camus en Sartre, twee denkers die tot op dat moment vaak in één adem werden genoemd. Naast zijn literaire en filosofische werk is Camus in de jaren vijftig steeds nauw betrokken bij het toneel. Hij maakte onder andere toneelbewerkingen van Demonen (Dostojevski) en van Requiem voor een non (William Faulkner). De laatste ja– ren van Camus' leven werden, ondanks de nationale en internationale erkenning die hem ten deel viel (in 1957 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur), overschaduwd door de Algerijnse bevrijdingsstrijd. Hij probeerde zich hierin op te stellen tussen de strijdende partijen, wat hem vooral de verkettering door een deel van de Franse linkse intelligentsia opleverde. Op 4 januari 1960 kwam Camus om bij een auto-ongeluk bij Lourmarin in Zuid-Frankrijk, waar hij ook werd begraven. Tegen de nog steeds bestaande hardnekkige geruchten in die de dood van deze filosoof, wiens eerste hoofdwerk met de vraag van de zelfmoord begint, als zelfmoord aanduiden, moet hier ten slotte voor de zoveelste keer opgemerkt worden dat dit niet het geval was. De auto waarin Camus zat, werd bestuurd door Michel Gallimard, die ook zelf bij het ongeluk omkwam.
Simone de Beauvoir
... heeft het geluk en de levenskunst tot inzet van haar leven en werk gemaakt. Zij heeft haar leven, dat zij beschouwde als een autonome en in zichzelf besloten opgave, willen veranderen 'in een modelervaring waarin zich heel de wereld weerspiegelde'. Het ontwikkelen van een bestaansethiek heeft haar grootste theoretische belangstelling.
Het is de vraag of Simone als kind zo gelukkig is geweest. Zij wordt geboren in 1908 in Parijs-Montparnasse, een wijk waar zij het grootste deel van haar leven vertoeft. Haar vader, een cultuurliefhebber, afkomstig uit de gegoede bourgeoisie, compenseert een baan als secretaris op een advocatenbureau met een bestaan als amateur-toneelspeler in zijn vrije tijd. De jonge Simone is gefascineerd door deze vader die haar intellectuele vorming al vroeg ter hand neemt. Haar moeder, afkomstig uit een burgerlijke, provinciale familie, stelt zich garant voor Simones 'geestelijke' leven: zij zorgt voor een streng katholieke opvoeding voor Simone en haar twee jaar jongere zusje 'Poupette', Hélène de Beauvoir. Join Is Simone aanvankelijk het paradepaardje van de familie, dit verandert in haar puberteit als haar vader zijn voorkeur verlegt naar Poupette. Simone begint zich vanaf die tijd meer en meer, zij het eerst nog heimelijk, tegen haar ouders te verzetten. In die jaren ontwikkelt zich ook de voor haar leven en werk zo bepalende vriendschap met Zaza, een klasgenote op het lyceum Cours Désir. Aan het feit dat haar familie niet vermogend is, heeft Simone de Beauvoir haar opleiding tot docente filosofie te danken.
Aangezien zij niet kan rekenen op een bruidsschat, moet zij een vak leren om in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien. In de jaren aan de Parijse universiteit vervreemdt zij meer en meer van het katholieke, burgelijke milieu, vooral van zijn strikte regels en normen ten aanzien van het 'zwakke geslacht'. De geschiedenis van Zaza heeft hier in niet geringe mate toe bijgedragen.
Zaza sterft aan een ziekte na een periode van emotionele uitputting: voorbestemd om uitgehuwelijkt te worden, verkrijgt zij geen toestemming van haar ouders voor een huwelijk met de man van haar keuze. Deze man, Maurice MerleauPonty (een studiegenoot van Simone), laat het om verder onbegrijpelijke redenen afweten tegenover Zaza, een houding die door Simone als lafhartig verraad wordt opgevat. Pas dertig jaar later is haar de ware toedracht ter ore gekomen, welke onlangs is onthuld door de biografen van de Beauvoir: op straffe van het bekendmaken van de buitenechtelijke afkomst van Merleau-Ponty en diens broer en zuster had deze moeten beloven van Zaza af te zien, iets waartoe hij zich met het oog op de huwelijkskansen van zijn zuster gehouden zag. Simone heeft ook al heeft ze de ware toedracht niet geweten haar milieu de dood van Zaza nooit De laatste regels van haar Mémoires d'une jeune fille rangée luiden: 'We hadden samen gestreden tegen dat weerzinwekkende lot dat ons te wachten stond en ik heb heel lang gedacht en geloofd dat ik mijn vrijheid had gekocht met haar dood.
Ter voltooiing van haar studie volgt Simone colleges aan de École Normale Supérieure. Haar studiegenoten hier zijn onder anderen Paul Nizan en Jean-Paul Sartre. De afronding van haar examen Simone is op eenentwintigjarige leeftijd de jongste filosofiedocente die Frankrijk ooit heeft gekend valt samen met het begin van haar relatie met Sartre, een relatie die wel als een van de romances van de eeuw wordt betiteld.
Al bij de aanvang maakt Sartre haar duidelijk dat hij niet voor monogamie in de wieg is gelegd. Naast hun 'noodzakelijke' relatie zouden er andere 'toevallige relaties zijn. Simone gaat akkoord met deze afspraak, al zal zij in latere jaren veel moeite krijgen met de permanente affaires van Sartre. Als zij twee jaar na het begin van hun relatie een aanstelling krijgt als filosofiedocente in Marseille, vele honderden kilometers van Sartre verwijderd, wijst zij zijn aanbod om te trouwen en zo een aanstelling in dezelfde plaats te verkrijgen, van de hand en pakt onder veel tranen haar koffers. De neiging die zij bij zichzelf had bespeurd om zich geheel in een relatie te verliezen en haar eigen plannen en projecten op te geven, wil zij definitief bestrijden. In Marseille hervindt zij zichzelf, onder andere door haar lange, eenzame wandelingen in de natuur.
Na twee jaar krijgt Simone een aanstelling in Parijs. In hotels wonend, in restaurants etend, maar vooral in cafés schrijvend, dompelt zij zich onder in het Parijse intellectuele en culturele leven. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vormt een harde leerschool voor de koppig optimistische Simone: het levensgeluk had je blijkbaar toch niet geheel in eigen hand. 'De politiek' is in haar verdere leven dan ook een grote rol gaan spelen. In 1943 wordt zij vanwege het op het slechte pad brengen van de jeugd als filosofiedocente door de nazi's ontslagen. Na een tijdelijk baantje bij de radio, waar zij programma's over de Middeleeuwen samenstelt, besluit ze zich geheel en al aan het schrijven te wijden. Na een aantal mislukte pogingen haar eerste roman Quand prime le spirituel, waarin het burgerlijke milieu en de geschiedenis van Zaza worden beschreven, wordt door Gallimard afgewezen schrijft ze de roman L'invitée (1943), die met toestemming het illegale Comité National des Écrivains nog tijdens de oorlogsjaren wordt gepubliceerd en goed wordt ontvangen.
Na de oorlog deelt de Beauvoir meer en meer in de roem die 'de existentialisten', vooral in de persoon van Sartre, ten deel valt. In 1947 vertrekt ze voor een lezingentournee naar Amerika, waar zich een stormachtige liefdesaffaire met Nelson Algren ontwikkelt, die, ondanks de afstand die hen scheidt, vier jaar zal duren. Haar relatie met Sartre blijft voor haar echter op het eerste plan komen. Ook een relatie met de vele jaren jongere Claude Lanzmann brengt hier geen verandering in. Haar door de oorlog ontstane politieke engagement heeft zijn beslag gekregen in de vorm van publicaties over de Algerijnse oorlog, betrokkenheid bij acties rondom de persvrijheid, deelname aan activiteiten rondom de mensenrechten, en in de talloze reizen die Sartre en zij, vaak op uitnodiging, hebben ondernomen. In later jaren neemt zij ook actief deel aan de vrouwenbeweging. Bij deze politieke betrokkenheid blijft Simone de Beauvoir haar eigen levensgeluk belangrijk vinden. Met volle teugen heeft zij van haar schrijfsterschap genoten. Ook haar levenslange verbondenheid met Sartre heeft haar, bij alle inspanningen die zij zich hiervoor heeft getroost, veel voldoening gegeven. Gestorven op achtenzeventigjarige leeftijd heeft zij de zekerheid gekend dat zij geslaagd is in haar opzet haar leven de kracht van een voorbeeld te geven.
Martin Buber
Het lange leven van Martin Buber (1878-1965) is begonnen in Wenen, maar daar heeft hij niet lang gewoond. Wanneer zijn ouders uit elkaar gaan, gaat de kleine Martin naar zijn grootouders in Lemberg. Zijn grootvader was grootgrondbezitter en een groot kenner van de joodse traditie. In dit joodse milieu komt Martin als kind in aanraking met het chassidisme, de mystieke beweging in het Oost-Europese jodendom waarvoor geloof niet in de eerste plaats gehoorzaamheid aan de Wet is, maar de soms tot het extatische neigende ervaring van de aanwezigheid van God in de Thora en in de hele werkelijkheid. De indruk die het leven van kleine joodse gemeenschappen in stadjes als Sadagora en Czortkov op hem maakt, heeft hem nooit meer losgelaten.
Tijdens zijn studie in Wenen, Berlijn en Leipzig ontmoet Buber het zionisme. Een paar jaar werkt hij samen met Herzl aan de opbouw van de zionistische beweging, dan gaan hun wegen uiteen. Voor Herzl is het zionisme een politieke beweging waarvan het doel is de stichting van een joodse staat, bij voorkeur in Palestina (maar het mag ook ergens anders); voor Buber is het vooral een culturele beweging en het doel is de innerlijke vernieuwing van het joodse volk.
Bij het zionisme voegt zich het socialisme. Tijdens zijn studie sluit Buber zich aan bij een beweging die door de joodse socialist Gustav Landauer wordt geleid, Die Neue Gemeinschaft. Over Landauer heeft hij later met veel liefde geschreven, onder andere in Pfade in Utopia. In de samenwerking met Landauer is de grond gelegd voor het religieuze socialisme, waarvan Buber in de jaren tussen de wereldoorlogen een van de belangrijkste woordvoerders is geweest.
Na allerlei redactionele werkzaamheden te hebben verricht, wordt Buber in 1923 docent aan het Freie Jüdische Lehrhaus in Frankfurt am Main, waar hij tegelijkertijd aan de universiteit een leeropdracht krijgt voor joodse godsdienstfilosofie en ethiek. In 1925 begint hij samen met Franz Rosenzweig, schrijver van het monumentale boek Stern der Erlösung en stichter van het Freie Jüdische Lehrhaus, aan de vertaling van Tenach - het Oude Testament - in het Duits. Na de dood van Rosenzweig, in 1929, zet hij het werk alleen voort en in 1937 is de vertaling klaar.
In 1938 verlaat Buber Duitsland, omdat het hem onmogelijk wordt gemaakt zijn 'vormingswerk' in het Freie Jüdische Lehrhaus voort te zetten. Hij wordt hoogleraar aan de in 1925 gestichte Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem, niet in een van de vakken die voor de hand zouden hebben gelegen, maar in de algemene sociologie. Afgezien van reizen naar Amerika en naar Europa - in 1963 is hij in Amsterdam om de Erasmusprijs in ontvangst te nemen - heeft hij de rest van zijn leven in Jeruzalem doorgebracht. Daar heeft hij alles in het werk gesteld om een 'vreedzame coëxistentie' tussen joden en Arabieren tot stand te brengen, ook nadat in 1948 de staat Israël was gesticht. In 1965 is hij in Jeruzalem gestorven.
Jean-Paul Sartre
In 1915 gaat Jean-Paul, tien jaar oud, naar het Lycée Henri-Iv; in 1916 hertrouwt zijn moeder en in 1917 gaat hij met zijn moeder en zijn nieuwe vader naar La Rochelle, waar hij de ongelukkigste jaren van zijn leven heeft doorgebracht. In 1920 kan hij eindelijk terug naar Parijs en naar het Lycée Henri-IV, waar hij zijn oude vrienden terugvindt. In 1924 wordt hij toegelaten tot de École Normale Supérieure; inmiddels heeft hij zijn eerste verhalen en stukken van een roman geschreven. Zijn studie richt hij vooral op de filosofie en de psychologie. Tot zijn vriendenkring behoren Paul-Yves Nizan, Raymond Aron en, sedert 1929, Simone de Beauvoir die tot zijn dood in 1980 haar leven met hem heeft gedeeld.
Op de 'agrégation' (het diploma dat hij nodig heeft om leraar te kunnen worden) volgt achttien maanden militaire dienst met veel tijd om te lezen en te schrijven, waarna Sartre in 1931 leraar in de filosofie wordt in Le Havre. In 19331934 is hij met een beurs in het Institut Français in Berlijn, waar hij kennismaakt met de fenomenologie en werkt aan filosofische essays, verhalen en de roman die op den duur de titel La Nausée zal krijgen. Terug in Frankrijk wordt hij weer leraar, eerst (1934-1936) in Le Havre, vervolgens (1936-1937) in Laon, ten slotte (19371939) in Parijs. De Spaanse burgeroorlog, begonnen in de zomer van 1936, brengt voor het eerst de politiek binnen zijn horizon. In deze jaren verschijnen zijn eerste boeken: een studie over de verbeelding (1936), de roman La Nausée (1938), de verhalenbundel Le mur (1939).
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wordt Sartre opgeroepen voor militaire dienst; de winter 1939-1940 brengt hij door in verschillende kazernes in de Elzas. Daar heeft hij alle tijd om te lezen en te schrijven en daar ontstaan gedeelten van het boek dat in 1943 zal verschijnen en dat hem beroemd zal maken: L'être et le néant; maar eerst brengt hij na de nederlaag van Frankrijk in juni 1940 nog een klein jaar als krijgsgevangene door in een kamp in de omgeving van Trier.
Voorjaar 1941 komt hij terug in Parijs. Hij wordt weer leraar en samen met Merleau-Ponty richt hij de verzetsgroep 'Socialisme en vrijheid' op, die niet lang heeft bestaan en niet veel heeft betekend. Hoe groot het aandeel van Sartre in het Franse verzet in de jaren 1941-1944 is geweest, is moeilijk nauwkeurig te bepalen.
In 1944 wordt Frankrijk bevrijd en dan begint onmiddellijk de grote tijd van het existentialisme. In 1945 verschijnt het eerste nummer van het tijdschrift Les temps modernes; in de redactie zitten onder andere Simone de Beauvoir, Albert Camus, Maurice Merleau-Ponty en natuurlijk Sartre. Sartre zelf is dan al verder dan hij bij de verschijning van L'être et le néant in 1943 was, verder vooral in zijn politieke bewustwording. De klassenstrijd is een realiteit die men wel kan ontkennen, maar die daarmee nog niet verdwijnt, de toekomst is aan een vorm van socialisme die, in tegenstelling tot het stalinisme en het communisme van de Franse communistische partij, de vrijheid van alle mensen tot doel heeft. Opnieuw gaan 'socialisme en vrijheid' hand in hand. Lid van de communistische partij heeft Sartre nooit willen worden en hij is het ook nooit geweest; het is trouwens heel goed mogelijk dat de partij de existentialist en 'idealist' zou hebben geweigerd. In 1948 vindt hij in de Rassemblement Démocratique Révolutionnaire (R.D.R.) die geen politieke partij is en die dat ook niet wil worden, een politiek milieu waarin hij zich thuisvoelt, omdat in de revolutionaire democratie die de R.D.R. voorstaat nadrukkelijk ruimte is voor de vrijheid en voor de rechten van de mens. Reeds in 1949 verlaat hij echter ook de R.D.R., omdat hij meent de zaak waar de R.D.R. voor staat het best te kunnen dienen als onafhankelijk, maar geëngageerd' schrijver.
De jaren die volgen zijn gewijd aan schrijven in 1952 verschijnt het grote boek over Jean Genet reizen en studie. De studie dient om in te halen wat hij vroeger heeft laten liggen: economie, geschiedenis, Marx. Doel van al het lezen en schrijven is niet het vinden van een weg van het existentialisme naar het marxisdat zou niet zo moeilijk zijn maar het inbouwen van het existentialisme in een marxistische filosofie, waarbij de waarheid van het existentialisme behouden blijft. In 1957 verschijnt in een Pools tijdschrift een groot artikel over marxisme en existentialisme, dat in 1960 wordt gevolgd door het eerste deel van Critique de la raison dialectique. nigus. lax su 15 sb tub nab -De definitieve breuk met het stalinisme, dat wil zeggen het gevestigde communisme, is dan inmiddels een feit geworden. Dat wordt bevestigd door een artikel in Les temps modernes over de schim van Stalin', dat Sartre onmiddellijk na de Russische interventie in Hongarije tijdens de Hongaarse opstand (1956) heeft geschreven.
In hetzelfde jaar 1956 begint de slopende veldtocht tegen onder andere het optreden van het Franse leger in Algerije, de martelingen, 'het fascisme in Frankrijk', de president van de Republiek, die aanleiding geeft tot hoog oplopende emoties en tot twee aanslagen op zijn appartement in de Rue Bonaparte.
Wanneer het 'echte' socialisme niet in de Sovjet-Unie en bij de satellieten in Middenen Oost-Europa is te vinden, waar dan wel? In 1959 is op Cuba Fidel Castro aan de macht gekomen; in het voorjaar van 1960 reist Sartre met Simone de Beauvoir op uitnodiging van het dagblad Revolución naar Cuba en zijn opge= togenheid kent geen grenzen. Hij ontmoet Che Guevara, reist met Fidel Castro over het eiland, verschijnt op de Cubaanse televisie en schrijft een artikel over 'Ideologia y Revolución'; wanneer hij terug is in Parijs verschijnt in France-Soir in zestien afleveringen een groot verhaal over het nieuwe Cuba. Maar ook de revo lutie op Cuba blijkt ten slotte niet te zijn wat Sartre had gehoopt.
Met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis lopende zien wij Sartre in 1964 de Nobelprijs weigeren; in 1966 neemt hij, niet voor het eerst, stelling tegen de apartheid in Zuid-Afrika; in 1967 ontmoeten wij hem in Stockholm bij het Russell tribunaal tegen de Amerikaanse oorlogsmisdaden in Vietnam; in 1968 neemt hij het in Parijs op voor de studenten die de verbeelding aan de macht willen brengen en keert hij zich tegen de Russische interventie in Tsjecho-Slowakije; na 1970 ten slotte vinden wij hem als redacteur van La cause du peuple in het gezelschap van maoïsten en 'proletarisch links'. Langzamerhand trekt hij zich dan uit het openbare leven terug. De geschiedenis van de aftakeling, die eindigt met de dood op 15 april 1980, heeft Simone de Beauvoir beschreven in La céré monie des adieux.
Karl Mannheim
... wordt op 27 maart 1893 in Boedapest geboren en krijgt de Hongaarse voornaam Károly een naam die hij later, als hij in Duitsland en Engeland woont, niet meer zal gebruiken; dan schrijft hij onder de naam Karl Mannheim. Hij is de oudste zoon van zijn Hongaars-joodse vader Gustáv Mannheim, die een groothandel in textiel heeft, en zijn Duits-joodse moeder Rosa Eylenburg. Reeds tijdens zijn gymnasiumtijd toont hij filosofische belangstelling; hij vertaalt twee teksten van Hegel in het Hongaars en wordt bevriend met de hegeliaans-marxistische filosoof Georg Lukács. Na het eindexamen gymnasium gaat hij in 1911 filosofie studeren aan de universiteit van Boedapest. Van 1913 tot 1915 zet hij zijn studie voort in Berlijn, waar hij colleges volgt van Georg Simmel, Ernst Cassirer en Ernst Troeltsch. Teruggekeerd in Boedapest maakt hij zijn studie af en hij promoveert daar in 1918, vijfentwintig jaar oud, op een kentheoretisch proefschrift tot doctor in de filosofie. In 1922 wordt zijn proefschrift in het Duits gepubliceerd onder de titel Die Strukturanalyse der Erkenntnistheorie.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog behoort Mannheim tot de kritische intelligentsia in de Hongaarse hoofdstad. Hij neemt deel aan een discussiegroep rond Lukács, maar bewaart ten opzichte van zijn links-radicale vriend zijn zelfstandigheid. Lukács sluit zich na de oorlog aan bij de communistische partij en wordt tijdens het kortstondige communistische bewind van Belá Kun commissaris voor onderwijs. Hoewel Mannheim zich niet bij de communistische partij aansluit, benoemt Lukács hem in 1919 tot docent filosofie aan het Pedagogisch Seminarium van de universiteit van Boedapest. De regering van Belá Kun komt reeds na enkele maanden ten val en de fascistische en antisemitische generaal Von Horty krijgt de leiding van de regering. Evenals Lukács wijkt Mannheim uit naar Wenen en reist korte tijd later door naar Freiburg, waar hij colleges volgt van Husserl en Heidegger. In 1921 vestigt hij zich in Heidelberg, waar hij in hetzelfde jaar trouwt met de Hongaarse psychologe Juliska Lang.
In zijn Heidelbergse jaren vindt in Mannheims denken een overgang plaats van de filosofie naar de sociologie, in het bijzonder naar de cultuur- en de kennissociologie. In 1926 voltooit hij zijn 'Habilitationsschrift', een kennissociologische studie over het conservatieve denken, en wordt hij privaatdocent in de sociologie aan de Heidelbergse universiteit.
In 1929 verschijnt Ideologie und Utopie, het boek dat hem ook in het buitenland bekendheid geeft en waarvan in 1936 de uitgebreide Engelse editie verschijnt, Ideology and utopia. Ook wordt hij in 1929 benoemd tot hoogleraar in de sociologie aan de Goethe-universiteit in Frankfurt. Met Max Horkheimer, die in 1930 directeur wordt van het Institut für Sozialforschung, en andere jonge geleerden dat instituut, heeft Mannheim een relatie van afstandelijke vriendelijkheid. Hun verzet tegen het opkomende nationaal-socialisme hebben zij met elkaar gemeen, maar hun beoordeling van het marxisme is zeer verschillend.
Nadat Hitler in 1933 is benoemd tot rijkskanselier, wordt het politieke maatschappelijke klimaat in Duitsland voor joden grimmig. Nog in hetzelfde jaar wordt Mannheim, evenals andere joodse hoogleraren, ontslagen. Karl en Julia Mannheim verlaten in het voorjaar van 1933 Frankfurt en reizen via Amsterdam en Parijs naar Londen, waar Mannheim lector in de sociologie wordt aan de London School of Economics.
In de jaren dertig bezoekt Mannheim regelmatig Nederland en houdt hij voordrachten aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort. In 1935 verschijnt Mensch und Gesellschaft im Zeit-alter des Umbaus bij Sijthoff te Leiden; een uitgebreide Engelse editie, Man and society in an age of reconstruction, verschijnt in 1940.
In Londen wordt Mannheim uitgenodigd deel te nemen aan een discussiegroep, waarvan onder anderen deel uitmaken de literator en latere Nobelprijswinnaar Thomas S. Eliot, de politicoloog William Oakeshott en de aartsbisschop William Temple. Zij spreken over de gevaren die de democratie bedreigen, de toekomst van de samenleving en de mogelijke betekenis van het christendom daarin. Hoewel Mannheim geen praktiserend jood is, heeft hij grote belangstelling voor godsdiensten. Voor de versterking van de democratie hecht hij veel waarde aan de revitalisering van christelijke waarden als wederzijdse hulp, solidariteit, eerlijkheid en sociale rechtvaardigheid. Enkele referaten die Mannheim voor die discussiegroep houdt, publiceert hij in Diagnosis of our time (1943).
Het door hem zeer geambieerde hoogleraarschap is vanwege de beperkte financiën van de London School of Economics niet mogelijk. Pas in 1945 wordt hij benoemd tot hoogleraar in de sociologie van de opvoeding. Tijdens de oorlogsjaren gaat zijn gezondheid hij is hartpatiënt achteruit. Ten gevolge van een hartaanval, die hij krijgt tijdens een longontsteking, sterft hij op 9 januari 1947, drieënvijftig jaar oud.
Het leven van Mannheim is gemakkelijk in drie perioden in te delen: de Hongaarse (1893-1919), de Duitse (1919-1933) en de Engelse periode (1933-1947). Die driedeling geeft ook een globale indeling van zijn werk weer: filosofie, cultuur- en kennissociologie, en politieke sociologie. ....
William James
Jürgen Habermas
... is in 1929 geboren in Gummersbach, een klein stadje in Duitsland. De familie Habermas bestond uit gezeten burgers, uit dominees en handelslieden. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is Habermas tien jaar, het laatste jaar van de oorlog is hij, gedwongen, lid van de Hitlerjugend. Tot de meest ingrijpende ervaringen van zijn leven behoren de getuigenissen tijdens de Neurenbergerse processen na de oorlog en de documentaires over de concentratiekampen. Toen pas werd mij duidelijk,' stelt hij in een interview, 'dat we al die tijd onder een regime van misdadigers geleefd hadden.' Deze ervaring is mede bepalend geweest voor zijn fundamentele democratische gezindheid.
In 1949 begint zijn studie in Göttingen, die hij in 1954 afrondt met een filosofisch proefschrift over het denken van Schelling. In deze tijd begint ook zijn belangstelling voor de marxistische traditie vaste vorm aan te nemen, hetgeen mede bevorderd wordt door zijn aanstelling als wetenschappelijk assistent van Theodor W. Adorno aan het Institut für Sozialforschung in Frankfurt. In 1962 verschijnt zijn eerste grote studie, Strukturwandel der Öffentlichkeit, die hem nationale bekendheid en een wetenschappelijke aanstelling aan de universiteit van Heidelberg oplevert. In 1964 wordt hij hoogleraar filosofie en sociologie aan de universiteit van Frankfurt, waar hij grote invloed uitoefent op de studentenbeweging, vooral vanwege zijn radicaal-kritische opstelling in het zogenaamde positivisme-debat in de Duitse sociologie, dat halverwege de jaren zestig plaatsvindt en veel belangstelling wekt, ook in het buitenland. In 1967 verschijnen vervolgens de twee boeken die zijn internationale reputatie vestigen: Technik und Wissenschaft als Ideologie en Erkenntnis und Interesse. Aan het einde van de jaren zestig vindt een breuk plaats tussen Habermas en de steeds verder radicaliserende Duitse studentenbeweging, een breuk die mede de aanleiding vormt voor Habermas om in 1971 zijn leerstoel in Frankfurt op te geven en directeur te worden van een groot sociaal-wetenschappelijk onderzoeksinstituut in Starnberg.
In de tien jaar dat hij in Starnberg werkt, heeft Habermas zijn belangrijkste ideeën ontwikkeld, uitmondend in zijn hoofdwerk, de twaalfhonderd pagina's tellende Theorie des kommunikativen Handelns uit 1981. Kort na het verschijnen hiervan keert Habermas weer terug naar Frankfurt, waar hij tot zijn emeritaat in 1994 filosofie doceert.
Zijn geweldige productiviteit en zijn inbreng in het merendeel van de belangrijkste debatten die de afgelopen twintig jaar in de sociale wetenschappen gevoerd zijn, hebben hem veel erkenning en waardering opgeleverd. In zijn geboorteland komt dat onder andere tot uitdrukking in de toekenning van de Hegelprijs door de stad Stuttgart in 1973 en de Adorno-prijs van de stad Frankfurt in 1980. De internationale erkenning, met name in het Angelsaksische taalgebied, blijkt onder andere uit het nog steeds groeiende aantal publicaties waarin zijn opvattingen uiteengezet en kritisch becommentarieerd worden. De kritische houding die Habermas aanneemt ten opzichte van technocratische en neo-conser- vatieve tendensen in westerse maatschappijen heeft hem echter ook veel tegenstanders en zelfs vijanden opgeleverd, niet in het minst doordat hij zich regelmatig via kranten- en tijdschriftartikelen in politieke debatten mengt.
Gabriel Marcel
Ortega
Nicolai Hartmann, Paul Scheffer en Heinz Heimsoeth. Vanuit het neokantianisme gaat hij
naar Kant; Daarin vinden we de bepalende inhoud van de moderne tijd. In 1910 verkrijgt
Ortega y Gasset de positie van hoogleraar metafysica aan de Universiteit van Madrid. Hij las ook Husserl en Scheler. Van Husserl zal hij zeggen in de geschiedenis als systeem
[206] die de “grootste filosoof van vandaag” is. In 1913 publiceert twee studies over fenomenologie: "Sensatie, constructie en intuïtie"; «Over het concept van sensatie». De laatste biedt een Uiteenzetting van het begrip fenomenologie. Ortega zal echter bezwaar maken dat de fenomenologie niet in staat is om tot een systeem te leiden en dat ze een inherente neiging tot idealisme heeft.
Toen in 1936 de burgeroorlog uitbrak, verliet Ortega Spanje en ging [naar]
Nederland, Portugal en Zuid-Amerika. Van 1949 tot 1953 begon hij zijn carrière opnieuw
onderwijsactiviteit in Madrid. De cursus van twaalf lessen gegeven door Ortega zal in 1949-1950 aan het Instituut voor Geesteswetenschappen in Madrid het volgende doen:
naar het werk The Man and the People (1957). Sinds 1952 kondigde Ortega het werk La aan idee van principe bij Leibniz en de evolutie van de deductieve theorie, die was onvoltooid en werd postuum gepubliceerd in 1958. Aan de filosofische invloeden eerder aangegeven moeten we die van Spengler toevoegen (het thema van de geschiedenis, rond 1920), Simmel, Hegel en vooral Dilthey. Hij zegt over hem Ortega was de belangrijkste filosoof van de tweede helft van de 19e eeuw.
Hij beweert echter dat hij, toen hij hem ontmoette, al zijn eigen identiteit had gesmeed.
gedachte. Als dat waar is, dan is er een eenvoudige parallel tussen de twee denkers.
[208] Hij ontdekte het rond 1928 en beweert dat hij het niet wist.
Dilthey heeft ervoor gezorgd dat hij tien jaar van zijn intellectuele ontwikkeling heeft verloren. Nu Welnu, in 1920 werden Dilthey's ideeën overal verspreid Spranger, Spengler, Simmel en Max Weber, auteurs die Ortega kende.
Ortega publiceerde twee geschriften over Dilthey: "Guillermo Dilthey en het idee van ‘Leven’ (1933-1934) en de ‘Proloog’ tot de Inleiding tot de menswetenschappen.
Het is geen gemakkelijke taak om Ortega's relatie met Heidegger te bespreken. Hieraan in dit verband is het de moeite waard om de interesse die beiden in Dilthey toonden, te herinneren.
Ortega heeft de concepten van de ‘vitale rede’ en de ‘historische rede’ al ontwikkeld wanneer hij Heidegger leest, maar dit laatste concept onder zijn eigen invloed. Hij beweert dat Heidegger degene is die het verst is gegaan in de analyse van de leven. Gebaseerd op de kennis van de Duitse filosoof, brengt hij het concept van het leven aan dat van het bestaan bij Heidegger. Ortega zei dat Dilthey een analyse had gemaakt geschiedenis, maar niet het wezen van de mens. Daarom is er in de geschiedenis als systeem (1935), probeert een synthese te creëren tussen de ontologie van de mens en zijn karakter historisch, ook al neigt het meer naar het historische aspect. Ortega bekritiseert Heidegger vergeet het sociale en het historische. Ciriaco Moron schrijft in relatie tot dit probleem: «Mens en mensen en geschiedenis als systeem Ze zijn de poging tot synthese tussen Heidegger en Dilthey, en op niet mindere schaal de poging tot synthese tussen de Spengleriaanse Ortega van The Atlantides en de
Heideggeriaans na 1928».
dat kennis volgens het model georganiseerd moet worden fysisch-wiskundig. Over het algemeen beoordeelt Cohen het menselijk leven vanuit het perspectief van van cultuur, met de drievoudige dimensie van wiskundige natuurkunde, ethiek en esthetiek. Ortega beschouwt cultuur als de norm en objectiviteit in het licht van individuele impulsen en plaatst de sociale dimensie boven het individu. Beginnend met de Meditaties over Don Quichot (1914), het toneel van "perspectivisme", een term die aangeeft dat Ortega zich openstelt voor het individu en spontaan, op wat er in alledaagse omstandigheden gebeurt. Dit werk is gepresenteerd als een reeks meditaties over Cervantes, Azorín, Pío
Baroja, enz., maar het project werd slechts gedeeltelijk voltooid. De auteur wil het fenomeen Spanje begrijpen en liefhebben.
Don Quichot verschijnt als de schepper van die fictieve realiteit die we 'cultuur' noemen, dankzij wiens interpretaties dingen, op zichzelf stom en vlak, krijgen die volheid van wat betekent dat hun verbinding met anderen, hun bezorgdheid, hen conceptueel. Het genre van de roman, verdedigd in het werk, maakt plaats voor de luchtspiegeling waarvan mediteren. De Meditaties van Don Quichot, in tegenstelling tot Unamuno, willen ze het impressionistische Spanje, het land van de oppervlakten, openstellen voor de Germaanse diepte. De belangrijkste termen uit die periode zijn de «perspectivisme», «omstandigheden», «pluraliteit» en de «fenomenologie». Max Scheler wordt de meest aantrekkelijke denker voor Ortega.
Aan het begin van het derde decennium van de 20e eeuw begint een derde tijdperk, waarin de biologische dimensie op de voorgrond staat. Die periode, die duurt tot 1927 en richt zich op antropologie en psychologie. Ortega-adressen het sociologische thema in de lessen die tussen 1915 en maart 1916 werden gegeven, geadverteerd als een "systeem van psychologie" en gedeeltelijk opgenomen in de toeschouwer. In deze lessen komt het concept ‘vitale reden’ aan bod.
fenomenologisch. De auteur suggereert een theorie van het bestaan als een metafoor, en de constructie van een nieuwe taalfilosofie. Ze komen tevoorschijn in de lessen over onderwerpen zoals de bijdrage van vooroordelen, blinde vlekken en overtuigingen aan de grondwet van de eeuwen. Ortega overweegt de vraag naar betekenis als de grote, bijzondere verovering van de twintigste eeuw. Het typische werk uit die periode is Het thema van onze tijd (1921). Begin jaren twintig zijn er veel in Duitsland, werken over biologische en antropologische onderwerpen. Ortega heeft zijn blik gericht op Max Scheler en Spengler. De merkwaardige munt Het Orteguaanse concept van dit moment is het concept van de "vitale rede". Het verschijnen van Heideggers Zijn en tijd uit 1927 was voor Ortega doorslaggevend om de
formulering van zijn gedachte in een vierde fase van zijn productie intellectueel. Vanaf dat moment wordt de biologische dimensie opnieuw bewerkt.
vanuit de fundamentele dimensie van historiciteit. Het biologische is ondergeschikt aan het biografische, aan het levensproject. Om de positie te definiëren die overeenkomt met Ortega in de geschiedenis van de filosofie moeten we twee aspecten onderscheiden: de impact ervan en de originaliteit ervan.
De impact die Ortega heeft gehad, legitimeert zijn opname een van de belangrijkste denkers van de Europese wereld. Er zou kunnen worden tegengeworpen dat Hun activiteit is meer informatief dan creatief. Het bezwaar verdampt als Wij houden er rekening mee dat alle gedachten zich ontwikkelen in de loop van een traditie. Denken is het ontvangen en creëren van een nieuw begin. Ortega ontving de gehele rivier van de filosofische traditie, inclusief de grootste zijrivieren modern. Heeft hij een nieuw begin gemaakt? Laten we ja zeggen. Jouw zaak is nogal enkelvoud. Daar vond een ontmoeting van horizonnen plaats. Hij voerde de Europese in Spanje en maakte het opnieuw in het Spaans. Hij dacht aanvankelijk na over wat hij had ontvangen en produceerde taalkundige wendingen om het filosofische erfgoed over te brengen aan het geheel Spaanstalige wereld. Zoals we hieronder zullen zien, ontstond in zijn omgeving een school van Spaanse en Latijns-Amerikaanse denkers. Het moet nog blijken Als hij ook nieuwe formuleringen in de opvatting van de rede introduceerde, is het dat wil zeggen, van de filosofie, met name zoals die betrekking heeft op de ideeën van ‘vitale reden’ en ‘historische reden’.. ([Ortega ontbreekt in De Denkers, maar komt wel voor in Hirschberger's Filosofie van de twintigste eeuw])
Umberto Eco
Umberto Eco is in 1932 geboren in Alessandria (Italië). Hij studeert aan de universiteit van Turijn en schrijft er een proefschrift in de filosofie over Il problema estetico in San Tommaso d'Aquino. Nadien wordt hij medewerker bij de Italiaanse televisie en publiceert hij zijn eerste wetenschappelijke bijdragen in tijdschriften als de Rivista di estetica. Zijn samenwerking met de componist Luciano Berio staat aan de oorsprong van een aantal opstellen die nadien worden opgenomen in zijn eerste boek Opera aperta (1962). Hij onderwijst esthetica en communicatietheorie aan de architectuurfaculteiten van Florence en Milaan en tevens aan de universiteit van Turijn van 1961 tot 1966. In deze periode is Eco bijzonder actief in de culturele sector (zo neemt hij deel aan de werkzaamheden van de Gruppo 63) en in de journalistiek (hij publiceert vanaf 1963 in The Times Literary Supplement, en vanaf 1965 in het weekblad L'Espresso, waaraan hij nu trouwens nog steeds meewerkt). Eco reist in verschillende landen van Noorden Zuid-Amerika: in 1966 is hij gasthoogleraar in São Paolo, in 1969 aan de New York University, in 1970 bezoekt hij verschillende universiteiten in Argentinië en in 1972 doceert hij in Chicago.
Vanaf het begin van de jaren zeventig is de naam van Eco verbonden met de discipline semiotiek: de studie van de tekens, de tekensystemen en van alles wat communicatie tussen mensen mogelijk maakt. Hij wordt in 1971 benoemd aan de letterenfaculteit van de universiteit van Bologna, waar hij in 1975 de leerstoel semiotiek bezet en tevens directeur van het bekende Istituto di Discipline della Communicazione e dello Spettacolo (DAMS) wordt. In 1971 richt hij Versus op, het eerste wetenschappelijk tijdschrift voor semiotiek in Europa. Eco wordt de eerste secretaris-generaal van de in 1969 opgerichte International Association of Semiotic Studies, en organiseert in 1974 in Milaan het eerste wereldcongres van deze vereniging. Eco blijft intussen zeer actief in de politiek-culturele sfeer in Italië: hij is in 1979 de medeoprichter van het culturele maandblad Alfabeta en hij zet zijn intense samenwerking voort met L'Espresso en andere wijdverspreide week- en maandbladen. Hij blijft ook veel reizen en doceren in het buitenland, vooral in Canada en in de Verenigde Staten. Zijn voornaamste wetenschappelijke boeken verschijnen in dezelfde periode en men vindt publicaties van Eco in nagenoeg alle semiotische vaktijdschriften. In 1980 publiceert Umberto Eco zijn eerste roman Il nome della rosa, die een groot succes kent, eerst in Italië en nadien in de hele wereld: het boek krijgt in 1981 de Stregaprijs en wordt in tientallen talen vertaald. In 1988 verschijnt zijn tweede roman Il pendolo di Foucault. Niettegenstaande zijn succes als romanschrijver blijft Eco wetenschappelijke traktaten produceren. In 1984 verschijnt Semiotica e filosofia del linguaggio en in 1987 Arte e bellezza nell'estetica medievale.
Umberto Eco is een fascinerende figuur en zijn activiteiten vertonen zeer verschillende facetten. In de wereld van de semiotiek treedt hij niet alleen op als wetenschapper maar tevens als animator. Hij vormt een belangrijke schakel tussen de Europese semiotiek, van saussuriaanse oorsprong, en de Amerikaanse semiotiek die vooral van Charles Sanders Peirce afstamt. Door zijn dynamisch optreden is hij in staat alternatieve en competitieve strekkingen met elkaar te verzoenen. In Italië vervult Eco een onvervangbare rol: als journalist is hij alombekend, en in artistieke kringen wordt zijn progressieve houding zeer gewaardeerd. Tevens is Eco een gevierd docent. Toch wordt zijn veelzijdigheid niet steeds geapprecieerd. Vakspecialisten vinden zijn werk vaak te simplistisch. Velen menen dat Eco beter kan doorgaan met het schrijven van bestsellers, omdat hij zich niet waar heeft gemaakt als wetenschapper. Een en ander heeft wellicht te maken met de speciale positie van de semiotiek zelf. De semiotiek is bij uitstek een interdisciplinair gebied, en het is dan ook normaal dat de semioticus Eco gemakkelijk overschakelt van de ene tak van de wetenschap naar de andere, en dat hij verschillende schrijfstijlen ontplooit volgens het domein waarin hij werkzaam is: de media (vooral de journalistiek), de fictie of het wetenschappelijk traktaat. Toch is het onze overtuiging dat, niettegenstaande deze stijlverscheidenheid, de grondintuïties van zijn journalistiek, literair en wetenschappelijk werk een eenheid vormen. Zijn beide romans (Il nome della rosa en Il pendolo di Foucault) beschouwen we bovendien als illustraties van zijn theoretische inzichten.
Wat hebben ze gemeen?
- . Intellectuele invloed: elk van deze personen heeft belangrijke bijdragen geleverd aan hun respectieve gebieden en heeft een blijvende impact gehad op het intellectuele discours. Hun werken worden op grote schaal bestudeerd en aangehaald in academische kringen.
- . Kritisch denken: ze staan bekend om hun kritische en analytische benaderingen om de wereld, de samenleving en de menselijke ervaring te begrijpen. Hun geschriften dagen vaak conventionele wijsheid uit en bieden nieuwe perspectieven.
- . Interdisciplinaire aanpak: veel van deze denkers hebben in meerdere disciplines gewerkt, inzichten geïntegreerd uit filosofie, sociologie, antropologie, taalkunde en andere gebieden in hun werk.
- . Ethische en morele filosofie: verschillende van hen hebben belangrijke bijdragen geleverd aan ethische en morele filosofie, het onderzoeken van rechtvaardigheid, mensenrechten en de aard van goed en kwaad.
- . Sociaal en politiek denken: veel van deze figuren hebben zich diep beziggehouden met sociale en politieke kwesties, het bieden van kritiek op bestaande systemen en het voorstellen van alternatieve visies voor de samenleving.
- . Existentiële en fenomenologische perspectieven: sommigen van hen, zoals Sartre, Merleau-Ponty en Heidegger, worden geassocieerd met existentialisme en fenomenologie, die zich richten op de aard van het menselijk bestaan en subjectieve ervaring.
- . Taal en communicatie: figuren als Wittgenstein, Chomsky en Eco hebben belangrijke bijdragen geleverd aan de studie van taal, communicatie en semantiek.
- . Culturele en antropologische studies: denkers zoals Lévi-Strauss en Gadamer hebben bijgedragen aan het begrip van cultuur, samenleving en de geesteswetenschappen door antropologische en hermeneutische benaderingen.
- . Wetenschappelijke en filosofische integratie: sommigen, zoals prigogine, hebben de kloof tussen wetenschappelijk en filosofisch onderzoek overbrugd en inzichten geboden in de aard van complexiteit en zelforganisatie in natuurlijke systemen.
- . Historische en sociologische analyse: denkers zoals Mannheim en Arendt hebben diepe historische en sociologische analyses van de samenleving, politiek en menselijk gedrag geboden.
- . Humanistische en fenomenologische benaderingen: veel van deze denkers, zoals buper, Marcel en Weil, hebben de nadruk gelegd op humanistische en fenomenologische benaderingen om de menselijke conditie en de aard van het bestaan te begrijpen.
- . Literaire en culturele kritiek: figuren als Camus, Eco en Sartre hebben ook belangrijke bijdragen geleverd aan literaire en culturele kritiek, waarbij de rol van literatuur en cultuur wordt onderzocht bij het vormgeven van menselijke ervaring (bron: Mistral).
- . Europese achtergrond: veel van deze denkers hebben Europese wortels. Ze zijn geboren en/of brachten belangrijke delen van hun leven door in Europa. Dit omvat figuren zoals Karl Popper, Hannah Arendt, Michel Foucault, Emmanuel Levinas, Bertrand Russell, Simone de Beauvoir, Martin Buber, Jean-Paul Sartre en anderen.
- . Academische carrières: de meeste van hen hadden uitgebreide academische carrières, functies bekleed aan universiteiten en onderzoeksinstellingen. Het waren professoren, onderzoekers en wetenschappers die hun leven wijdden aan onderwijs en intellectuele bezigheden.
- . Meertaligheid: verschillende van deze denkers waren meertalig, waardoor ze in staat konden omgaan met een breed scala aan intellectuele tradities en publiek. Hannah Arendt was bijvoorbeeld vloeiend Duits, Frans en Engels, en Emmanuel Levinas was bedreven in het Frans, Duits en Hebreeuws.
- . Joods erfgoed: sommige van deze individuen, zoals Hannah Arendt, Emmanuel Levinas, Martin Buber en Avram Noam Chomsky, hebben Joods erfgoed. Deze gedeelde achtergrond beïnvloedde hun perspectieven op ethiek, sociale rechtvaardigheid en de menselijke conditie.
- . Politieke betrokkenheid: veel van deze denkers waren politiek betrokken en namen vaak openbare standpunten over sociale en politieke kwesties. Hannah Arendt schreef bijvoorbeeld uitgebreid over totalitarisme en Jean-Paul Sartre was betrokken bij de linkse politiek en activisme.
- . Ballingschap en migratie: Verschillende van deze cijfers ervoeren ballingschap of migratie vanwege politieke of sociale omstandigheden. Hannah Arendt ontvluchtte bijvoorbeeld nazi-Duitsland en Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre waren betrokken bij het Franse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog.
- . Invloed van de Eerste Wereldoorlogen: de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog en de Tweede Wereldoorlog hadden een grote invloed op veel van deze denkers. De verschrikkingen van oorlog en de opkomst van totalitaire regimes vormden hun filosofische en politieke opvattingen.
- . Interdisciplinaire belangen: biografisch gezien hadden veel van deze personen interdisciplinaire belangen die hen ertoe brachten samen te werken met of te worden beïnvloed door wetenschappers uit verschillende gebieden. Deze interdisciplinaire aanpak wordt weerspiegeld in hun academische en persoonlijke netwerken.
- . Publieke intellectuelen: veel van deze denkers waren publieke intellectuelen die zich bezighouden met een breder publiek door hun geschriften, lezingen en media -optredens. Ze probeerden complexe ideeën toegankelijk te maken voor een breder publiek.
- . Legacy en erkenning: ondanks hun diverse achtergronden en expertisegebieden, hebben al deze individuen een blijvende erfenis achtergelaten en worden ze erkend als enkele van de meest invloedrijke denkers van de 20e eeuw. Hun werken worden nog steeds bestudeerd en besproken in academische en intellectuele kringen (bron: Idem).
Reacties