Freud over Dostojevski


"De theorie van Sigmund Freud steunt in belangrijke mate op zijn praktijk als zenuwarts: door mensen te genezen bewees hij de juistheid van zijn theorie over hun ziekte. Dit was mogelijk door een heel merkwaardige coincidentie: de genezing bestond in het de patiënt doen geloven in de theorie. Begreep de patiënt eenmaal waarom hij ziek was, dan werd hij beter en zijn neurose verdween. Vaak gaat het in het leven zo, dat men zeer goed de oorzaak van iets kent, maar nochtans machteloos is. Men weet bijvoorbeeld precies door welke samenloop van omstandigheden men een been of een geliefd persoon verloren heeft, maar door die kennis worden dat been en die persoon niet in het leven teruggeroepen. In de medische wetenschap zijn het vinden van de oorzaak van een kwaal en het vinden van een geneeswijze twee verschillende dingen. Vaak vergemakkelijkt het een het andere. Weet men dat een virus een ziekte veroorzaakt, dan kan men proberen uit dat virus een serum te maken waarmee mensen immuun gemaakt kunnen worden tegen die ziekte. Maar het vinden van dat virus betekent nog niet dat men ook het serum heeft
Iemand heeft bij het lopen pijn in zijn voet. Hij ontdekt dat die pijn veroorzaakt wordt door een steentje in zijn schoen. Hij verwijdert dat steentje en de pijn verdwijnt. Maar het weten dat die pijn door dat steentje veroorzaakt wordt is alleen niet genoeg om de pijn te doen verdwijnen. De patiënt moet zich bukken, zijn schoen uittrekken en leegschudden etc. Pas dan is hij van de pijn af. 
Bij Freud zijn het vinden van de oorzaak en het vinden van het geneesmiddel identiek. Het is zo, dat de ziekte 'bei Kenntnis desselben (dat wil zeggen van de oorzaak van zijn ziekte) 'aufhort, selbst krank zu sein' 
Dat doet denken aan een al even merkwaardige coïncidentie in een andere theorie, die van Karl Marx. Bij Marx is de door de socialisten vurig gewenste ontwikkeling der maatschappij heel toevallig hoe oneindig vaak gaat het in de maatschappij immers juist anders dan men wenst! - dezelfde als de ontwikkeling waarvan Marx na langdurige studiën heeft vastgesteld dat zij historisch onvermijdelijk is. In hoeverre de patiënten van Freud werkelijk baat vonden bij zijn behandeling onttrekt zich grotendeels aan onze waarneming: wij kennen zijn patiënten meestal niet. Weliswaar beschrijft Freud in zijn werken menige case history, maar hij noemt zijn patiënten niet bij naam; wij kunnen niet controleren of de biografische gegevens die Freud ons over zijn patiënten meedeelt juist zijn, noch welke keuze hij uit de hem ter beschikking staande gegevens maakte: over de meeste patiënten hebben wij geen andere gegevens dan die Freud ons verschaft. 
 
Een van de weinige uitzonderingen is hier Dostojevski. Hij is wel geen patiënt van Freud geweest, en Freud heeft hem weliswaar nooit gezien, maar hij heeft zich vrij uitvoerig over de patiënt Dostojevski uitgelaten. We weten welke bronnen Freud gebruikt heeft. Dostojevski is dus bij wijze van spreken een patiënt van Freud bij wie we in staat zijn de biografische gegevens die Freud ons verstrekt te vergelijken met onze eigen ervaringen als we zijn waarnemingen herhalen. 
 
In de jaren twintig dezer eeuw maakte René Fülöp-Miller een aantal 'Ergänzungsbände' bij de bekende Duitse Piper-vertaling van Dostojevski's verzamelde werken. In 1925 verscheen Dostojewski am Roulette (met als Anhang een beschrijving van het roulettespel, ontleend aan Multatuli's Millioenenstudiën), in 1926 Der unbekannte Dostojewski. Op uitnodiging van Fülöp-Miller schreef Freud een inleiding bij het in 1928 verschenen Die Urgestalt der Brüder Karamasoff. Het stuk heet 'Dostojewski und die Vatertötung' en is later door Freud tweemaal herdrukt: in de Almanach der Psychoanalyse in 1929 en in deel 12 van zijn Gesammelte Schriften in 1934. 
 
Het was in die tijd enigszins in de mode om Dostojevski te zien als een 'heilige zondaar', iemand die grote schurkenstreken op zijn geweten heeft, daarvan veel berouw heeft gehad, veel boete gedaan heeft en daarom onze aandacht en verering verdient. Aan het begin van zijn stuk verzet Freud zich tegen deze mode. Wie afwisselend zondigt en boete doet maakt het zich te gemakkelijk en doet denken aan de 'Barbaren der Völkerwanderung, die morden und dafür Busse tun, wo die Busse direkt eine Technik wird, um den Mord zu ermöglichen. Iwan der Schreckliche benimmt sich auch nicht anders; ja dieser Ausgleich mit der Sittlichkeit ist ein charakteristisch russischer Zug'. 
 
Of dat laatste zo is weet ik niet. Wel wordt het - door Russen en niet-Russen - soms zo voorgesteld dat 'Europeanen' die slechte dingen doen, die slechtheid verbergen, terwijl de slechte Rus zich af en toe schreiend en dronken op de borst slaat en zegt: ik ben een schoft - waarbij dat zich op de borst slaan als een positieve eigenschap wordt voorgesteld. Een walgelijk geheel, dat uit drie walgelijke onderdelen bestaat: Men is een schurk (1), men maakt grote ophef van de eigen schurkachtigheid (2), en men laat zich voorstaan op die ophef (3). 
 
Een tweede redelijk argument van Freud tegen die heilige zondaar-opvatting is dat de 'misdadigheid' van Dostojevski eigenlijk alleen uit zijn werken kan worden afgeleid, en dat hemzelf behalve Reizbarkeit, Quälsucht, Intoleranz, auch gegen geliebte Personen' - ook tot uiting komend in de manier waarop hij zijn lezers behandelt - eigenlijk niets slechts ten laste kan worden gelegd. 
 
In de rest van het stuk, voor zover het op Dostojevski betrekking heeft (het laatste deel gaat, via Dostojevski's speelzucht, over Stefan Zweigs novelle Vierundzwanzig Stunden aus dem Leben einer Frau, en zal hier onbesproken blijven) wordt een theorie over Dostojevski's epilepsie ontwikkeld, die er als volgt uit ziet: Dostojevski is een neuroticus. Zijn epilepsie is het symptoom van een neurose. Die neurose is ontstaan uit een trauma, dat hij heeft opgelopen door de moord op zijn vader in 1839. Vóór 1839 had hij een normaal Oedipuscomplex. Hij koesterde de wens zijn vader te doden. Hij had als knaap 'Todesanfälle' die uit die wens voortkwamen. 'Man hat einen anderen tot gewünscht, nun ist man dieser andere und ist selber tot'. Pathologisch wordt dit geheel doordat er bij Dostojevski een sterke bisexuele aanleg bijkomt. 'Nun ist es gefährlich,' zegt Freud, 'wenn die Realität solche verdrängte Wünsche erfüllt': in 1839 wordt de doodgewenste vader inderdaad gedood. 'Nun nehmen Dostojewskis Anfälle epileptischen Charakter an'. Als de berichten juist zijn dat hij in het kamp geen last van epilepsie had, dan bevestigt dit het strafkarakter van die aanvallen. Dat hij ongebroken uit Siberië terugkwam verklaart Freud uit de 'seelische Notwendigkeit van de straf: 'er akzeptierte die unverdiente Strafe von Väterchen Zar als Ersatz für die Strafe, die seine Sünde gegen den wirklichen Vater verdient hatte'. Dat schuldgevoel is hij nooit meer kwijtgeraakt: ook zijn onderwerping aan God en de tsaar, later - in strijd met  zijn intelligentie - is uit deze neurose te verklaren. 
Voor onze kennis van Dostojevski is Freuds studie niet van belang. Daarvoor is het verband tussen de ons bekende biografische feiten over Dostojevski en de voorstelling die Freud van zijn leven geeft te incidenteel. In twee opzichten is Freuds beschrijving van Dostojevski's leven zelfs in flagrante strijd met die feiten: het verloop van Dostojevski's ziekte en zijn houding ten aanzien van het vonnis van 1849 en de daarop volgende dwangarbeid. 
 
Over het verloop van Dostojevski's ziekte vóór zijn vrijlating uit het kamp is geen duidelijkheid. Zelf meldt hij op 22 februari 1854 als iets nieuws aan zijn broer dat hij aan epilepsie lijdt. Daarna komen zijn epileptische aanvallen veel voor in zijn brieven. Tijdgenoten melden dat hij er veel over sprak. Wat dat betreft is er geen onduidelijkheid. De moeilijkheid ligt in het duiden van de ziekte waar hij aan lijdt vóór zijn arrestatie en waar hij zelf over schrijft. Op 26 maart 1846 heeft hij het in een brief aan zijn broer Michail over ‘irritatie van het gehele zenuwstelsel', 'bloedstuwing naar het hart', 'ontsteking in het hart', waaraan hij bijna gestorven is. Als hij na zijn arrestatie door de autoriteiten ondervraagd wordt in mei 1849 verklaart hij: 'De helft van mijn tijd wordt in beslag genomen door het werk waar ik van leef; de andere helft wordt in beslag genomen door mijn voortdurende ziekte, hypochondrische aanvallen, waaraan ik al bijna drie jaar lijd'. 
 
Dat ‘bijna drie jaar' klopt met wat Vsevolod Solovjov (zoon van de historicus, broer van de filosoof; vergeten romanschrijver, bewonderaar en vriend van Dostojevski) deze in zijn herinneringen laat zeggen: 'Mijn zenuwen zijn sinds mijn jeugd in de war. Al twee jaar voor Siberië, tijdens mijn verschillende literaire strubbelingen en twisten, openbaarde zich bij mij een vreemde en ondragelijk kwellende zenuwziekte. Vertellen kan ik die afschuwelijke gewaarwordingen niet, maar ik herinner ze me levendig; het leek me vaak dat ik dood ging, echt, de dood kwam en ging weer weg. Ik was ook bang voor schijndood. En vreemd - ik was nog niet gearresteerd of die hele afschuwelijke ziekte ging over; noch onderweg, noch tijdens de dwangarbeid in Siberië, noch ooit daarna heb ik er iets van gemerkt - ik was opeens opgewekt, sterk, fris, rustig... Maar tijdens de dwangarbeid had ik de eerste epileptische aanval, en sindsdien ben ik er niet meer vrij van geweest.' 
 
Ook broer Andrej zegt dat Dostojevski pas in Siberië aan epilepsie begon te lijden. Dat schrijft ook Sofja Kovalevskaja in haar memoires: 'Hij vertelde ons dat hij die ziekte pas in de verbanning gekregen had, na de dwangarbeid'. 
Daar staat een aantal andere getuigenissen tegenover. De journalist Soevorin schreef vlak na Dostojevski's dood dat deze al in zijn kinderjaren aan epilepsie leed. 'De vallende ziekte, waaraan hij sinds zijn kinderjaren leed, heeft veel bijgedragen tot zijn doornige levensweg. Hij heeft als kind iets vreselijks, onvergetelijks, kwellends beleefd, waarvan de epilepsie het resultaat was.' 
 
Grigorovitsj zegt in zijn memoires dat Dostojevski al op de ingenieursschool (die hij van 1838 tot 1843 bezocht) last van aanvallen had. Hij geeft de ziekte geen naam, maar vertelt dat Dostojevski enkele keren tijdens hun zeldzame wandelingen een aanval kreeg, één keer bij het tegenkomen van een begrafenisstoet. De aanval was zo heftig 'dat ik met behulp van voorbijgangers gedwongen was hem de dichtstbijzijnde winkel in te dragen; met moeite konden we hem weer bij bewustzijn brengen'. 
 
Tenslotte is er nog de getuigenis van een arts, die hem voor zijn arrestatie als patiënt had en met wie hij ook bevriend was, Stepan Janovski. In een ingezonden stuk in de krant van Soevorin in februari 1881 schreef hij: Fjodor Michajlovitsj Dostojevski zaliger leed al in Petersburg aan epilepsie, en wel drie en misschien wel meer jaren voor zijn arrestatie in verband met de Petrasjevski-zaak, en dus voor zijn verbanning naar Siberië. De zaak is dat deze ernstige ziekte, epilepsia genoemd, de vallende ziekte, bij Fjodor Michajlovitsj in lichte vorm voorkwam in 1846, 1847 en 1848. Hoewel zijn omgeving het niet opmerkte besefte de patiënt, zij het vaag, zijn ziekte en noemde die meestal bliksemberoerte'. 
 
Het meest waarschijnlijke lijkt dat Dostojevski in de jaren 1846, 1847 en 1848 aanvallen had van een niet duidelijke ziekte. Soevorin spreekt in zijn necrologie wel van 'kinderjaren' en hij heeft Dostojevski gekend, maar hij beroept zich hier niet op diens woorden. Grigorovitsj zegt dat Dostojevski al op de ingenieursschool, dus ergens tussen 1838 en 1843, aan aanvallen leed, maar hij kan zich hebben vergist: hij publiceerde zijn memoires in 1892. Het incident met de begrafenisstoet zou zich hebben kunnen voordoen in 1846, het jaar waarin Grigorovitsj uit Petersburg wegging. Dat zou kloppen met het feit dat Dostojevski pas in 1846 aan zijn broer over zijn ziekte schreef. 
 
Dat de dood van zijn vader een scherpe verandering in Dostojevski's gezondheidstoestand met zich mee bracht (Nun nehmen Dostojewskis Anfälle epileptischen Charakter an') wordt door geen enkel getuigenis gesteund: geen woord in enige brief, geen woord in enige in andere vorm tot ons gekomen uitlating van Dostojevski zelf. Alleen de mededeling van Soevorin en het noemen van de ingenieursschool door Grigorovitsj blijven over. Maar Soevorin heeft het over 'kinderjaren'. Dostojevski was zeventien toen zijn vader vermoord werd. Zijn biograaf Orest Miller, door Freud in dit verband geciteerd, heeft het ook over een tragische gebeurtenis die zich in de 'vroege jeugd' van Dostojevski moet hebben afgespeeld in 'het huwelijksleven van zijn ouders'. Ook dit kan moeilijk op 1839 slaan, want die vroegste jeugd was toen al voorbij, en Dostojevski's moeder stierf in 1837. De enige bron van de moord van 1839 als keerpunt in Dostojevski's ziektegeschiedenis is zijn dochter Ljoebov, die in 1920 in München Dostojewski, geschildert von seiner Tochter publiceerde, een door deskundigen voor uiterst onbetrouwbaar gehouden boek, waarin de volgende passage voorkomt: 'Die Familienüberlieferung erzählt, dass Dostojewski bei der Nachricht vom Tode seines Vaters den ersten epileptischen Anfall hatte'. 
 
Dit citaat vond Freud in een voetnoot van de vertaler in Autobiographische Schriften van Dostojevski en Fülöp-Miller vertelt in zijn inleiding tot Dostojewski am Roulette ‘Aimée's' verhaal nog eens over: 'Fjodor Dostojewski hatte unter seinem Vater schwer zu leiden gehabt, und so war seine Angst vor ihm schliesslich in Hass übergegangen; gerade deshalb musste ihn der unerwartete gewaltsame Tod seines Vaters noch viel tiefer erschüttern, denn von nun ab lastete auf seine Seele die Gewissenspein, dass er seinem Vater lieblos und sogar gehässig gegenübergestanden habe. Als Dostojewski, damals Zögling der Ingenieursschule, von dem Unglück Nachricht erhielt, soll er infolge der starken seelischen Erschütterung den ersten Anfall von Epilepsie erlitten haben, jener Krankheit, die ihn dann sein ganzes Leben lang quälte.' *
 
Men vindt in dit citaat al een stuk van Freuds theorie terug. Hij hoefde er bij wijze van spreken alleen de technitermen bij te zetten. De haat jegens de vader (overigens in geen enkele uitlating van Dostojevski te vinden, maar dat zal waarschijnlijk een bewijs te meer zijn voor die haat) wordt schuldgevoel als die vader vermoord is. Het lijkt of  Freuds artikel vooral stoelt op die inleiding van Fülöp-Miller, die hij vijf keer aanhaalt. 
'Er akzeptierte', schrijft Freud, 'die unverdiente Strafe vom Väterchen Zar als Ersatz für die Strafe, die seine Sünde gegen den wirklichen Vater verdient hatte. Anstelle der Selbstbestrafung liess er sich vom Stellvertreter des Vaters bestrafen'. 
 
Maar waaruit blijkt dat hij die straf 'accepteerde'? Freud beroept zich hier op geen enkele tekst van of over Dostojevski, en als we voor Freud aan het zoeken gaan, vinden we eigenlijk zo goed als niets. Hij heeft uit Semipalatinsk een paar bedelbrieven naar hooggeplaatste personen gestuurd. Het interessantst is hier zijn brief van 24 maart 1856 aan de beroemde verdediger van Sebastopol, Eduard Totleben, met wiens jongere broer hij bevriend was geweest voor zijn arrestatie. In die brief vraagt hij Totleben bij de tsaar een goed woordje voor hem te doen. Hij wil uit de militaire dienst, in de civiele dienst of nog liever: toestemming om te publiceren en vrijheid van vestiging. Zijn argumenten zijn: de vriendschap met de jonge Totleben, zijn bewondering voor de held van Sebastopol, de genadigheid van (nieuwe) tsaar, de wens om nuttig te zijn voor het vaderland; verder voert hij aan dat hij zich voor het gerecht eerlijk gedragen en geen kameraden verlinkt heeft, dat hij terecht veroordeeld is, dat zijn opvattingen nu veranderd zijn, en dat het niet te pas komt te lijden voor overtuigingen die men niet meer heeft. De voornaamste zinsneden in die brief zijn 'ik was schuldig, ik geef het volmondig toe. Ik ben betrapt op het voornemen (maar meer niet) om tegen de Regering te ageren; ik ben wettig en rechtvaardig veroordeeld'. 'Gedachten en overtuigingen veranderen, de hele mens verandert ook, en wat heeft het voor zin te lijden voor wat niet meer bestaat, wat in mij veranderd is naar de andere kant lijden voor vroegere dwalingen, waarvan ik de ongegrondheid zelf ook wel inzie...' 
 
Ik zou deze formuleringen, vooral als je in aanmerking neemt met welk doel ze geschreven zijn, niet graag 'accepteren van de straf willen noemen. Op het moment dat hij die brief schreef onderging hij nog steeds die straf: hij deed militaire dienst, waartoe hij in 1849 veroordeeld was na het uitzitten van de vier jaar dwangarbeid. De brief is geschreven met het doel om van dat gedeelte van de straf af te komen. 
 
Misschien is Freud hier afgegaan op Miller, die in de Autobiographische Schriften zegt dat Dostojevski zich na Siberië 'ärgerte, wenn man mitleidvoll davon sprach, welches Unrecht ihm mit der Verurteilung zugefügt worden sei' en placht te antwoorden: 'Nein, uns ist recht geschehen, denn das Volk hätte uns verurteilt'. Miller zegt niet hoe hij dat weet, en Freud is er niet nieuwsgierig naar. Dat terwijl hij in diezelfde Autobiographische Schriften een uitlating van Dostojevski zelf had kunnen vinden (uit het Dagboek van een schrijver, 1873) waar staat: 'Wij uit de kring van Petrasjevski stonden op het schavot en hoorden ons vonnis aan zonder het geringste berouw'. Dat is toch wel iets anders dan 'akzeptieren', 
 
Bij Freud begint dat accepteren van de straf eigenlijk al meteen in 1849, terwijl juist uit de ondervragingsprotocollen van dat jaar blijkt dat Dostojevski zich nogal protesterend gedroeg, ontkende iets verbodens gedaan te hebben, en mede zo zwaar gestraft werd vanwege de hardnekkigheid waarmee hij zich verdedigde. Hij zei niets bezwarends voor de andere gearresteerden, wees erop dat hij het met veel wat bij Petrasjevski beweerd werd niet eens was, maar deed een vrij heftige aanval op de censuur en suggereerde dat er in de kring van Petrasjevski nauwelijks iets verbodens gebeurde Dat hij die brief van Belinski aan Gogol had voorgelezen mocht dan laakbaar zijn, maar hij had eigenlijk niet meer gedaan dan een uiterst belangrijk historisch document voorlezen. 'Intelligent, onafhankelijk, sluw, koppig', zei een van de commissieleden van hem. 
 
De verklaring die hij in mei 1849 voor de commissie van onderzoek aflegde en waarin het bovenstaande te vinden is werd voor het eerst gepubliceerd in het Duits, in Wenen, in de Neue Freie Presse, de krant waarin Freud op 25 april 1886 per advertentie de opening van zijn particuliere praktijk bekend gemaakt had. Freud had deze verklaring van Dostojevski bovendien nog kunnen kennen uit deel 23 van de bij Piper verschenen Sämtliche Werke, en uit enkele citaten eruit in de door Freud geciteerde Autobiographische Schriften. 
 
Freud maakt niet duidelijk welke handelingen of uitlatingen van Dostojevski hij als 'accepteren' dan wel 'niet accepteren' van die straf beschouwt. Ieder mens accepteert natuurlijk iedere straf in de zin van Multatuli's 'ons kindje stierf, maar we laten 't er niet bij': er is vaak, net als bij dat kindje, geen instantie waarbij men kan protesteren. Brieven aan de Secretaris-generaal der Verenigde Naties worden door de Russische posterijen onderschept, en in ieder geval door die secretaris-generaal niet gelezen. Er bestonden toen trouwens geen Verenigde Naties. Het vonnis was door Nicolaas I zelf vastgesteld. Bij wie had Dostojevski moeten protesteren? Ook is het, als men enige jaren in een kamp gezeten heeft, niet gebruikelijk om zich daar later over te  beklagen. Ik heb tientallen mensen gekend die in Russische en Duitse kampen hebben gezeten; niemand beklaagde zich over de behandeling die hem daar wedervaren was. 
 
De hierboven genoemde gegevens over Dostojevski's houding tegenover de straf van 1849 had Freud eigenlijk allemaal tot zijn beschikking. De brief aan Totleben wordt in de Autobiographische Schriften niet letterlijk geciteerd, maar de inhoud laat zich ongeveer raden. Dat Freud tot conclusies komt die met die bronnen in strijd zijn komt door de vreemde manier waarop hij met die bronnen omgaat. 
 
In het nu volgende zal getracht worden dat omgaan van Freud met zijn bronnen wat nader te bekijken. Met Freuds opvattingen over vadermoord, castratieangst, Oedipuscomplex, latente homosexualiteit, epilepsie, neurose etc. houdt dit stuk zich niet bezig. Het gaat er alleen om hoe Freud de hem ter beschikking staande gegevens over het leven van Dostojevski gebruikt heeft ter adstructie van zijn theorie. 
 
Freud is er zich van bewust dat het biografische materiaal waarover hij beschikte nogal eens getuigenissen bevat die in strijd zijn met andere getuigenissen, en dat er nogal wat 'nicht gesichert' is. Hij zegt bijvoorbeeld dat er geen 'volle Sicherheit' te bereiken valt over zijn veronderstelling dat Dostojevski's epilepsie van neurotische aard is omdat de 'anamnetische Daten' hierover 'mangelhaft und unzuverlässig' zijn. 'Strenge erweisen kann man es nicht', zegt hij later nog eens. Nog een eindje verder zegt hij dat het 'unerweisbar' is dat die 'Anfälle seine Strafe' waren. 'Es wäre sehr passend', zegt hij, 'wenn sich bewahrheitete, dass sie (die epileptische aanvallen) während der Strafzeit in Siberien völlig sistiert hätten, aber andere Angaben widersprechen dem'. 
 
Nu is het merkwaardige dat Freud de tegenspraak en onbetrouwbaarheid van al die 'anamnetischen Daten' wel inziet, maar niettemin met grote stelligheid conclusies uit diezelfde 'Daten' trekt zonder te vertellen waarom hij het ene gegeven wel accepteert en het andere niet. Er is maar één geval waar hij een bepaalde getuigenis duidelijk onbetrouwbaar noemt, en dat is Dostojevski's eigen verklaring dat zijn ziekte 'erst während der sibirischen Strafzeit ihren definitiven, epileptischen Charakter angenommen habe. Want er is reden om de autobiografische mededelingen van neurotici te wantrouwen. 'Die Erfahrung zeigt, dass ihre Erinnerungen Verfälschungen unternimmt, die dazu bestimmt sind, einen unbeliebsamen Kausalzusammenhang zu zerreissen'. 
 
In twee andere gevallen accepteert Freud de herinneringen van Dostojevski weer wel: 'Die beste Auskunft über den Sinn und Inhalt seiner Anfälle gibt Dostojewski selbst, wenn er seinem Freunde Strachoff mitteilt, dass seine Reizbarkeit und Depression nach einem epileptischen Anfall darin begründet sei, dass er sich als Verbrecher erscheine und das Gefühl nicht loswerden könne, eine ihm unbekannte Schuld auf sich geladen, eine grosse Missetat verübt zu haben, die ihn bedrücke'. Ook accepteert Freud Dostojevski's beschrijving, weergegeven door Solovjov, van zijn "Todesanfälle'. Een kwaadaardige interpretatie van dit wegen met tweeërlei weegsteen zou zijn: de psychiater Freud acht de anamnese van de patiënt betrouwbaarder, naarmate die anamnese meer in overeenstemming is met de theorie van de psychiater. 
 
Maar zo eenvoudig is het niet. Er is iets raadselachtigs aan Freuds behandeling van het biografisch materiaal dat hij ter beschikking had. Hij legt ten aanzien van dat materiaal niet zozeer partijdigheid aan de dag als wel onverschilligheid. Dat blijkt uit zijn behandeling van de gegevens over 1839 en die over 1849. 
 
Na de dood van Dostojevski was het te verwachten dat men een voor de hand liggende en met de mode overeenstemmende verklaring zou gaan zoeken voor zijn epilepsie. Men is in zulke gevallen geneigd een zo spectaculair feit als de epilepsie te verbinden met liefst een ander spectaculair feit, want de gedachte dat kleine oorzaken grote gevolgen hebben is wel een gemeenplaats, maar menige biograaf en historicus houdt er niet van. De neus van Cleopatra is niet populair bij historici; die willen graag dat belangrijke historische gebeurtenissen ook belangrijke en geen triviale 'oorzaken' hebben. En omgekeerd wil men graag dat 'grote' gebeurtenissen ook 'grote' gevolgen hebben. Nog onlangs verbaasde een Russische literatuurhistoricus zich erover dat Dostojevski, als hij na Siberië weer gaat schrijven, net zo schrijft als in 1848. Dat een zo ingrijpend iets als de Siberische dwangarbeid zonder invloed zou kunnen zijn geweest op Dostojevski's manier van schrijven is voor velen moeilijk aan te nemen. 
 
Het ligt dan ook voor de hand dat sommigen geprobeerd hebben verband te vinden tussen die epilepsie en de moord op Dostojevski's vader, of tussen die epilepsie en de dwangarbeid. Het eerste verband past goed in Freuds theorie, maar het tweede niet. Freud zou juist willen dat de aanvallen tijdens de dwangarbeid 'sistieren'. 
 
Nu is het merkwaardige, dat Freud in geen van beide gevallen veel moeite doet om de feiten met zijn theorie in overeenstemming te brengen: de aanvallen van vóór 1839 haalt hij uit twee onduidelijke en niet erg belangrijke bronnen, en de verergering van die aanvallen na 1839 poneert hij zonder enige bron aan te halen, want zulk een bron bestaat niet. Alle dingen die tegen zijn 1839-theorie pleiten lijkt hij eenvoudig niet te zien, dat wil zeggen hij ziet ze wel en noemt ze zelfs hier en daar, maar hij wandelt er langs als iemand bij wie het nooit is opgekomen dat een feit wel eens een theorie omver zou kunnen werpen. En wat de 'sistiertheorie betreft doet hij eigenlijk precies hetzelfde. Hij schuift de getuigenissen die tegen die theorie pleiten opzij met een beroep op de onbetrouwbaarheid van de anamnese van neurotici. Dat wil zeggen echt opzij schuiven doet hij niet eens. Echt verwerpen doet hij Dostojevski's eigen getuigenis niet. Hij stipt alleen even aan dat die anamnese onbetrouwbaar pleegt te zijn, zonder te zeggen welke conclusie hij daaruit trekt. 
 
Hij schijnt zich zo weinig voor de feiten te interesseren dat hij niet eens inziet, dat de feiten, die voor de 1839-theorie onmogelijk in het gelid te krijgen zijn, zich zeer gewillig lenen voor zijn 'sistier'-theorie. Dostojevski schrijft immers nergens over epilepsie tijdens de dwangarbeid. De door Freud geciteerde Autobiographische Schriften bevatten een citaat uit een brief van Dostojevski aan Janovski uit 1872: “Sie liebten mich und gaben sich mit mir abder ich damals seelisch krank war (dessen bin ich mir ja jetzt bewusst), krank, bis zur meine Reise nach Sibirien, wo ich dann gesund wurde'. Dit citaat zou, net als de al eerder genoemde herinnering van Kovalevskaja, uitstekend in Freuds theorie passen, maar hij noemt ze geen van beide. 
 
Freud probeert eigenlijk helemaal niet het materiaal met zijn theorie in overeenstemming te brengen. Hij neemt eenvoudig wat hem te pas komt. Over de rest maakt hij wat onduidelijke geluiden. Eventueel gaat hij zelfs zo ver dat hij zegt dat zijn stelling niet te bewijzen is. Maar een paar alinea's verder schrijft hij over zijn stelling alsof zij bewezen is. 
Van een zorgvuldig tegen elkaar afwegen van alle gegevens is geen sprake. Van een zorgvuldig wegstoppen van ongewenste gegevens is evenmin sprake. Wat dat laatste betreft verschilt Freud van Marx, die uit Das Kapital gegevens over de lonen in Engeland, die niet met zijn theorie strookten, wegliet. Hierop wijst Bertram Wolfe in zijn boek Marxism. One hundred years in the life of a doctrine: 'Significantly, though his study of British statistics goes up to 1866, his study of public health reports up to 1865, of the reports of the factory inspectors up to 1866, and every other datum is as late as he can make it, Marx has not one word to say on the movement of wages in England after 1850!' 
 
Freuds geringe belangstelling voor feitelijke gegevens blijkt ook uit zijn ongevoeligheid voor historische modeverschijnselen. Als hij spreekt over de betekenis van mannenvriendschappen in Dostojevski's leven houdt hij er geen rekening mee dat de vriendschapsbetuigingen in de brieven aan broer Michail, baron Wrangel en Apollon Majkov behalve door het doel van die brieven (geld en andere hulp loskrijgen van de geadresseerde) en Dostojevski's geestdriftige stijl ook bepaald worden door de gewoonte van die tijd dat mannen elkaar in brieven uitvoerig hun sympathie betuigden zoals uit menige correspondentie van de negentiende eeuw blijkt. 
 
Zo hecht Freud ook grote waarde aan de getuigenissen dat Dostojevski in zijn jonge jaren 'Zettelchen' op zijn tafel legde met het verzoek hem pas na drie, dan wel na vijf dagen te begraven, want hij was bang voor schijndood. Maar in die tijd was angst voor schijndood in de mode, zoals in onze tijd angst voor kernenergie. Er is een testament van Heine waarin hij vraagt hem na zijn dood een ader te openen. 

[...taal en cultuur] 
Ook voor taalkundige verschijnselen lijkt Freud ongevoelig. Opmerkelijk is het gemak waarmee hij gebruikmaakt van de Russische uitdrukking 'vadertje tsaar', met de onmiskenbare suggestie dat 'Väterchen Zar' vader Dostojevski verving. Hij had kunnen begrijpen dat het gebruik van 'Väterchen' in het Russisch evenmin naar een familiebetrekking verwijst als wanneer een tandarts zijn assistente met 'zuster' aanspreekt of wanneer men een katholieke priester 'mon père' of 'father' noemt. Wie met enige oplettendheid een Russische roman leest waarin de vertaler de vadertjes en de duifjes heeft laten staan - zoals dat in Freuds tijd veel gebeurde - die ziet vanzelf dat er voor de Rus geen vader-betekenis aan 'vadertje' en geen vogelbetekenis aan 'duifje' zit. Zo komt in het aan Freud bekende Der unbekannte Dostojewski een vertaling voor van een brief van Dostojevski aan zijn nichtje S. A. Ivanova van 6 januari 1871. In die brief verklaart hij dat hij helaas de Demonen niet aan haar zusje Masja kan opdragen vanwege de biecht van Stavrogin (hij kon toen nog niet weten dat die biecht buiten het boek zou blijven). 'Möge darum Täubchen Maschenka mich entschuldigen und nicht böse werden'. 
 
Wel zeer simpel is Freuds verklaring voor Dostojevski's conservatisme. Het 'Endergebnis von Dostojewskis sittlichem Ringen' vindt hij 'kein rühmliches', het loopt uit op 'Unterwerfung unter die weltliche wie unter die geistliche Autorität', op 'Ehrfurcht vor dem Zaren und dem Christengott' en een bekrompen Russisch nationalisme, 'eine Station, zu der geringere Geister mit weniger Mühe gelangt sind'. 'Es lässt sich wahrscheinlich zeigen', zegt Freud naar aanleiding hiervan, 'dass er durch seine Neurose zu solchem Scheitern verdammt wurde. Nach der Höhe seiner Intelligenz und der Stärke seiner Menschenliebe wäre ihm ein anderer, ein apostolischer Lebensweg eröffnet gewesen?. 
  
De neurose dus als oorzaak van Dostojevski's conservatisme. Alsof de liberalen en socialisten vrij van neurosen waren. Even aantrekkelijk en even ongefundeerd lijkt me de opvatting dat juist gezonde, niet-neurotische figuren tot conservatisme neigen, en dat het conservatisme van Dostojevski ondanks zijn neurose ontstaan is. Franz-Joseph Strauss, Wiegel, Van Agt, Marcus Bakker, Brezjnev als gezonde, geen psychiatrische hulp behoevende conservatieven, terwijl revolutionairen als Marx, Hitler, Paul de Groot juist de grote nagelbijters, behangeters en zenuwlijders zijn. 
 
'Eine stark bisexuelle Anlage wird so zu einer der Bedingungen oder Bekräftigungen der Neurose. Eine solche ist für Dostojewski sicherlich anzunehmen und zeigt sich in existenzmöglicher Form (latente Homosexualität) in der Bedeutung von Männerfreundschaften für sein Leben, in seinem sonderbar zärtlichen Verhalten gegen Liebesrivalen und in seinem ausgezeichneten Verständnis für Situationen, die sich nur durch verdrängte Homosexualität erklären, wie viele Beispiele aus seinen Novellen zeigen.' 
 
Die voorbeelden noemt Freud niet, dus dat 'Verständnis' onttrekt zich verder aan onze beoordeling. Blijven over de vriendschappen met mannen en zijn merkwaardig gedrag tegenover liefdesrivalen. Wat treft is de grote vaagheid van dit alles. Bij Dostojevski wordt latente en/of verdrongen homosexualiteit geconstateerd op grond van een aantal gegevens. Het is niet duidelijk of die gegevens alleen maar samen voldoende bewijs vormen voor die homosexualiteit of dat er bijvoorbeeld twee van de drie genoeg zijn of zelfs één van de drie genoeg zou zijn. Is iemand met een ‘zärtlichen Verhalten' tegenover liefdesrivalen al een latente homosexueel, of alleen maar in verbinding met beduidende mannenvriendschappen? En de tweede vraag: hoe bedui-dend moeten die vriendschappen dan zijn? Of nog anders: aan welke eisen moeten die mannenvriendschappen beantwoorden om aanwijzing te worden, want Freud zal toch niet bedoelen dat alle vriendschap tussen mannen op latente homosexualiteit wijst? Ware dat zo, dan zou er niet speciaal op de 'Bedeutung' van Dostojevski's vriendschappen gewezen hoeven te worden. Dan zou het voldoende geweest zijn even aan te stippen dat hij vrienden had. Er moet met die vriendschappen dus iets bizonders aan de hand geweest zijn, Wat dat bizondere was zegt Freud niet. 
 
Ook met de 'Liebesrivalen' ligt het moeilijk. Hij had in het geval van zijn eerste vrouw twee liefdesrivalen: eerst haar man, de alcoholicus Isajev, en later haar minnaar of bewonderaar Vergoenov. Tegen beide heren is Dostojevski erg aardig geweest. Je vindt in zijn brieven geen kwaad woord over Isajev, en wat die minnaar betreft heeft Dostojevski de rol gespeeld die Freud blijkbaar 'sonderbar zärtlich' noemt, maar die mijns inziens helemaal niet ongewoon is; de vrouw op wie je verliefd bent bemint een ander. Je legt je bij haar keuze neer en bent aardig tegen die ander, doet dienst als postillon d'amour etc. 
 
Het ziet er naar uit dat Freud hier vooral beïnvloed is door de volgende passage uit het boek van Dostojevski's dochter, geciteerd door Friedrich Eckstein in zijn inleiding tot Dostojewski am Roulette: 'Marja Dmitrijewna hatte, wie Dostojewskis Tochter berichtet, auch als seine Gattin die Beziehungen zu ihrem Liebhaber nicht aufgegeben. Als er mit ihr aus Siberien nach Russland heimkehrte, stellte sich heraus, dass hinter ihnen, in einer Entfernung von einigen Werst, der Liebhaber nachgefahren kam, den sich Marja Dmitrijewna als Dritten in ihre neue Ehe mitgenommen hatte. Da der Liebhaber seiner Gattin überdies brotund stellenlos war, hatte Dostojewski auch noch für dessen Unterhalt Sorge zu tragen. Einem unerklärlichen Zug seiner Seele folgend, nahm er zu den vielen anderen auch noch diese Verpflichtung auf sich, fasste später zu dem Nebenbuhler sogar eine aufrichtige brüderliche Zuneigung und scheute selbst die grösste Mühe nicht, um dem Schänder seiner Ehre eine passende Stelle zu verschaffen'.**
 
Dat die Liebhaber mee ging naar Rusland blijkt uit geen enkel document. Dostojevski noemt hem na zijn huwelijk nooit meer. En wat de hulp bij het vinden van een baantje betreft: die hulp is er inderdaad geweest, maar had plaats voor het huwelijk. Dostojevski vroeg zijn vriend Wrangel (brief van 21 december 1856) om hulp: Vergoenov zou een betere betrekking kunnen krijgen, maar daartoe moest hij eerst slagen voor een bepaald examen. En slagen was zonder protectie moeilijk. De passage in kwestie luidt: 'Hij is mij nu dierbaarder dan een broeder. Het zou te ver voeren mijn verhouding tot hem te vertellen. Maar de zaak is deze. Zijn laatste hoop om iets te worden is examen doen in Tomsk, om recht op een rang te krijgen en een betrekking met 1000 roebel assignaties salaris. Hij krijgt dat allemaal als hij slaagt. Maar zonder protectie komt daar niets van terecht [enige woorden onleesbaar gemaakt]. Alles hangt af van de directeur van het gymnasium in Tomsk Staatsraad Fjodor Semjonovitsj Mestsjerin. Als een invloedrijk persoon aan Mestsjerin over Vergoenov zou schrijven dat hij een oogje op hem houdt bij dat examen, dan zou Mestsjerin natuurlijk [enkele woorden onleesbaar gemaakt]'. 
 
Ook ziet Freud over het hoofd dat edelmoedig gedrag jegens liefdesrivalen ook een literair thema is, en dat Dostojevski daar gevoelig voor kan zijn geweest. Men denke aan Goethes Werther, aan het Inca-verhaal dat Woutertje Pie-terse aan Femke vertelt, aan het gedrag van Agnes in David Copperfield, aan 'The adventure of the lion's mane' van Conan Doyle, aan de held uit Wat te doen? van Tsjernysjevski en aan Tolstoj's Levende lijk. 
 
Ook hier kom je er niet achter aan welke voorwaarden de verhouding tot de liefdesrivalen moet voldoen om als teken van latente homosexualiteit te gelden. Waren Goethe en Toergenjev volgens deze theorie ook latente homosexuelen? Is iedereen die een liefdesrivaal vriendelijk bejegent een latente homosexueel? Overigens kan hier worden opgemerkt, dat Dostojevski in zijn tweede huwelijk aanvallen van grote jaloezie had, en dat hij opmerkelijk weinig vrienden had. Twee, drie, zegt hij zelf. Hij had eigenlijk meer vriendinnen dan vrienden. Maar misschien is het hebben van vriendinnen ook een teken van latente homosexualiteit? Is er, vraagt de wanhopige Freudlezer zich af, eigenlijk wel één enkele handeling of groep van handelingen, één enkele stand van zaken te noemen die als hij bij iemand wordt vastgesteld die iemand volstrekt vrijwaart van latente homosexualiteit? En als dat niet zo is, welke zin heeft het dan van enig ding te zeggen dat het een bewijs of teken is van latente homosexualiteit? 
 
Een eigenaardigheid van Freuds wijze van redeneren is ook het aannemen dat iets zo is omdat het 'als regel' zo is. 'Wir haben', zegt Freud, 'einen gesicherten Ausgangspunkt. Wir kennen den Sinn der ersten Anfälle Dostojewski in seinen jungen Jahren lange vor dem Auftreten der 'Epilepsie'. Diese Anfälle hatten Todesbedeutung, sie wurden von Todesangst eingeleitet und bestanden in lethargischen Schlafzustanden. Als plötzliche, grundlose Schwermut kam sie (die Krankheit) zuerst über ihn, da er noch ein Knabe war; ein Gefühl, so erzählte er später seinem Freunde Solowjoff, als ob er sogleich sterben müsste; und tatsächlich folgte dann auch ein dem wirklichen Tode volkommen ähnlicher Zustand... Sein Bruder Andree hat berichtet, dass Fedor schon in jungen Jahren vor dem Einschlafen Zettelchen hinzulegen pflegte, er fürchte in der Nacht in den Scheintodähnlichen Schlaf zu verfallen und bitte darum, man möge ihn erst nach fünf Tagen beerdigen lassen. 
 
Wir kennen den Sinn und die Absicht solcher Todesanfälle. Sie bedeuten eine Identifizierung mit einem Toten, einer Person, die wirklich gestorben ist oder die noch lebt und der man den Tod wünscht. Der letztere Fall is der bedeutsamere. Der Anfall hat dann den Wert einer Bestrafung. Man hat einen anderen tot gewünscht, nun ist man dieser andere und ist selbst tot. Hier setzt die psychoanalytische Lehre die Behauptung ein, dass dieser andere für den Knaben in der Regel der Vater ist, der hysterisch genannte Anfall also eine Selbstbestrafung für den Todeswunsch gegen den gehassten Vater.' 
 
Freuds eerste hierboven geciteerde alinea gaat terug op de hier al eerder aangehaalde herinneringen van Solovjov, waarbij Freud helemaal vertrouwt op de weergave die Eckstein (in Dostojewski am Roulette) van Solovjovs herinneringen geeft. De zin, waar Freud de woorden 'die Krankheit' tussen haakjes heeft ingevoegd, staat zelfs letterlijk zo bij Eckstein. De woorden 'als er noch ein Knabe war' lijken van Solovjov te komen, maar zijn een verzinsel van Eckstein. Ook de gedachte dat de vroegere aanvallen een soort Vorstufe van de latere epilepsie waren komt van Eckstein, die bijvoorbeeld schrijft: 'Später, als jene Zustände jäher Verzuckung und tiefer Todesangst immer mehr den Charakter epileptischer Anfälle... angenommen hatten'. 
 
Ik heb de indruk dat je veel over Freud kunt leren door de laatst geciteerde alinea van Freud eens rustig te lezen, liefst een paar keer. Waarom hebben de Todesanfälle van Dostojevski iets te maken met zijn vader? Omdat blijkbaar die Anfälle altijd een identificatie met de dode of een doodgewenste betekenen, en de doodgewenste is als regel de vader. Zonder opgaaf van redenen kiest Freud als hij de keuze heeft tussen een dode en een levende de levende, en van alle mogelijke levende kandidaten kiest hij de vader. Waarom? Omdat dit 'als regel' zo is. 
 
De vraag dringt zich op hoe die regel tot stand gekomen is. Op grond van een aantal gevallen zoals het geval Dostojevski? Hier worden wij herinnerd aan Freuds collega Adler, die in 1919 van een jongetje dat hij nog nooit gezien had beweerde dat het aan een minderwaardigheidscomplex leed. Toen een assistent, die hem had gevraagd eens naar dat jongetje te kijken, hem vroeg hoe hij dat zo zeker wist, antwoordde Adler dat zijn zekerheid berustte op zijn 'duizendvoudige ervaring' waarop die assistent niet kon nalaten op te merken dat het geval van dat jongetje dan zeker de duizend-en-eerste ervaring was. Die assistent heette Karl Popper, en hij vertelt het in zijn memoires. 
 
Het is moeilijk je aan de indruk te onttrekken dat het Freud ontbreekt aan wat in de wandeling 'psychologisch inzicht' wordt genoemd. Dat Dostojevski's dochter een uiterst onbetrouwbare tante is straalt je uit haar boek tegemoet. Ze verklaart de eigenaardigheden van haar vaders karakter uit zijn Litouwse afkomst. Ze was elf jaar toen haar vader stierf. Ook mensen als Eckstein en Fülöp-Miller zijn, zonder dat men veel van Dostojevski weet, vrij gemakkelijk te herkennen als wat snorkerige zwendelaars in Russische zielen. Je zou haast denken dat Freud een zekere voorkeur gaf aan de meer vulgaire, ronkende, opgeblazen, op het grote publiek gerichte publikaties boven historische documenten. Twee keer moet hij bijvoorbeeld het proces-ver baal van Dostojevski's ondervraging van 1849 in handen hebben gehad: in de krant waarin hij zelf adverteerde en in een boek waaruit hij citeert. Dat proces-verbaal is, zou je zo denken, uiterst belangrijk voor iemand die zoveel belang stelt in Dostojevski's reactie op arrestatie en veroordeling. Maar hij negeert die bron, evenals Dostojevski's eigen woorden dat hij en zijn makkers zonder berouw op het schavot stonden. In plaats daarvan leunt hij zwaar op Eckstein, iemand die Dostojevski nooit ontmoet heeft en iemand wiens snorkerige stijl tot voorzichtigheid maant
Die voorkeur voor ietwat vulgaire bronnen heeft Freud parten gespeeld bij het schrijven van zijn beroemde stuk over Leonardo da Vinci. De 'Kindheitserinnerung' van Da Vinci waar het hele stuk om draait gaat over een vogel. De passage van Da Vinci waar Freuds theorie op stoelt heeft hij gevonden in de Duitse vertaling van een boek over Da Vinci van de Russische schrijver Dmitri Merezjkovski, auteur van een aantal biografieën (Napoleon, Da Vinci, Julianus apostata). Presser, die in zijn Napoleon. Historie en legende verzucht dat het weer op Napoleons sterfdag in de loop der negentiende eeuw steeds slechter geworden is, noteert dat Merezjkovski op die dag zelfs een komeet aan de hemel doet verschijnen. Elders in zijn boek noemt hij hem een 'geestelijke kwakzalver', een 'valse vates' en een 'loense ziener.''
Die vogel in kwestie is een gibio, een wouw. In de Duitse vertaling van Merezjkovski is die vogel via een Russisch woord dat zowel wouw als gier betekent tot Geier geworden en aan die gier hangt Freud zijn hele betoog op. Had hij degelijke bronnen over Da Vinci gebruikt in plaats van een sensatieboek, dan zou hij niet het slachtoffer van een vertaalfout zijn geworden. 
 
[Herhaling] Wat bij Freud het allermeest treft is zijn welhaast volstrekte onverschilligheid tegenover de feiten. Ik ken geen auteur die in dat opzicht zo ver gaat. Anderen, hoe onbetrouwbaar ook, hoe slordig ook, hoezeer ook te kwader trouw, zijn geneigd een onderscheid te maken tussen feiten die hun theorie steunen en feiten die met hun theorie in strijd zijn. Van de eerste soort zullen zij er, uit allerlei hoeken en gaten, zoveel mogelijk trachten bijeen te schrapen. De tweede soort feiten zullen zij trachten te ontkennen, te verdonkeremanen, of ze zullen trachten aan te tonen dat die feiten niet echt met hun theorie in strijd zijn. Niets van dat alles bij Freud. De gedachte dat een feit een theorie omver zou kunnen werpen lijkt hem volstrekt vreemd te zijn. 'Wenn es zutrifft, dass Dostojewski in Sibirien frei von Anfällen war, so bestätigt das nur, dass seine Anfälle seine Strafe waren'. Maar als het nu eens niet zutrifft? Zijn dan die aanvallen niet meer zijn straf? Aan welke voorwaarden, vragen wij weer, moeten de feiten voldoen om Freuds theorie omver te werpen? Daarover zwijgt Freud. 
 
Dat lijkt me zijn grote kracht. Andere auteurs lokken eigenlijk al meteen een aanval op hun stellingen uit doordat zij hun feiten rangschikken in twee rijen: gunstige en ongunstige voor hun theorie. Die rangschikking ontbreekt bij Freud volkomen, zodat de lezer grote kans loopt niet te merken dat hij wel degelijk met een zwendelaar te doen heeft.
" (Bron: FREUD OVER DOSTOJEVSKI, Freud, Stalin en Dostojevski, Karel van het Reve). 
 
* - 'Fjodor Dostojevski had enorm geleden onder zijn vader, en zijn angst voor hem was uiteindelijk omgeslagen in haat; juist daarom moet de onverwachte, gewelddadige dood van zijn vader hem nog dieper hebben geschokt, want vanaf dat moment werd zijn ziel gekweld door de gewetenswroeging dat hij zijn vader onvriendelijk en zelfs haatdragend had behandeld. Toen Dostojevski, destijds leerling aan de technische school, het nieuws van het ongeluk ontving, zou hij zijn eerste epilepsie-aanval hebben gehad als gevolg van de zware emotionele schok, de ziekte die hem vervolgens zijn hele leven zou hebben gekweld.' 
** - 'Zoals Dostojevski's dochter bericht, had Maria Dmitrievna haar relatie met haar minnaar niet opgegeven, zelfs niet toen ze zijn vrouw was. Toen hij met haar uit Siberië naar Rusland terugkeerde, bleek dat achter hen, een paar werst verderop, de minnaar stond die Maria Dmitrievna als derde partij in haar nieuwe huwelijk had meegebracht. Omdat de minnaar van zijn vrouw bovendien werkloos was, moest Dostojevski ook in zijn onderhoud voorzien. Gedreven door een onverklaarbare impuls van zijn ziel nam hij deze verplichting op zich, samen met vele andere, en ontwikkelde later zelfs een oprechte broederlijke genegenheid voor zijn rivaal, waarbij hij er alles aan deed om een geschikte positie te vinden voor de schendende figuur van zijn eer.'

Twee - een psychoanalytische verkenning van schuld en misdaad

Freuds analyse van Dostojevski: een psychoanalytische verkenning van schuld en misdaad
Sigmund Freud, de vader van de psychoanalyse, staat bekend om zijn diepgaande en vaak controversiële verkenningen van de menselijke psyche. Zijn analyse van de Russische romanschrijver Fjodor Dostojevski, met name in relatie tot Dostojevski's meesterwerk De gebroeders Karamazov, biedt een fascinerende kruising tussen literatuur en psychologie. In zijn essay "Dostojevski en vadermoord" uit 1928 duikt Freud in de geest van Dostojevski en biedt hij een psychoanalytische interpretatie van het leven, werk en de diepgaande thema's schuld, misdaad en neurose die zijn geschriften doordringen. Deze blogpost onderzoekt Freuds analyse van Dostojevski en werpt licht op hoe Freud een van de grootste denkers uit de literatuur interpreteerde.

Dostojevski en Freud: een complexe relatie - Fjodor Dostojevski (1821-1881) wordt geprezen om zijn diepgaande psychologische inzicht, waarin hij de donkerste hoeken van de menselijke ziel verkent. Zijn werken, met name De gebroeders Karamazov, Misdaad en Straf en De Idioot, staan vol personages die worstelen met existentiële dilemma's, morele conflicten en de gevolgen van hun daden. Deze thema's vonden weerklank bij Freud, wiens psychoanalytische theorieën de onbewuste motivaties achter menselijk gedrag probeerden te begrijpen.
Freud bewonderde Dostojevski's literaire genie, maar zag hem ook als een complexe figuur wiens leven en werk gekenmerkt werden door intense psychologische worstelingen. In zijn essay interpreteert Freud Dostojevski's epilepsie, zijn gokverslaving en zijn relaties met zijn vader en anderen vanuit de psychoanalyse, met name gericht op het concept van vadermoord – het doden van je vader.

Het oedipuscomplex en vadermoord - Centraal in Freuds analyse staat het oedipuscomplex, een van zijn beroemdste en meest controversiële theorieën. Volgens Freud is het oedipuscomplex een onbewust verlangen bij jongens om hun vader te doden en hun moeder te bezitten. Dit concept, geworteld in de Griekse mythologie, werd een hoeksteen van Freuds theorie over psychoseksuele ontwikkeling.
Freud betoogde dat Dostojevski's werken, met name De gebroeders Karamazov, draaien om het thema vadermoord. In de roman symboliseert de moord op patriarch Fjodor Karamazov door zijn zoon Smerdjakov de culminatie van dit onderdrukte verlangen. Freud zag deze daad als een uiting van het diepgewortelde oedipale conflict in Dostojevski zelf.

Belangrijke punten in Freuds analyse zijn onder andere:
Projectie van innerlijk conflict: Freud geloofde dat Dostojevski zijn eigen onopgeloste oedipale gevoelens en schuldgevoelens projecteerde op zijn personages, met name in de figuur van Dmitri Karamazov, die vals beschuldigd wordt van de moord, maar worstelt met zijn schuldgevoel en ambivalentie jegens zijn vader.
Epilepsie als psychosomatisch: Freud suggereerde op controversiële wijze dat Dostojevski's epilepsie niet puur fysiologisch was, maar een psychologische component had, voortkomend uit verdrongen schuldgevoelens en onopgeloste conflicten met betrekking tot zijn vader. Hij stelde dat Dostojevski's aanvallen een manifestatie waren van zijn innerlijke onrust, met name zijn onbewuste verlangens tot vadermoord.
Gokverslaving: Freud interpreteerde Dostojevski's dwangmatige gokken als een andere uiting van zijn schuldgevoel en zelfbestraffing. Hij betoogde dat de spanning van gokken, met het inherente risico en de kans op verlies, Dostojevski's psychologische behoefte aan zelfdestructie weerspiegelde, geworteld in zijn onopgeloste oedipale schuldgevoel.
Schuld, neurose en verlossing
Freuds essay verdiept zich in de bredere thema's schuld en neurose in Dostojevski's leven en werk. Hij beschouwde Dostojevski als een diep neurotisch individu wiens innerlijke conflicten tot uiting kwamen in zijn literaire creaties. Voor Freud zijn Dostojevski's personages, met name die in De gebroeders Karamazov, belichamingen van verschillende aspecten van de psyche van de auteur, worstelend met schuldgevoel, morele dilemma's en de zoektocht naar verlossing.

Freuds inzichten over deze thema's omvatten:
Schuldgevoel en zelfkastijding: Freud geloofde dat Dostojevski's overweldigende schuldgevoel, met name gerelateerd aan de dood van zijn vader en zijn oedipale verlangens, een groot deel van zijn gedrag en creatieve output beïnvloedde. Deze schuld manifesteerde zich in zijn zelfdestructieve neigingen, zoals zijn gokverslaving en zijn frequente portrettering van gekwelde, schuldige personages in zijn romans.
De zoektocht naar verlossing: Ondanks zijn analyse van Dostojevski's neuroses erkende Freud ook het verlossende aspect van zijn werken. In De gebroeders Karamazov bijvoorbeeld leiden de worstelingen van de personages met schuld en zonde uiteindelijk tot een zoektocht naar verlossing en spirituele redding, wat Dostojevski's eigen morele en religieuze zorgen weerspiegelt.
Ambivalentie ten opzichte van autoriteit: Freud merkte op dat Dostojevski's relatie met autoriteit, zowel vaderlijk als goddelijk, gekenmerkt werd door ambivalentie. Dit is duidelijk te zien in zijn weergave van vaderfiguren en autoriteit in zijn romans, waar ze vaak worden afgeschilderd als zowel vereerd als verguisd, wat Dostojevski's complexe gevoelens ten opzichte van zijn eigen vader en het concept van een straffende God.

Kritiek op Freuds analyse - Hoewel Freuds analyse van Dostojevski invloedrijk is geweest, is er ook kritiek op gekomen. Sommige wetenschappers beweren dat Freuds focus op het oedipuscomplex Dostojevski's leven en werk te simplistisch voorstelt, waardoor de complexiteit van zijn psychologische en morele worstelingen wordt gereduceerd tot één psychoanalytisch kader. Critici trekken ook Freuds interpretatie van Dostojevski's epilepsie in twijfel en merken op dat er weinig bewijs is voor de bewering dat deze psychosomatisch van aard was.
Bovendien hebben sommigen Freud ervan beschuldigd zijn eigen theorieën op Dostojevski's werk te hebben geprojecteerd en deze te interpreteren op een manier die meer Freuds preoccupaties weerspiegelt dan de intenties van de auteur. Ondanks deze kritiek blijft Freuds essay een belangrijke bijdrage aan de studie van Dostojevski en biedt het een uniek perspectief op de wisselwerking tussen het leven van de auteur en zijn literaire creaties.

Conclusie: Freuds blijvende invloed op de Dostojevski-studies - Freuds analyse van Dostojevski in "Dostojevski en de vadermoord" biedt een boeiende, zij het controversiële, verkenning van de psychologische grondslagen van een van de grootste figuren uit de literatuur. Door Dostojevski's werk te bekijken vanuit het perspectief van de psychoanalyse, belichtte Freud de diepe verbanden tussen de persoonlijke worstelingen van de auteur en de thema's schuld, misdaad en verlossing die zijn romans doordringen.
Hoewel Freuds interpretatie is bediscussieerd en bekritiseerd, blijft het een krachtig voorbeeld van hoe psychoanalytische theorie kan worden toegepast op literatuur, en biedt het nieuwe inzichten in de motivaties en conflicten die menselijk gedrag sturen. Of men het nu eens is met Freuds conclusies of niet, zijn analyse van Dostojevski blijft tot nadenken en discussie aanzetten en benadrukt de blijvende relevantie van zowel Freud als Dostojevski in de studie van de menselijke geest en ziel.

Referenties:
  • Freud, Sigmund. "Dostojevski en de vadermoord." 1928.
  • Dostojevski, Fjodor. De gebroeders Karamazov.
  • Morson, Gary Saul. Dostojevski's grote misdaden.
  • Frank, Joseph. Dostojevski: een schrijver in zijn tijd.
  • Rancour-Laferrière, Daniel. De slavenziel van Rusland: moreel masochisme en de cultus van het lijden.
(Bron: https://crosscollege.org/2024/08/28/freuds-analysis-of-dostoevsky-a-psychoanalytic-exploration-of-guilt-and-crime/)

--


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Het grootste bordeel van Europa

Homerus (Illias) versus Vergilius (Aeneis)