De Denkers - William James
Referentie #FiB
Bij baby's is het denken grillig, onsamenhangend, in wat de filosoof William James ‘een bloeiende, zoemende verwarring’ noemde. Terwijl ze gecoördineerde bewegingen ontwikkelen, in gerichte actie, weerspiegelen gedachten dit in enige samenhang, in neurale configuratie. Dan komt het wonder van taal om gedachten verder vorm te geven en te ordenen.
Op dezelfde manier heb ik een pragmatische gedachtegang gevolgd, in een filosofie van het proces, in een interactie tussen denken en handelen in de wereld. Dat, hangt ook samen met het denken van Wittgenstein en Heidegger. De pragmatische filosoof William James en Bergson kenden elkaar, en er is een overeenkomst tussen Bergsons notie van duur en James’ visie op de ‘stroom van bewustzijn’, die waarschijnlijk geïnspireerd was door Bergsons duration.
Descartes begon met radicale twijfel om te komen tot het onbetwistbare 'ik denk dus ik ben'. Maar er zijn veel andere dingen waar we niet aan kunnen twijfelen. We kunnen ook niet alles bewijzen. Tussen twijfel en bewijs ligt het geloof waar we bereid zijn naar te handelen. Overtuigingen zijn tijdelijk en feilbaar, maar we passen ze aan of transformeren ze naarmate we meer ervaring opdoen, in de praktijk van ons doen. Dat is het inzicht van het Amerikaanse pragmatisme, in het werk van C.S. Peirce, Dewey, William James en G.H. Mead. Het idee gaat verder terug, naar David Hume en de praktische wijsheid van Aristoteles.
Pragmatisme is een theorie van betekenis, kennis en waarheid. De betekenis van een woord of uitdrukking ligt in de implicaties ervan voor verschijnselen of acties. Een stelling is zinvol als deze verklaart: als iets niet had kunnen gebeuren tenzij de stelling waar is. Vroeger was het zinvol om te beweren dat God als ontwerper en schepper moet bestaan, omdat het anders ondenkbaar was hoe complexe levensvormen zouden kunnen zijn ontstaan. Nu hebben we vanuit de evolutie een alternatieve verklaring.
Maar hoe zit het dan met a priori waarheden van logica en wiskunde? Hebben die implicaties voor praktisch gedrag? Zoals de filosoof C.I. Lewis betoogde: ja en nee. Intern, in deductie van een reeks axioma's of aannames, is waarheid formeel, geregeerd door het principe van non-contradictie. Deducties zijn geldig gegeven de aannames. Verschillende systemen van logica en wiskunde worden echter beoordeeld op hun bijdrage aan het construeren van theorieën die ons helpen bij ons praktische gedrag.
Wat betreft waarheid, is enigszins misleidend pragmatisme toegeschreven aan de opvatting dat iets waar is als het nuttig of bevredigend is. Dat was min of meer het standpunt van William James, maar niet van Peirce en Dewey. Het is onzin. Leugens werken vaak goed, maar zijn desondanks leugens. Waanideeën kunnen bevredigend zijn. De waarheid is echter nog steeds zinvol als gerechtvaardigde bewering: we hebben goede redenen voor een geloof, op basis van de vruchtbaarheid ervan, de bijdrage aan het oplossen van problemen en het vermogen om het in kritisch debat te handhaven. Het bewijs kan direct zijn, in zijn bijdrage aan de praktijk, maar ook indirect, in zijn samenhang met een denksysteem dat bijdraagt aan praktisch gedrag.
In tegenstelling tot filosofisch rationalisme wordt het bewijs van de waarheid ontleend aan ervaring, maar niet aan de directe, ongeïnterpreteerde zintuiglijke gegevens van het empirisme, maar aan ervaring zoals bemiddeld door cognitie en zingeving. Ervaring is geen atomistische zintuiglijke gegevens, maar coherente, doelgerichte “Things going on, things being done”.
Wat betreft kennis is pragmatisme gericht op actie en verzet het zich tegen de ‘toeschouwerstheorie’ van kennis als beschouwing van eeuwige, onveranderlijke waarheden. Het heeft de nadruk gelegd op problemen en hun oplossing: situaties waarin een bestaand idee niet blijkt te werken of niet past en moet worden aangepast of vervangen. Ik voeg er echter aan toe dat een andere bron van nieuwe ideeën ligt in nieuwe kansen: het idee past wel, maar alternatieve ideeën blijken ook te passen terwijl ze vruchtbaarder zijn, wat een kans biedt voor nieuwe combinaties met ideeën die men had (FiB, 26. Pragmatisme).
Kritische beschouwing (De Denkers)
The principles of psychology heeft een fysiologische inslag en gegeven James' achtergrond ligt dat voor de hand. Ook de wetenschappelijke ontwikkelingen in zijn tijd wijzen in de richting van een materialistische verklaring voor psychologische processen. In de jaren zestig van de negentiende eeuw begint de topografische kennis van de hersenen snel toe te nemen. Post-mortemonderzoek op patiënten met hersenletsel levert een globale functielokalisatie op. Net als eertijds de ontdekkingsreizigers krijgen de pioniers gebieden naar zich vernoemd: gebied van Broca, gebied van Wernicke. Duidelijk wordt dat waarneming, geheugen, emoties en denken nauw verband houden met anatomische structuren en fysiologische processen. Vanaf ongeveer 1860 ontstaat in Engeland, Frankrijk en Duitsland een richting die men wel met 'mental physiology' heeft aangeduid. Tijdens zijn verblijf in Europa had James colleges gevolgd bij Du Bois-Reymond in Berlijn. Hij was enthousiast geworden, schreef hij aan een vriend, voor metingen in het bied tussen fysische veranderingen in het zenuwstelsel en het optreden van bewustzijn'. Vanaf 1876 doceert hij zelf in Harvard over de verhouding tussen fysiologie en psychologie en richt hij een klein demonstratielaboratorium in.
Hoezeer James is geraakt door de 'mental physiology' blijkt in het hoofdstuk over gewoonte ('habit'). Allerlei menselijke handelingen verlopen min of meer automatisch. We kleden ons zonder nadenken aan en als we piano spelen doet bewuste aandacht afbreuk aan de prestatie. We zijn volgens James tot zulke werktuiglijke handelingen in staat omdat de machinerie van het zenuwstelsel door onze handelingen raakt ingesteld op de herhaling van die handelingen. Iedere reeks zenuwimpulsen in het brein slijpt zich door herhaling een soort bedding of 'pad' uit. Naarmate zo'n 'pad' vaker benut is, wordt het gemakkelijker toegankelijk voor nieuwe impulsen. Het zenuwstelsel is het geheel van verbindingen tussen binnenkomende prikkels en de reacties van spieren of klieren. James vergelijkt het brein met het schakelpaneel in een telefooncentrale: het enige verschil is dat in een telefooncentrale een 'operator' werkzaam is, terwijl in het zenuwstelsel verbindingen automatisch tot stand komen als gevolg van 'ingeslepen paden'.
Deze fysiologie van de gewoontevorming brengt James tot een vermaard geworden lekenpreek. Gewoonte is het vliegwiel van de samenleving. Gewoonte zorgt ervoor dat artsen, advocaten en predikanten al op jonge leeftijd de 'tricks of thought' van hun ambt aannemen en dat bij de meesten van ons al ruim voor het dertigste levensjaar 'het karakter zich als gips heeft verhard en nooit meer zacht zal worden'. We moeten er derhalve bij onszelf en bij onze kinderen op toezien dat de juiste gewoonten gevormd worden zolang het nog kan. Daartoe moeten we van 'het zenuwstelsel onze bondgenoot maken in plaats van onze vijand': hoe meer automatismen we aan 'lagere machinerie' weten te delegeren, hoe meer de hogere krachten van de geest zich aan verheven bezigheden kunnen wijden. James drukt zijn lezers op het hart 'nog ditzelfde uur' te beginnen met delegeren. Wanneer een goede gewoonte eenmaal werktuiglijk wordt uitgevoerd, mag men zichzelf geen uitzonderingen meer toestaan. James geeft het voorbeeld van iemand die te veel drinkt en bij zichzelf zegt dat deze ene keer niet telt: 'Nu! Hij telt deze ene keer niet en een soort Hemel telt misschien niet, maar het wordt tóch geteld. Beneden, in zijn zenuwcellen en -vezels, zijn de moleculen aan het tellen, zij registreren het, slaan het op en gebruiken het tegen hem bij de volgende verleiding. Strikt wetenschappelijk wordt niets van wat we doen ooit weer uitgewist.'
Deze overgang van fysiologie naar moraal is karakteristiek voor de sfeer van Emoties The principles en vindt men ook terug in James' theorie over emoties. De kern van deze theorie is dat emoties niet de oorzaak maar het gevolg zijn van de activering in ons lichaam. James formuleert het als volgt: 'Het gezond verstand zegt: we verliezen ons fortuin, betreuren dat, en huilen; we komen een beer tegen, worden bang en zetten het op een lopen; we worden door iemand beledigd, ontsteken in woede en geven hem een klap. De hier te verdedigen hypothese luidt dat dit de verkeerde volgorde is, dat de ene psychische toestand niet rechtstreeks wordt opgeroepen door de andere, dat de lichamelijke manifestaties daar nog tussenkomen en het redelijker is om te zeggen dat we ons verdrietig voelen doordat we huilen, woedend doordat we slaan, angstig doordat we beven en niet huilen, slaan of beven omdat we verdrietig, boos of bevreesd zijn. Zonder de lichamelijke toestanden die volgen op de waarneming zou de waarneming zuiver cognitief van aard zijn; bleek, kleurloos, zonder emotionele warmte. We zouden dan de beer zien, tot de conclusie komen dat het maar het beste is om weg te rennen; beledigd worden en vinden dat hier een klap op zijn plaats is, maar we zouden geen vrees of woede voelen.' James is van mening dat als we uit een emotie als angst de lichamelijke bestanddelen wegstrepen het bonzende hart, het zweten er eenvoudigweg geen emotie meer overblijft: angst is de som van onze lichamelijke reacties. Omdat de Deense fysioloog Carl Lange dezelfde hypothese had geopperd, spreekt men van de James-Lange-theorie van emoties.
James heeft het voor en tegen van deze hypothese uitvoerig besproken. 'Wat zou verdriet zijn zonder tranen, snikken, de verstikking van het hart, de steken in de borst? De gevoelloze wetenschap dat bepaalde omstandigheden betreurenswaardig zijn en verder niets.' In het geval van pathologie in het zenuwstelsel kunnen allerlei ongerichte emoties ontstaan: angst, agressie, wanhoop. Aan de andere kant kunnen we emoties laten wegsterven door niet toe te geven aan de lichamelijke uitdrukking ervan: "Tel tot tien voor u lucht geeft aan uw woede en de aanleiding voor uw woede lijkt belachelijk?' Mensen die toegeven aan hun woede worden doorgaans nog kwader. Voor toneelspelers geldt een vergelijkbaar mechanisme: door de uitwendige manifestaties van een emotie over te nemen wordt het gemakkelijker die emotie 'van binnenuit' te beleven.
Voor James is een psycholoog tevens kentheoreticus. In The principles komen uiteenlopende filosofische problemen aan de orde, waaraan James telkens een psychologische draai geeft. Een goed voorbeeld is zijn analyse van tijd. Filosofisch gesproken kan er geen 'heden' bestaan. Het heden is het ondeelbare moment waarin de toekomst overgaat in het verleden. Zodra we het willen vastpakken is het al weer verdwenen, schrijft James, 'vergaan in het moment van ontstaan'. Toch ervaren we een heden en dat betekent dat het 'nu' psychologisch enige duur bezit. Het bewustzijn construeert voor zichzelf een heden uit de meest nabije toekomst, het 'nog net niet', en het meest recente verleden, het 'net voorbij'. Dit ogenschijnlijke heden beslaat hooguit een dozijn seconden. Het 'nu' is niet de snede van een mes dat de tijd doorsnijdt, maar eerder een zadel van waaruit we beide richtingen in de tijd kunnen overzien.
Een tweede psychologisch aspect van tijd is de verbintenis met gewaarwordingen. We ervaren geen zuivere tijd, het verlopen van de tijd leiden we af uit waargenomen gebeurtenissen. James kent het onderzoek naar de tijdzin in het laboratorium van Wundt en de 'temporele illusies' die daarbij aan het licht waren gekomen. Zelf heeft hij meer belangstelling voor de raadselachtige versnellingen en vertragingen van de tijd in het alledaagse leven. Een voorbeeld is de illusie dat tijd die wordt doorgebracht met interessante activiteiten sneller verstrijkt, maar achteraf toch als langer wordt herinnerd. Een week vakantie vliegt voorbij, maar lijkt bij thuiskomst langer te hebben geduurd dan een gewone week. Deze paradox heeft ook een spiegelbeeld: tijd waarin niets gebeurt en die traag voortkruipt, zal in de herinnering juist krimpen. De relatie tussen tempo en gebeurtenissen komt mooi tot uitdrukking in het Duitse 'Langeweile', verveling: als er niets gebeurt, houdt zelfs de tijd zijn pas in. Dergelijke vervormingen in het tempo en de uitgestrektheid van de tijd doen zich ook voor in de terugblik op ons leven. Waarom lijkt de tijd naarmate we ouder worden steeds sneller te verlopen? Hoe kan het dat maanden en jaren lijken te krimpen, terwijl uren en dagen gelijk blijven? Volgens een hypothese van de Franse filosoof Paul Janet zou de schijnbare lengte van een interval tijdens iemands leven in verhouding staan tot de gehele lengte van het leven. Een kind van tien zou een jaar als één tiende deel van zijn hele leven ervaren en een man van vijftig als één vijftigste deel. James vindt dit eerder een rekenkundige beschrijving van het verschijnsel dan een verklaring. Hijzelf meent dat de verkorting van de jaren als we ouder worden te wijten is aan de eenvormigheid van de geheugeninhoud en de daaruit resulterende vergemakkelijking van de terugblik. Tijdens onze jeugdjaren hebben we ieder uur van de dag wel een volstrekt nieuwe ervaring, subjectief of objectief. Het bevattingsvermogen is levendig, het inprentingsvermogen krachtig en onze herinneringen uit die tijd zijn, net als de indrukken die we opdoen tijdens een snelle en enerverende reis, veelvertakt, veelvormig en gedetailleerd. Maar door ieder jaar dat verstrijkt verandert een deel van onze ervaring in een automatische sleur die we nauwelijks opmerken, de dagen en de weken vervlakken in de herinnering tot inhoudloze eenheden, de jaren worden hol en zakken in elkaar.'
James' theorie over de beleving van tijd raakt aan de veel bekender geworden tijdstheorie van Bergson. James en Bergson hebben zich beiden gericht op de tijd in de persoonlijke ervaring. De 'durée' van Bergson is een vloeiende ervaring, een stroom die net als het ogenschijnlijke heden van James een intieme verbintenis heeft met het geheugen. Deze tijd is gegeven in intuïtie (Bergson) en introspectie (James). Waar de fysische tijd zich laat verruimtelijken en veruitwendigen, bij voorbeeld in de bewegingen van wijzers op klokken, heeft de psychologische tijd een wezenlijk subjectief karakter. James en Bergson ontwikkelden hun theorieën onafhankelijk van elkaar. Ze zouden later goed bevriend raken.
Waar het heden ophoudt, begint de herinnering: het hoofdstuk over tijd wordt in The principles gevolgd door dat over het geheugen. De herinnering, schrijft James, verlengt het heden zoals een in perspectief geschilderde straat op een decorstuk het stuk straat op het toneel verlengt. Het geheugen heeft een fysiologisch substraat dat doet denken aan dat van de gewoontevorming. Iedere gewaarwording of gedachte laat in de hersenen een 'spoor' na dat met iedere herhaling een permanenter karakter krijgt. In sluimertoestand liggen deze paden ten grondslag aan retentie, het vasthouden van de herinnering, in actieve toestand zijn ze voorwaarde voor het weer te binnen brengen van de herinnering. Het retentievermogen hangt volgens James af van de fysiologische duurzaamheid van de geheugensporen. De werkelijk grote mensen in onze beschaving Karel de Grote, een Leibniz ('die quartoen folio-edities van de mensheid') beschikken over geheugens met een zuiver fysiologische vorm van vasthoudendheid: wat binnenkomt, ligt voortaan vast. Een tweede factor is dat feiten en gebeurtenissen beter worden onthouden naarmate ze via meer associaties aan ander geheugenmateriaal zijn verbonden. Darwins fenomenale geheugen voor feiten berustte op dit mechanisme: de evolutietheorie fungeerde als een netwerk van associaties voor losse feiten. Wat zich niet in dit netwerk laat verweven, verdwijnt. Vandaar dat veel geleerden zich buiten hun specialisme kenmerken door een onwetendheid bijna even encyclopedisch als hun eruditie'.
James' theorie over het fysiologische substraat van gewoonte, emotie en geheugen roept een filosofische vraag op. Als de hersenen inderdaad een soort telefooncentrale zijn waarin alle processen volledig automatisch verlopen, wat weerhoudt ons er dan nog van om mensen als automaten op te vatten? De bespreking van deze vraag in het hoofdstuk 'The Automaton-Theory' vormt het scharnier in The principles. Als fysioloog voelt James zich aangetrokken tot de theorie dat bewustzijn niet meer is dan een bijverschijnsel of epifenomeen van de processen in het zenuwstelsel. Een pleitbezorger van het epifenomenalisme als Huxley vergeleek het bewustzijn met het schuim op de golf of de schaduw van een wandelaar: het eerste vergezelt altijd het tweede, maar heeft daar geen enkel effect op en had er net zo goed niet kunnen zijn. Toelichtend schrijft James dat we met voldoende kennis van het zenuwstelsel van Shakespeare nauwkeurig zouden kunnen verklaren 'waarom zijn hand op een zeker moment vellen papier volkrabbelde met de zwarte tekentjes die we kortheidshalve het manuscript van de Hamlet zullen noemen. We zouden het waarom begrijpen van iedere doorhaling en verandering en dat alles zonder ook maar de geringste verwijzing naar het bestaan van gedachten in de geest van Shakespeare. Zo zou het doen en laten van Shakespeare beschreven kunnen worden als dat van een automaat, 'pure and simple'.
Toch verzet James zich tegen het epifenomenalisme. De automatenleer heeft naar zijn idee een ongerijmde consequentie: als het bewustzijn niets toe of af kan doen aan de neuronale machinerie is het volslagen onbegrijpelijk waarom het bewustzijn bestaat. Hoe kan een eigenschap in de evolutie overleven als deze niet functioneel is? Maar als dit darwinistische argument suggereert dat het bewustzijn wel degelijk een functie heeft, rijst de vraag welke functie dat dan is en vooral hoe het die functie uitoefent. Volgens James is ons zenuwstelsel in feite een combinatie van twee verschillende machines. De reflexmachine van het ruggenmerg is uitsluitend ingesteld op eenvoudige handelingen, maar voert die onfeilbaar en zonder toezicht uit. De machinerie van het brein daarentegen kan op complexe situaties reageren, maar is ook gevoeliger voor fouten en eist dus meer toezicht. Het brein is zo'n delicaat mechanisme dat het tot op zekere hoogte onderhevig is aan toevalsprocessen en het is de taak van het bewustzijn om daar toezicht op te houden. Volgens James is dat ook onze innerlijke ervaring: hoe 'hoger' het denkproces, hoe meer aandacht er nodig is. Motorische reflexen zijn van dat continuüm het andere uiterste. De hersenen hebben door de slechts tot op zekere hoogte bij te sturen toevalsprocessen iets van een onzuivere dobbelsteen; bewuste aandacht is te vergelijken met het verzwarende stukje lood dat ervoor zorgt dat de zes vaker dan volgens kans bovenkomt. Is dus de machinerie van het lichaam bezield? De fysioloog James zou zich graag hebben ontdaan van iedere verwijzing naar bewustzijn, maar voor de psycholoog James waren de verschijnselen van het innerlijk leven te sterk om af te doen als schuim of schaduw. Aan de oplossing van het oude cartesiaanse probleem van de wisselwerking tussen lichaam en geest draagt James' dobbelsteen niet veel bij. Maar men kan ook zeggen dat The principles zo het beste van twee werelden biedt: een solide psychologie-in-de-derde-persoon, waarin het menselijk gedrag op natuurwetenschappelijke wijze wordt verklaard, en een psychologie-in-de-eerste-persoon over de verschijnselen van het persoonlijk bewustzijn. Het is alleen maar op het eerste gezicht vreemd dat zowel behavioristen als fenomenologen in James hun voorloper zagen.
In de geest van James ging heel wat om en hij kon er mooi over vertellen. Wat ook zijn bijdrage is geweest aan de psychologie als wetenschap van het gedrag, geschitterd heeft hij vooral in de analyse van het innerlijk leven. Introspectie is voor James een vorm van waarneming. Het is de belangrijkste methode, de psychologie heeft zich allereerst te bedienen van introspectie. Maar de methode is niet onfeilbaar. De bewustzijnsprocessen zelf zijn gegeven en onbetwijfelbaar, maar het waarnemen ervan, het benoemen en vergelijken geschiedt, om zo te zeggen, post-mortem en daarbij kunnen we vergissingen begaan. De feilbaarheid van innerlijke waarneming is in feite die van alle waarneming: het geestesoog is even gevoelig voor vertekening en illusie als het zintuiglijk oog. We kunnen ons vergissen in de aard van onze gevoelens of in hun volgorde, we verkijken ons op hun intensiteit of onderlinge verhouding; wie kent precies alle motieven voor zijn handelingen? Wie kan nauwkeurig alle elementen in een zo gecompliceerde emotie als jaloezie opsommen? De feilbaarheid van introspectie maakt experimentele controle noodzakelijk. Locke, Hume en de beide Mills maakten nog gebruik van ongewapende zelfwaarneming, maar hun werken zijn de laatste monumenten van een psychologie die nog niet volwassen was, een wetenschap als de anatomie vóór de uitvinding van de microscoop. De nieuwe 'microscopische psychologie', schrijft James, begint vorm te krijgen in Duitsland, onder de handen van Wundt. Ook hij maakt gebruik van introspectie, maar tracht de onzekerheid te elimineren door het systematische karakter van zijn proefnemingen, het kwantificeren van de prikkels en de statistische verwerking van de resultaten.
James' houding tegenover het programma van Wundt en zijn medewerkers is altijd wat tweeslachtig geweest. Hij bewondert het geduld en de geslepenheid van de onderzoekers in hun 'beleg van de geest', maar vindt tegelijk hun resultaten vlak en oninteressant. De Duitsers hebben alleen het gezicht van de psychologie veranderd voorzover wetenschap 'een verslag is van verrichte werkzaamheden'. Daar komt bij dat James de 'elementen' in het bewustzijn, waar Wundt zo vasthoudend naar op zoek is, als artefacten ziet. In het bewustzijn zijn geen geïsoleerde elementen aan te wijzen. James heeft altijd gefulmineerd tegen de 'verpulvering van de ervaring' in losse gewaarwordingen die via een 'mentale chemie' associatieve verbindingen zouden aangaan. Onze gedachten, gewaarwordingen en gevoelens vormen een telkens wisselende en ononderbroken stroom, een 'stream of thought'. Zoals we niet tweemaal in dezelfde rivier kunnen stappen, zo kan dezelfde gedachte nimmer in volstrekt identieke vorm door ons gedacht worden. Zoals een rivier niet stilgezet kan worden om een deel ervan beter te observeren, zo kan een gewaarwording alleen in vlietende en vergankelijke toestand worden opgemerkt. Zoals een rivier soms snel, soms langzaam stroomt, zo ervaren we in ons bewustzijn soms een snelle opeenvolging van gevoelens en gewaarwordingen en soms een kalm verloop van gedachten. Het bewustzijn is net zomin een geheel van 'elementen' als een rivier het geheel is van alle eetlepels rivierwater. Wat er in ons omgaat vormt geen keten, want we ervaren geen schakels. Een stroom is ongeleed.
The principles is een van de weinige negentiende-eeuwse wetenschappelijke boeken die nu nog als literatuur worden gelezen. De kritiek van vakgenoten richtte zich ook niet op de stijl, maar op de hier en daar weinig ordelijke indeling en op James' neiging om uit de losse hand verbanden te leggen tussen op zichzelf nogal uiteenlopende verschijnselen. Toch is dat tot op de huidige dag in de ogen van velen juist de charme van James. In The principles is een man aan het woord die niet bereid is op voorhand te erkennen dat de antwoorden op vragen over de verhouding tussen geest en lichaam, over de reikwijdte van introspectie of over tijd en geheugen buiten het bereik van de wetenschap liggen. James heeft niet gemeend de laatste woorden over deze onderwerpen te kunnen spreken, maar voor hem was een psychologie die er zelfs niet nieuwsgierig naar is de naam wetenschap niet waard.
James' tweede psychologische hoofdwerk, The varieties of religious experience (1902), ligt op het snijpunt van klinische psychologie en godsdienstpsychologie. Het gaat James niet om kerkelijke of theologische kwesties maar om de religieuze beleving als psychologisch verschijnsel. Zo brengt hij de godsdienstige begrippen berouw en zonde in verband met psychologische symptomen van depressie zoals angst en schuldgevoel, bespreekt hij de psychologische kenmerken van de mystieke ervaring, de persoonlijkheid van de heilige en de fysiologische achtergronden van visioenen en hallucinaties. Schitterend is het dubbelportret dat James schildert van 'de gezonde van geest' en 'de zieke ziel'. De eerste is in aanleg niet in staat tot lijden, hij is opgewekt en lijkt 'het leven te zijn ingetreden met een paar flessen champagne als toegift'. De zieke ziel daarentegen leeft in een atmosfeer van verlatenheid en wanhoop. Het zijn portretten in de stemmige kleuren van Prediker: de zieke ziel heeft het meest realistische perspectief op het leven, hij weet dat niets van wat we nu met zoveel geestdrift ondernemen duurzame betekenis heeft, dat ziekte, ouderdom en vergetelheid altijd het laatste woord hebben. De zieke ziel is een vollediger mens: hij kent de wereld zoals die er voor de gezonde van geest uitziet, hij heeft er alleen niet langer deel aan. De gezonde van geest kent alleen de zonnige helft, zijn blijmoedigheid berust op illusie.
De consequente poging om de religieuze ervaring te verbinden met psychologie heeft van James de stichter van de godsdienstpsychologie gemaakt. Dogma's en doctrines, professoraten in de theologie dit alles is effect, geen motief. De werkelijk motiverende kracht ligt in de religieuze beleving, in stemmen en visioenen, in gebeden en bekeringen, in ervaringen van extase en verlossing. Liturgie en ritueel zijn het zichtbare deel van een verschijnsel dat zijn oorsprong heeft in mystieke lagen van de menselijke natuur. James is in deze wending naar de psychologie door velen gevolgd, zowel binnen als buiten de academische gemeenschap. Ook The varieties moest talloze malen op de persen worden gelegd.
Na het verschijnen van The varieties intensiveert James zijn inspanningen voor de zaak van het pragmatisme. In 1898 had hij in een lezing Philosophical conceptions and practical results' de aandacht gevestigd op de betekenisen waarheidstheorie van Peirce en daarmee het pragmatisme als beweging gelanceerd. De kern van James' pragmatisme is dat noties als kennis, waarheid en betekenis te expliciteren moeten zijn als concrete, ervaarbare operaties. Wat waar is of werkelijk bestaat, moet tot uitdrukking komen in een praktisch verschil, een effect dat vastgesteld moet kunnen worden. Waarheid, in de opvatting van James, is eerder een uitvinding dan een ontdekking. Bergson verschafte een behulpzame metafoor: ware uitspraken zijn te vergelijken met goede kaarten, ze helpen ons onze weg te vinden. Zolang kaarten niet misleiden, kunnen we ze voor 'waar' houden. Dit instrumentalistische perspectief op theorieën is al in The principles aanwezig: men herinnere zich dat James de realiteit van het bewustzijn verdedigde met een beroep op het praktische effect dat het bewustzijn heeft op ons handelen. Het instrumentalisme was net zomin als het pragmatisme een schepping van James; veeleer heeft hij zijn pen geleend aan de campagne om deze theorieën ingang te doen vinden. Als oorspronkelijk filosoof heeft James niet het niveau bereikt van zijn psychologische werk.
Achter de wisselingen in James' loopbaan als psycholoog en filosoof is één thema aan te wijzen dat nooit op de voorgrond is getreden, maar ook nimmer afwezig was: de periferie van de menselijke ervaring. Zijn eerste publicatie, in 1869, was een recensie van een boek over spiritisme; een van zijn laatste geschriften, in 1909, 'The confidences of a psychical researcher', was zijn testament als parapsycholoog. Tussen die twee jaartallen liggen ruim vijftig artikelen over parapsychologie. Met het medium Leonora Piper experimenteerde hij sinds 1885, in de hoop een existentiebewijs voor telepathie of communicatie met gestorvenen te vinden. Hij heeft de proeven tot in zijn laatste levensjaren voortgezet.
William James, zo lijkt het, vindt tegen het einde van zijn leven zijn hang naar mystiek het beste uitgedrukt in het psychisch monisme, de leer dat er slechts één substantie bestaat, bewustzijn, en dat materie van dat bewustzijn niet meer dan een verschijningsvorm is. Hij begint zich te verdiepen in het werk van de Duitse psychofysioloog en filosoof Gustav Fechner. Een van de lezingen in A pluralistic universe is aan diens leer van de albezieldheid gewijd. James beschrijft met overtuiging 'Fechners grootse analogie': de verhouding tussen zintuig en individueel bewustzijn als beeld voor de verhouding tussen het menselijk bewustzijn en de bezielde kosmos. Zoals het oog niet weet wat er binnenkomt via andere zintuigen en visuele gewaarwordingen zelf geen idee hebben van het enorme magazijn van gedachten en herinneringen waar ze in terechtkomen, zo onwetend staat ons individuele bewustzijn te midden van het kosmische bewustzijn. Op een wijze die we zelf niet doorgronden, zijn we opgenomen in een hogere vorm van bewustzijn.
Het materiaal waarmee James filosofeerde had zijn herkomst in de meest uiteenlopende vormen van ervaring: religie, literatuur, persoonlijke beleving, wetenschap en experiment. James sprak de talen van de landen die hij in zijn jeugd had bereisd. In overdrachtelijke zin geldt hetzelfde voor de vele disciplines die hij voor korte of langere tijd had bestudeerd. Of die kosmopolitische inslag verantwoordelijk is voor het weldadig relativerende karakter van zijn werk, is een speculatie; zeker is dat hij verder heeft gekeken dan de meeste van zijn landof vakgenoten. James gaf, in de woorden van zijn biograaf Perry, 'altijd de indruk dat er meer was; dat hij wist dat er meer was; en dat dat meer dat nog zou komen weleens een heel ander licht op de zaak zou kunnen werpen. 'He respected his universe too much to believe he could carry it under his own hat.'
Primaire bibliografie
De standaardeditie van het werk van James is:
- Burkhardt, F.H., F. Bowers en I.K. Skrupskelis (red.), The works of William James, Cambridge (MA), Harvard University Press, 1975-heden. Deze serie bevat ook het filosofische deel van James' oeuvre, waaronder Pragmatism en A pluralistic universe. In 1981 verscheen The principles of psychology, ingeleid, geannoteerd en met een schat aan achtergrondinformatie. In 1983 is The principles als paperback gepubliceerd.
- In dezelfde serie verscheen in 1985 The varieties of religious experience. Van dit laatste boek is onlangs een Nederlandse vertaling uit 1963 opnieuw uitgebracht: De varianten van religieuze ervaring, Utrecht, Servire, 1995.
- Een keuze uit The principles, aangevuld met het hoofdstuk 'De zieke ziel' uit The varieties, verscheen onder de titel: James, W., De hoofdsom van de psychologie, Lisse, Swets & Zeitlinger, 1992.
- Van James' correspondentie verscheen The letters of William James, Londen, Longmans, Green & Co., 1920, gekozen en ingeleid door zijn zoon Henry James
Reacties