Uit het archief (5) - Noam Chomsky

"

De omwenteling die Noam Chomsky in de taalwetenschap heeft teweeggebracht is in de geschiedenis van de wetenschap waarschijnlijk zonder weerga. Niet alleen vonden zijn inzichten vanaf 1957 zeer snel ingang bij een uitzonderlijk groot gedeelte van de werkende linguisten over de hele wereld, ook werd door zijn toedoen de algemene taalwetenschap, een discipline die voorheen slechts betrekkelijk weinig specialisten kon boeien, tot een vak met adembenemende ontwikkelingsmogelijkheden, waar vele talentvolle jongeren zich op toe gingen leggen. Daarnaast is opmerkelijk dat zijn taaltheorie nauw samenhangt met zeer bepaalde concepties van de menselijke geest, concepties die Chomsky zelf ook in verschillende publikaties heeft uitgewerkt. Deze concepties brengen dermate fundamentele filosofische en psychologische vraagstukken in het geding dat behandeling van Chomsky in een aan filosofen van deze eeuw gewijd boek gerechtvaardigd is. 

1957 is het jaar waarin bij de Haagse uitgever Mouton Syntactic Structures verscheen, een boekje van ruim 100 bladzijden van een toen 29-jarige Amerikaan, wiens naam, Noam Chomsky (geboren in Philadelphia, 7 december 1928), destijds nog aan weinigen bekend was. Hij had voornamelijk taalwetenschap gestudeerd bij Zellig S. Harris en filosofie bij Nelson Goodman, beiden grootheden op hun gebied (van wier opvattingen Chomsky zich overigens in verschillende opzichten is gaan distantieren), en Chomsky was sedert 1955 als docent verbonden aan het befaamde Massachusetts Institute of Technology, waar hij nog steeds hoogleraar is. 

Nu behoort Syntactic Structures, samen met Aspects of the Theory of Syntax (1965), tot de in de linguistische literatuur meest geciteerde titels. Ik zal proberen een globale schets te geven van Chomsky's taaltheorie, zonder in te gaan op de bijdragen van zijn vele volgelingen, op bedenkingen die er van linguïstische zijde tegen zijn gemaakt, of op de tegenstellingen die er uiteraard ook binnen het kamp der transformationalisten zijn. 

De uitzonderlijke weerklank die Syntactic Structures onmiddellijk na verschijning vond laat zich gemakkelijk verklaren. Iedereen die ooit taalonderwijs heeft genoten of geleden, hetzij in de eigen, hetzij in een vreemde taal, kreeg daarbij een groot aantal regels te leren, waar weinig samenhang tussen bestond, en die merendeels allerlei uitzonderingen hadden: vervoegingen, verbuigingen, onregelmatige werkwoorden, enz. Chomsky liet aan de hand van enkele voorbeelden zien hoe aan deze ogenschijnlijke chaos een veel eenvoudiger patroon ten grondslag schijnt te liggen, en heeft daarmee misschien voor de taalkunde gedaan wat het periodiek systeem der elementen deed voor de scheikunde. 

Transformationele regels  -- De grondgedachte is dat er zogenaamde transformationele regels te formuleren zijn, met behulp waarvan een groot aantal zinnen, die ogenschijnlijk weinig met elkaar te maken hebben, kunnen worden herleid tot één en dezelfde kernzin, of nauwkeuriger, tot de reeks elementen die aan de kernzin ten grondslag ligt. Als de kernzin bijvoorbeeld is 'jij haat hem', dan kunnen hieruit (eigenlijk dus: uit de basisreeks hiervan) gegenereerd worden 'jij haat hem niet', 'hij wordt door jou gehaat', 'hij wordt niet door jou gehaat', 'wie haat hem', 'hij wordt door jou en mij gehaat', 'hij en ik worden (niet) door jou gehaat', enz. De transformationele regels zijn dan de negatie-transformatie, de vraagtransformatie, de passivum-transformatie, de conjunctie-transformatie, enz., die ook in combinatie toegepast kunnen worden. Ik heb hier geen plaats om een nauwkeurige formulering van een dezer transformatieregels te geven. Opgemerkt zij slechts dat sommige van deze transformaties onderling een sterke structurele gelijkenis vertonen, zodat het ten grondslag liggende systeem in feite eenvoudiger is dan het aantal transformatieregels suggereert. 

Aangezien in ons voorbeeld zowel de kernzin als de uit dezelfde basisreeks afgeleide zinnen in onze taal voorkomen, is toepassing van de genoemde transformaties kennelijk toegestaan, maar niet verplicht. In andere gevallen is de toepassing van bepaalde regels wel verplicht, met name bij het genereren van de kernzin zelf. Deze komt tot stand doordat we uitgaan van het symbool 'zin', en de regel geven: 'herschrijf 'zin' als 'nominale frase + verbale frase'', vervolgens de regel: 'herschrijf 'verbale frase' als 'werkwoord nominale frase' , enz. Op een gegeven ogenblik is op deze wijze het stadium bereikt waarin we de syntactische structuur van 'jij haat hem' zien verschijnen. We kunnen dan voor 'nominale frase' een nominale frase invullen, bijvoorbeeld jij of 'hij', en voor 'werkwoord' een werkwoord, bijvoorbeeld 'haten'. Resultaat: jij + haten + hij'. Deze reeks symbolen wordt nu door andere regels (de zogenaamde 'morfofonemische regels') omgevormd tot de zin 'jij haat hem'. Die morfofonemische regels houden in dit geval (met de nodige simplificatie) in dat 'haten', voorafgegaan door een nominale frase in het enkel overgaat in 'haat', en dat 'hij', voorafgegaan door een werkwoord, overgaat in 'hem'. Van het grootste belang is de volgorde waarin de verschillende regels worden toegepast. Om bijvoorbeeld 'rook jij' te krijgen moeten we op de reeks elementen 'jij + roken' eerst de vraagtransformatie toepassen, en daarna pas de morfofonemische regels: 

jij + roken-roken + jij →rook + jij. Zouden we de regels in omgekeerde volgorde toepassen, dan zou het onaanvaardbare resultaat 'rookt jij' ontstaan. 

Diepte- en oppervlaktestructuur  -- Iedere grammatica bestaat uit 3 componenten: een fonologische, een semantische en een syntactische component. Voor iedere zin (die niet dubbelzinnig is) is er een dieptestructuur, waarin door de regels van de semantische component de betekenis van die zin is vastgelegd, en een oppervlaktestructuur, waarin door de regels van de fonologische component is vastgelegd hoe de zin moet klinken. De syntactische component genereert, op de hierboven schetsmatig toegelichte wijze, eerst de dieptestructuur en vervolgens, door middel van transformaties, de oppervlaktestructuur. In Chomsky's eigen woorden: 'Een taal kennen betekent in staat zijn een diepteen een oppervlaktestructuur toe te kennen aan een oneindige hoeveelheid zinnen, deze structuren op de juiste wijze met elkaar in verband te brengen, en een semantische en fonetische interpretatie toe te kennen aan de gekoppelde diepteen oppervlaktestructuur' (Language and Mind, 1968, p. 26). 

De taalanalyse van Chomsky brengt niet alleen overeenkomsten in syntactische structuur aan het licht die op het eerste gezicht niet opvallen, zij kan ook rekenschap geven van verschillen in structuur die soms moeilijk op andere wijze verklaard kunnen worden. Vergelijk met elkaar de zinnen 

  • (1) I persuaded John to leave 
  • (2) I expected John to leave 

(het voorbeeld is van Chomsky). De grammaticale structuur van (1) cn (2) is ogenschijnlijk dezelfde, maar nader onderzoek brengt aan het licht dat dit niet het geval is. In (1) is 'John' lijdend voorwerp van 'persuaded' en tegelijk 'logisch onderwerp' van 'to leave'. In (2) is 'John' eveneens logisch onderwerp van 'to leave', maar geen lijdend voorwerp van 'expected'. Mijn antwoord op de vraag what did you expect?' is niet: 'John', maar: 'John's leaving', 'that John would leave', of iets dergelijks. We kunnen ons van dit verschil rekenschap geven door aan te nemen dat (1) en (2) niet dezelfde dieptestructuur hebben, maar dat die respectievelijk wordt weergegeven door 

  • (1) Ipersuaded John [John will leave] 
  • (2) I-expected[John will leave]. 

In (1') is er tussen 'I persuaded John' en 'John will leave' cen ingewikkelde relatie die onder meer uitdrukt: het één zowel als het ander. In (2') is daarvan geen sprake: hier is 'John will leave' als het ware ingebed in het lijdend voordat geëist wordt door het transitieve werkwoord 'to expect', ongeveer zoals 'de man heeft Syntactic Structures geschreven' is ingebed in het lijdend voorwerp van de zin 'Gisteren ontmoette ik de man die Syntactic Structures heeft geschreven, waarin het hele cursieve gedeelte lijdend voorwerp is. 

Het nut van het onderscheid dieptestructuur/oppervlaktestructuur wordt ook duidelijk als we dubbelzinnige zinnen beschouwen, zoals 'hij heeft een hekel aan bedelen'. Aan de oppervlaktestructuur van deze zin kunnen we niet zien of bedoeld is dat hij niet graag bedelt, dan wel dat het hem hindert als hij anderen ziet bedelen. Een grammaticale analyse zou aan het licht brengen dat aan deze twee betekenissen twee verschillende dieptestructuren beantwoorden, en dat dit verschil verdwijnt door toedoen van de transformaties die de dieptestructuur doen overgaan in de oppervlaktestructuur. 

Genereren -- Tegen het uitgangspunt van de transformationele grammatica, dat iedere zin op welomschreven wijze 'gegenereerd' wordt, een proces waarbij een vrij groot aantal herschrijfregels en transformatieregels in het geding kan zijn, is van hooggeleerde en minder geleerde zijde vaak ingebracht dat het ondenkbaar is dat dermate ingewikkelde processen zich bij het uitspreken van iedere zin zouden afspelen. Welke bezwaren men verder ook tegen de transformationele grammatica kan inbrengen, dit bezwaar berust in ieder geval op een misvatting. De grammaticale analyse die Chomsky geeft beoogt niet een chronologische reconstructie te zijn van wat zich, al of niet bewust, afspeelt in de van de spreker. Weliswaar is de grammatica een weergave van de 'kennis' die de spreker van zijn taal bezit, en impliceert (zoals nog ter sprake zal komen) het bestaan van het verschijnsel taal allerlei omtrent de menselijke geest, maar als we zeggen dat een zin op een bepaalde manier gegenereerd is betekent dat alleen dat de zin die of die grammaticale structuur heeft. 

Competence en performance  -- Het belangrijkste feit dat iedere theorie over de taal dient te verklaren is volgens Chomsky dat wij, na een korte leerperiode, in staat zijn een onafzienbaar groot aantal verschillende zinnen te produceren en te begrijpen. Dit taalvermogen duidt Chomsky aan met de term 'competence'. De competence stelt ons onder meer in staat om, gegeven een willekeurige reeks woorden, vast te stellen of deze reeks een grammaticale zin van onze taal is of niet. Weliswaar kunnen hierbij storingen optreden: als gevolg van vermoeidheid, beperktheid van ons geheugen, verstrooidheid, enz., kunnen wij ons vergissen. Dat betekent dat de verzameling zinnen die wij in feite accepteren niet altijd welomschreven is. Om dit ongewenste resultaat te neutraliseren postuleert Chomsky een 'ideale spreker-toehoorder', waarvan wordt aangenomen dat hij niet onderhevig is aan genoemde storingen. Het is de competence van deze ideale spreker-toehoorder die Chomsky zich ten doel stelt te verklaren. Het taalgedrag van de reële taalgebruiker, dat hier dus van af kan wijken, wordt aangeduid met de term, performance'. 

Bestudering zowel van competence als van performance behoort tot de taken van de linguist, maar de begrippen moeten duidelijk worden onderscheiden. 

Verschil tussen mensenen dierentaal  --  Chomsky wordt niet moe steeds het creatieve aspect van de taal te benadrukken, daarmee doelend op het feit dat onze kennis van onze moedertaal van dien aard is dat wij volkomen nieuwe gedachten onder woorden kunnen brengen, volstrekt nieuwe situaties kunnen beschrijven, enz. Daarin verschilt de menselijke taal van bijvoorbeeld de 'taal' der dieren (vogels!); dieren hebben hetzij de beschikking over een continue, en dus oneindige reeks signalen, die echter rechtstreeks verbonden is met een niet-linguïstische dimensie (er is een een-eenduidige relatie tussen de sterkte van een bepaald signaal en een punt op bijvoorbeeld de niet-linguïstische dimensie intensiteit-van-de-geslachtsdrift), hetzij de beschikking over een eindig aantal signalen dat alleen wordt geproduceerd onder nauw omschreven stimulusconditics. Als men de zinnen die een normaal mens kan produceren vergelijkt met deze diersignalen blijkt er in beide gevallen een groot verschil te zijn: deze zinnen, ook al zijn het er in principe oneindig vele, vormen geen continue reeks, maar een verzameling discrete elementen (vergelijk de verzameling der reële getallen, een continuum met die der natuurlijke getallen, die je op een rijtje kunt zetten), zodat er in feite minder zinnen in een taal zijn dan signalen op het repertoire van sommige vogels (niet alle oneindige verzamelingen hebben immers evenveel elementen). In het tweede geval is het verschil nog duidelijker: hoewel ieder mens gedurende zijn leven slechts een eindig aantal zinnen hoort en uitspreekt, is de verzameling van alle zinnen die hij kan horen (begrijpen) en uitspreken oneindig. En belangrijker: die zinnen worden volgens Chomsky niet, althans niet steeds, geproduceerd onder nauw omschreven stimuluscondities. Een stimulusrespons-psychologie is volgens hem in de verste verte niet in staat het taal-gedrag van de mens te verklaren. Daartoe is een theorie nodig die aan de menselijke geest een zekere structuur toeschrijft, en wel zo dat we kunnen verwachten dat een zo geconstrueerd mentaal mechanisme, gevoed met de zeer summiere en vaak misleidende gegevens die het vanaf de geboorte tot, zeg, et 6de levensjaar ter beschikking worden gesteld, zich het vermogen eigen zal naken die willekeurig vele grammaticale zinnen te begrijpen en te produceren. 

Grammatica en taaltheorie -- Om deze dualistisch aandoende en daardoor velen 'ouderwets' voorkomende opvatting over de menselijke geest is Chomsky vaak voor 'mentalist' uitgecholden (hijzelf beschouwt de term overigens niet als scheldwoord). Chomsky's verweer is dat hij niet anders te werk gaat dan bijvoorbeeld de natuurkundige, die ter verklaring van waarneembare verschijnselen een theorie opstelt waarin allerlei onwaarneembaars gepostuleerd wordt. De theorie wordt gerechtvaardigd doordat zij die waarneembare verschijnselen kan verklaren en met elkaar In verband kan brengen. Om tot de taal terug te keren: het verklaren vindt hier plaats op twee niveaus. Allereerst wordt er, voor iedere taal afzonderlijk, een grammatica opgesteld die precies alle grammaticale zinnen genereert (grammaticaal betekent ongeveer: voor de spreker van die taal aannemelijk). Het is duidelijk hoe we empirisch kunnen toetsen of een dergelijke grammatica adequaat is: zij is het namelijk niet wanneer zij hetzij duidelijk ongrammaticale zinnen genereert, hetzij duidelijk grammaticale zinnen niet kan genereren. 

Het tweede, hogere verklaringsniveau is dat van de taaltheorie: daarin wordt het mechanisme van de menselijke geest dusdanig gekarakteriseerd dat daaruit restricties zijn af te leiden waaraan iedere grammatica zal moeten voldoen. Met andere woorden: het totale aantal mogelijke grammatica's, dat ongetwijfeld oneindig is, wordt zeer sterk ingeperkt. Dit is nodig omdat anders niet begrijpelijk zou zijn dat alle kinderen die in een bepaalde homogene taalgemeenschap opgroeien uit de vele grammatica's die theoretisch verenigbaar zijn met de linguïstische gegevens waarmee zij worden geconfronteerd, steeds één en dezelfde grammatica kiezen. 

Universele grammatica  --  Dit tweede verklaringsniveau is het niveau van wat wel 'universele grammatica' wordt genoemd. Er is nog weinig over de wetten van die universele grammatica bekend, maar men zou zich kunnen voorstellen dat zij voorschrijft dat grammatica's uitsluitend zinnen mogen genereren die (al of niet expliciet) een nominaal en een verbaal gedeelte hebben. Een ander voorbeeld is de theorie (Roman Jakobson, 1932) van de distinctieve features, die ruwweg inhoudt dat er een betrekkelijk klein aantal (misschien een 20) kenmerken zijn met behulp waarvan men alle fonemen van alle mogelijke (dus in het bijzonder van alle bestaande) talen eenduidig kan karakteriseren. Fonemen zijn de kleinste betekenis-differentiërende elementen in de taal, dat wil zeggen zodanige elementen dat substitutie van een element voor een ander element een ander woord (of iets zonder betekenis) oplevert. Distinctieve features zijn bijvoorbeeld: nasaal/niet-nasaal, stemhebbend/stemloos. 

Ook deze taaltheorie is empirisch toetsbaar: zij mag geen grammatica's van bestaande natuurlijke talen uitsluiten, en evenmin grammatica's toelaten die, bijvoorbeeld door hun buitensporige complexiteit, nooit grammatica's van een natuurlijke taal zouden kunnen zijn. 

leder normaal mens 'kent' zowel de grammatica van zijn moedertaal als de universele grammatica. Dit klinkt paradoxaal nadat we zoëven zagen dat er over de universele grammatica nog zo weinig bekend is. Het woord 'kent' stond dan ook niet voor niets tussen aanhalingstekens. Bedoeld wordt niet dat de taalgebruiker de regels van zijn eigen en van de universele grammatica kan formuleren. Het betekent niet eens dat die taalgebruiker, wanneer hij op een dergelijke regel gewezen wordt, steeds zal beamen dat die regel aan zijn taalgebruik ten grondslag ligt. Het betekent alleen dat de taaltheorie en de grammatica zijn 'competence' adequaat verklaren. 

Invloed van Von Humboldt en Descartes -- Chomsky's preoccupatie met verklaringen stempelt hem in zoverre tot een vernieuwer, dat de taalkunde vanaf het midden van de vorige eeuw, onder invloed eerst van de vergelijkende taalwetenschap, later van het structuralisme van de Saussure en de generaties na hem, en ten slotte van de Amerikaanse sterk op taalbeschrijving gerichte school (Bloomfield), weinig belangstelling voor verklarende theorieën toonde. Hoewel Chomsky zich tegen deze traditie afzet, waardeert hij de bijdrage ervan, vooral vanwege de enorme hoeveelheid feitelijk materiaal die door deze werkers bijeen is gebracht. Maar, vindt hij, 'het centrale probleem voor de theorie der grammatica is thans niet schaarste aan gegevens, maar veeleer dat de bestaande theorieën niet toereikend zijn om orde te scheppen in de grote hoeveelheid gegevens die nauwelijks serieus in twijfel getrokken kunnen worden'. Chomsky mag zich dan al afzetten tegen de traditie waarin hij is opgevoed, hij legt er zelf steeds grote nadruk op dat hij aanknoopt bij een oudere, rationalistische traditie, die teruggaat tot de 17de eeuw en eerder, en eindigt met Wilhelm von Humboldt (Ueber die Verschiedenheit des menschlichen Sprachbaues, 1836). Zijn eigen bijdrage lijkt Chomsky als tamelijk bescheiden te zien: oude inzichten werden nu pas exact formuleerbaar loor het beschikbaar komen van nieuwe technieken in logica en wiskunde. Het woord 'rationalistisch' werd zoëven gebruikt in zijn filosofische zin, als tegengestelde van 'empiristisch'. Rationalisme is de opvatting dat de mens bechikt over kennis die voorafgaat aan alle zintuiglijke ervaring; empirisme de opvatting dat al onze kennis herleidbaar is tot zintuiglijke ervaring. Deze definities zijn met opzet zeer vaag gehouden, omdat er van beide opvattingen zoveel varianten bestaan dat iedere precisering bepaalde rationalisten of empiristen zou uitsluiten. We zagen zoeven al dat met name het woord 'kennis' zeer dubbelzinnig is, en Chomsky kan zich dan ook alleen rationalist noemen wanneer de term 'kennis' zéér ruim wordt opgevat. 

De 'Cartesiaanse traditie' waarop Chomsky zich graag beroept, en waarvan hij onder andere in zijn boekje Cartesian Linguistics (1966) een schets heeft gegeven, is naar Descartes genoemd, niet zozeer ter ere van diens rationalisme n dualisme de strikte scheiding tussen res cogitans (geest) en res extensa materie) als wel in verband met de met zijn dualisme samenhangende bijzondere positie die Descartes toekende aan de mens, het enige wezen dat niet voltrekt gedetermineerd zou zijn (dieren waren voor Descartes ingewikkelde machines). In de periode die door de filosofie van Descartes werd beheerst zagen grammatici met name in het taalvermogen van de mens een manifestatie van het creatieve dat de menselijke geest tot iets uitzonderlijks maakt. Chomsky itcert passages uit de 17de eeuw die op frappante wijze 'herinneren' aan zijn eigen taalopvattingen. Verder verwijst hij vooral graag naar Von Humboldt, die de taal karakteriseert als niet een todtes Erzeugtes maar cen erzeugen (vergelijk 'genereren'), en die van de taal zegt: 'Sie muss daher von endlichen Mitteln inen unendlichen Gebrauch machen'. 

Opponenten van Chomsky - - De bedenkingen tegen Chomsky's opvattingen van sommige collega-linguisten laat ik, zoals beloofd, buiten beschouwing. Ook filosofen en psychologen ›legen zich echter voor het verschijnsel taal te interesseren, en enkele opponenten uit deze vakgebieden moeten hier althans vermeld worden. 

Het zal duidelijk zijn dat Chomsky's ideeën zich slecht verdragen met een behaviouristische psychologie die alle gedrag, waaronder taalgedrag, wil verklaren in termen van stimulans, respons en versterking, en die introspectie of getuigenissen van taalgebruikers niet als wetenschappelijke gegevens wenst te aanvaarden. Het meest diepgaand heeft Chomsky zich met het behaviourisme beziggehouden in zijn lange bespreking uit 1959 van het bock Verbal Behavior van de beroemde Amerikaanse psycholoog B. F. Skinner. Chomsky meent dat hetzij Skinner de belangrijke problemen van het taalvermogen überhaupt niet aanraakt, hetzij termen als 'stimulus', 'respons', 'versterking' zo ruim geïnterpreteerd moeten worden dat ze alle specifieke betekenis verliezen. 

Behaviourist is in zekere zin ook de Amerikaanse logicus en filosoof W. V. Quine, wiens Word and Object (1960) onder andere gewijd is aan de wijze waarop we taal leren. De schimmigheid van de discussie tussen Chomsky en Quine wordt aardig weergegeven door de eerste alinea van Quine's antwoord op Chomsky's artikel 'Quine's Empirical Assumptions' (Synthese, dec. 1968): 'Chomsky's remarks leave me with feelings at once of reassurance and frustration. What I find reassuring is that he nowhere clearly disagrees with my position. What I find frustrating is that he expresses much disagreement with what he thinks to be my position'. Quine betoogt dat zijn behaviourisme zeer goed verenigbaar is met de aanname dat de menselijke geest een bepaalde aangeboren structuur heeft. Sterker: 'Any behaviouristic account of the learning process is openly and emphatically committed to innate beginnings', zegt Quine in een artikel uit 1970. 

Met zijn filosofische leermeester Goodman heeft Chomsky een discussie gevoerd over de zoëven genoemde aangeboren eigenschappen, waarvan Goodman, in tegenstelling tot Quine, niet veel wil weten. Chomsky's argumenten tegen Goodman kan men onder andere vinden in Language and Mind. Van filosofen als Ryle en Wittgenstein ten slotte, de voornaamste vertegenwoordigers van de Britse 'ordinary language philosophy', moet Chomsky niets hebben. Ryle (The Concept of Mind, 1949) is ook een soort behaviourist, in die zin dat hij (bijvoorbeeld) kennis van een taal beschouwt, niet als cen karakteristiek van een zekere entiteit, genaamd geest ('the ghost in the machine' is de term waarmee Ryle het Cartesiaanse dualisme belachelijk maakt), maar als een vaardigheid, die aan een persoon wordt toegeschreven wanneer zijn gedrag aan bepaalde criteria voldoet. Wittgensteins beperking tot 'usage', en zijn expliciete weigering om meer te doen dan pure beschrijvingen van taalverschijnselen te geven, is uiteraard voor Chomsky eveneens onaanvaardbaar. Wittgenstein houdt zich bezig met het zoeken naar criteria voor het gebruik van bepaalde uitdrukkingen, en meent dat daarmee de filosofische kous af is. Chomsky brengt hiertegen in dat zulke criteria ons weliswaar rationeel rechtvaardigen als we de uitdrukking toepassen, maar geen criteria zijn voor de juiste toepassing ervan. En als we vragen naar de betekenis van een term vragen we naar criteria van die laatste soort. 

Interdisciplinair -- Hoe men Chomsky's filosofische standpunt ook beoordeelt, een buitengewoon fascinerend aspect van zijn werk is in ieder geval het sterk interdisciplinaire karakter ervan. Chomsky moge in de eerste plaats linguist zijn, er zijn nauwelijks publikaties van hem waarin hij geen uitvallen doet naar contemporaine filosofische bolwerken, of wijst op implicaties die het linguistisch onderzoek heeft, of veeleer zou moeten hebben, voor de psychologie. Aan dit laatste hecht hij grote waarde: '. . de betekenis van de taalwetenschap is op lange termijn daarin gelegen dat het in deze wetenschap mogelijk is een betrekkelijk scherpe en duidelijke formulering te geven van enkele van de meest centrale stukken van de psychologie, en een grote hoeveelheid voor deze vraagstukken relevant feitenmateriaal aan te dragen.' '. . de taal kan . . een sonde zijn waarmee buitengewoon veel aan het licht gebracht kan worden over de organisatie van psychische processen.' (Language and Mind). 

Chomsky als radicaal -- Met deze strijd op drie fronten (taalwetenschap, filosofie, psychologie) is Chomsky's élan nog allerminst uitgeput. Voor velen zal zijn naam cerder politieke dan taalfilosofische associaties oproepen. Vanaf ongeveer 1966 is hij, steeds verbolgener over het optreden van landgenoten in Vietnam, over politiek gaan schrijven en spreken. Daarbij gaat het meestal om actuele kwesties, niet om politieke theorie (zijn eigen opvattingen zou men misschien globaal als anarchistisch socialisme kunnen karakteriseren). Chomsky's faam als politiek-moralistisch essayist werd gevestigd met The Responsibility of Intellectuals, dat 23 februari 1967 verscheen in de New York Review of Books, en gevolgd werd door een stortvloed van artikelen, veelal in datzelfde blad, daarnaast onder andere in Ramparts en in het door Bertrand Russell kort voor zijn dood opgerichte The Spokesman. Een groot aantal van deze stukken is gebundeld in American Power and the New Mandarins (Pelican, 1969), At War with Asia (Fontana, 1970), en Two Essays on Cambodia (Partisan Press, 1970). 

In deze politieke geschriften treft zowel de felheid en het diepe pathos, dat sterk aan Russells humanitaire bewogenheid doet denken, als de enorme acribie, leidend tot soms ellenlange voetnoten vol bronvermeldingen en citaten. Als criticus van het Amerikaanse optreden in Indochina heeft hij zijns gelijke waarschijnlijk alleen in de unieke Amerikaanse journalist I. F. Stone. 

Hoewel de politiek, en bepaald niet alleen het schrijven erover, Chomsky de laatste jaren meer en meer is gaan bezighouden, is het niet mogelijk hier inhoudelijk op zijn politieke activiteiten in te gaan. De scheve voorstelling van zaken die hiermee eigenlijk is gegeven kunnen we misschien voor lief nemen door te bedenken dat deze kant van Chomsky's werk gemakkelijker algemeen toegankelijk is, ook door publikaties in Nederlandse periodieken als De Gids en Vrij Nederland. Bovendien is in het septembernummer (1971) van de Amersfoortse stemmen, het blad van de Internationale school voor wijsbegeerte, een artikel van P. A. M. Seuren verschenen waarin dit aspect van Chomsky veel ruimere aandacht krijgt. 

De traditie van veelzijdige, geniale geleerden die zich volledig inzetten voor de vernederden en vertrapten onder hun medemensen, een traditie waarvan in onze eeuw Russell en Einstein de grootste coryfeeën waren, wordt door Chomsky op waardige wijze voortgezet. Dat hij het kaliber heeft van een Russell of een Einstein wordt door velen van zijn bewonderaars misschien wat al te voetstoots aangenomen, maar behoort, gezien het vele dat hij op zijn 44ste reeds tot stand heeft gebracht, zeker tot de mogelijkheden. 

Werken van Chomsky 

  • 1957 Syntactic structures. 
  • 1964 Current issues in linguistic theory. 
  • 1965 Aspects of the theory of syntax. 
  • 1966 Cartesian linguistics. 
  • 1966 Topics in the theory of generative grammar. 
  • 1967 Language and mind; Ned. vert.: Taal en mens. 
  • 1968 The sound pattern of English (met M. Halle). 
  • 1969 American power and the new mandarins; Ned. vert.: De macht van Amerika en de nieuwe Mandarijnen. 
  • 1970 At war with Asia; Ned. vert.: De Aziatische Oorlog. 
  • 1970 Two essays on Cambodia. 
  • 1971 Problems of knowledge and freedom; Ned. vert.: Over het interpreteren en veranderen van de wereld. 

(Bron: Drs. P.G.E Wesly onbekend, datum ergens voor 1985)


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Het grootste bordeel van Europa

Wat doet een Chief Economist - Officer?