De Denkers - Popper
Is Karl Popper een van de filosofen die duidelijk ondergewaardeerd wordt in de filosofische arena?
Thema's waarover hij schrijft zijn: Verwantschappen en invloeden, de sociale essays, De groei van kennis , De wereld. Eerste probleemstelling, Aanschouwelijke uitgangspunten, Methodische uitgangspunt, Wijsgerig programma.
Referenties, inter-filosofisch:
- falsificatie van theorieën als ethiek in wetenschap, maar dit wordt niet rationeel gezien, omdat wetenschappers belang hebben dat hun theorie erkenning geeft en dat falsificaties genegeerd zouden worden. Wetenschappers riskeren hun carrière met hun ideeën en sporen elkaars mislukkingen op. Zie ook Popper en Lakatos: je moet je ideeën niet direct over boord gooien bij eerste teken van imperfectie (#fib) - [dus: wetenschap is competitief en rivaliserend].
- opponent van Hegel voor historicisme, en grondslagen van dit voor totalitalisme (#fib)
Kritische beschouwing
Het centrale werk van [Karl Raimund] Popper is LSD [Logic of scientific discovery]. Dit werk bevat een algemeen kennistheoretisch gedeelte (hoofdstuk 1 t/m VII) en specialistische beschouwingen over waarschijnlijkheidsleer (hoofdstuk VIII en X) en kwantummechanica (hoofdstuk IX). Gezien de specialistische aard van de laatste twee onderwerpen krijgen zij hier geen bijzondere aandacht...
Een wijsgerig uitgangspunt voor Popper zijn I. Kant en J.F. Fries. Popper wijkt echter te sterk af van Kant om hem een kantiaan te noemen daarvoor is hij te origineel. Ongeacht enorme verschillen in hun wijsgerige posities lijkt een band tussen Popper en A. Schopenhauer te bestaan: waar Popper naar Schopenhauer verwijst, doet hij dit met sympathie. In negatieve zin verhoudt Popper zich tot het empirisme (D. Hume, E. Mach, zijn tijdgenoot R. Carnap) en tot de taalanalytische wijsbegeerte van L. Wittgenstein: de opvattingen van Carnap en Wittgenstein heeft hij altijd afgewezen. Anders dan Carnap acht Popper het opstellen van een zogenaamd zinvolheidscriterium (dat wil zeggen een maatstaf waaraan uitspraken zouden moeten voldoen opdat zij zinvol zijn) onmogelijk: de empiristische aandrang om sommige uitspraken als zinloze 'pseudo-uitspraken' te ontmaskeren deelt Popper geenszins. Hij verzet zich voorts tegen de opvatting van Wittgenstein dat filosofie geen problemen moet proberen op te lossen, maar alleen tot taak heeft te laten zien dat sommige wijsgerig geachte vragen eigenlijk niet goed formuleerbaar zijn en dus welbeschouwd geen probleem vormen. ...
Belangrijk is Poppers buitenwijsgerige inspiratie. Als toonbeeld van een rationele onderneming beschouwt hij de sciences' (natuurwetenschappen); hij beroept zich vooral op de exacte natuurwetenschappen. In zijn latere werk gebruikt hij biologische metaforen als toelichting op de wereld'... Een negatieve invloed zijn Freuds psychoanalyse en de marxistische traditie: de eerste acht hij geen wetenschap en de tweede vindt hij ronduit verderfelijk, Gezien zijn beperking tot 'science' ontbreken de humaniora, zoals geschiedwetenschap en taalwetenschappen, in het palet van zijn voorbeelden.
Popper is duidelijk een systematisch denker: de aard van zijn werk onderkent men door het volgen van zijn gedachtegang, veeleer dan door het aanwijzen van persoonlijke invloeden.
Poppers eerste vraag luidt als volgt: hoe begrijpen wij de wereld? Hij wil zich beperken tot de wijsgerige kanten van die vraag. Daarbij horen enerzijds traditionele vragen, zoals:
- (a) beoordelen wij uitspraken over gebeurtenissen op hun waarheid en
- (b) hoe groeit kennis naar een ietwat beter zicht op de werkelijkheid? Anderzijds behoort hierbij een vraagstelling die moderner is en vooral in deze eeuw steeds meer nadruk krijgt. De kennis die men heeft gevormd, is zelf iets dat bestaat en een onderdeel van de wereld. In het bijzonder rijst dus de vraag
- (c) hoe begrijpen wij kennis als een onderdeeltje van de wereld wat is kennis? Deze drie vragen heeft Popper achtereenvolgens behandeld: LSD uit 1959 behandelt zijn algemene uitgangspunten en bespreekt vooral vraag (a); in Conjectures and refutations uit 1963 krijgt vraag (b) een behandeling; in Objective knowledge uit 1972 wordt vraag (c) verder onderzocht. (De gegeven chronologie is niet geheel exact, aangezien de laatste twee werken artikelen bundelen die al wat eerder zijn verschenen.)
Popper begint met aanschouwelijke voorbeelden als eerste uitgangspunt. Hij kiest ... als standaard voorbeeld voor de groei van kennis de historisch gegeven groei van de exacte natuurwetenschappen; hij bestudeert deze wetenschappen niet alleen om hun zelfs wil maar ook ter wille van een bredere visie op alledaagse kennis. De keuze van dit voorbeeld drukt een oriëntatie uit: voor Popper is kennis niet zozeer iemands persoonlijke overtuiging alswel een tamelijk zelfstandige kennis, die aan willekeurig vele personen overdraagbaar is en die niemand in het bijzonder toebehoort. (In LSD is overdraagbaarheid van kennis een aandachtspunt; in Objective knowledge benadrukt Popper de zelfstandigheid van de 'derde wereld', dit is de wetenschappelijke kennis.)
Voorts denkt Popper aan kennis als een gereed 'product'; hij visualiseert kennis als een stelsel uitspraken, zoals men in een wetenschappelijk verslag kan vinden. Altijd heeft Popper bezwaren als men kennis vereenzelvigt met een persoonlijke mening en als men het persoonlijke 'proces' van kennisverwerving beziet in plaats van het algemeen toegankelijk 'product': uitspraken. Dergelijke persoonlijke zaken moeten psychologen bestuderen in een wijsgerig verband zou hun beschrijving een verfoeilijk psychologisme opleveren. (Kritische noot: vele hedendaagse kentheoretici zien niet in waarom een gebruik van historische, psychologische of sociologische gegevens over wetenschapsbeoefening zo bezwaarlijk zou zijn; Poppers afkeer van 'psychologismen' is geen gemeengoed meer.)
Poppers standaardvoorbeeld van een rationele houding is die van een wetenschapper die een algemene hypothese P opwerpt kort voorbeeld: alle metalen oxideren (onder passende omstandigheden, zoals de aanwezigheid van zuurstof) en dan beziet of de daaruit voortvloeiende, minder algemene uitspraak Q inderdaad waar is: men bekijkt of dit draadje roest. Nu meent Popper dat uitspraken geen gegeven, inherente eigenschappen bezitten, zoals het een eigenschap is dat paardebloemen geel zijn: de spreker beslist hoe hij de uitspraak wenst te gebruiken. Noodzakelijke beslissingen voor het invoeren van zo'n rationele houding zijn: (a) men beschouwt een te toetsen uitspraak P als een algemene uitspraak, dat wil zeggen een uitspraak waaruit onbeperkt vele uitspraken Q,,... over afzonderlijke gevallen logisch volgen, (b) als Quit P volgt, dan geldt dat P onwaar is als Q onwaar is, (c) de waarheid van de minder algemene uitspraken Q,,2... is minder twijfelachtig dan de waarheid van de algemene uitspraak P. Met deze drie beslissingen is een uitspraak als 'alle zwanen zijn wit' falsifieerbaar (weerlegbaar) en niet verifieerbaar (bevestigbaar). Hoe veel witte zwanen men ook ziet, er zijn nog meer witte zwanen waaronder wellicht zwarte zwanen zitten de uitspraak 'alle zwanen zijn wit' is nooit definitief bevestigd. Een enkele ware uitspraak 'deze zwaan is zwart (dus niet wit)' volstaat echter al om de algemene uitspraak te weerleggen. Een falsifieerbare (in beginsel weerlegbare) uitspraak is waar zolang men ondanks ijverig pogen, er niet in geslaagd is een tegenvoorbeeld te vinden.
Hiermee is vraag (a) van de eerste probleemstelling behandeld. Volledigheidshalve zij vermeld dat de algemeenheid van uitspraken punt a hierboven bij een strenge uitwerking problemen is gaan opleveren in de vakliteratuur; ook punt c, hierboven genoemd, geeft aanleiding tot kritiek. Lakatos is bij voorbeeld al voorzichtiger.
Poppers methodische uitgangspunt is beperkt: hij moet nu elke kentheoretische vraag in termen van falsifieerbaarheid gaan beantwoorden. Hoe goed dit lukt, is een wijsgerig-technische beoordeling. Zijn uitgangspunt heeft ten minste één merkwaardig gevolg: ervaring is voor hem alleen een middel om kennis te toetsen (LSD, blz. 39) en de objectiviteit van kennis bestaat uit de intersubjectieve (overdraagbare, voor iedereen navolgbare) toetsbaarheid ervan (LSD, blz. 98); kennis is niet overdraagbaar omdat zij naar feiten verwijst, maar kennis schijnt naar feiten te verwijzen omdat zij voor ieder toetsbaar is.
Popper legt nadruk op de beslissingen die sprekers vrijelijk nemen over hun uitspraken. Nu zal men niet willen beslissen dat men onzin verkoopt; volgens Popper, in tegenstelling tot empiristische kentheoretici, bestaat er geen probleem dat uitspraken soms alleen schijnbaar zinvol zouden zijn. Deze nadruk op beslissingen geeft Poppers werk soms een moraliserende toon: hij probeert de lezer te overreden op zijn wijze te beslissen (en dus in zijn termen kritisch en rationeel te zijn). Hiermee is de band gelegd met zijn sociale essays.
Popper meent dat de huidige samenleving voortkomt uit een samenleving in stamverband welke werd gekenmerkt door een gesloten' sociale opvatting, dat wil zeggen een maatschappijbeeld dat op alomvattende, boven kritiek staande – en daarom op mythische wijze de oorsprong, inrichting en bedoeling van deze samenleving vastlegt. In een dergelijke samenleving bestaat de neiging dat individuen vanaf hun geboorte onveranderlijk tot een sociale klasse behoren. Hiertegenover stelt Popper een 'open' samenleving. In een 'open' samenleving zijn individuen sociaal mobiel, zodat zo'n samenleving door de ambities der individuen een zekere concurrentie en klassenstrijd zal kennen, een samenleving waarvoor geen globale ontwerpen geldig zijn en waarvan de koers wordt bepaald door een verscheidenheid van individuen die daarvoor in een min of meer democratisch overleg zullen moeten treden. Een richtinggevende waarde voor zo'n 'open' samenleving is een humanisme, namelijk dat alle mensen in beginsel redelijk zijn en zich door overleg kunnen verenigen (Open society 1, blz. 173 en verder). Popper hoopt met zijn essays een steentje bij te dragen aan de verdediging van de 'open' samenleving.
In The open society probeert Popper aan te tonen hoe diep geworteld totalitaire opvattingen verdedigingen van een 'gesloten' samenleving in onze cultuur zijn. Uitvoerig interpreteert hij Plato in deel I als een auteur die de onrust van de opkomende democratie in Athene bestrijdt door te wijzen op de verdiensten van de oude gesloten samenleving. Hij richt zijn pijlen in deel 11 op Hegel maar vooral op Marx, als de belangrijkste moderne voorstander van een 'historistische' opvatting. Het historisme is volgens Popper de opvatting dat de menselijke geschiedenis op zichzelf een omvattend doel of globale betekenis bezit, onafhankelijk van personen (Open society 11). (De vraag of Poppers interpretatie van de genoemde auteurs houdbaar is, kan hier niet worden behandeld.) Zijns inziens verlenen personen betekenis aan de geschiedenis; op dit punt is historisme onjuist. Voorts kritiseert hij elke neiging een alomvattend, 'utopisch' doel voor de ontwikkeling van de samenleving aan te geven; het zou dan toelaatbaar zijn personen slechts te zien als middelen, als pionnen, voor de verdumblood) wezenlijking van een bovenpersoonlijk ideaal.
Hij bepleit op het maatschappelijke vlak een analogie van de wetenschappelijke methode, die hij 'piecemeal engineering' (stapsgewijze verandering aanbrengen) noemt (Open society 1, blz. 158). De analogie van de hypothese P is een plan voor sociale verandering en de analogie van de minder algemene uitspraken Q2, is de inventarisatie van de gevolgen bij uitvoering van het plan. Wanneer de betrokken personen een gevolg Q onbevredigend achten, dient men het plan P onbevredigend te achten. In deze analogie zal een historistische opvatting lijken op een dogmatische irrationele houding: een utopisch plan P dat via gevolgen Q in feite ongeluk brengt, wordt niet betwijfeld als nastrevenswaardig plan en de onvrede van de betrokken personen wordt tot schijn verklaard of gezien als een onvermijdelijk offer ter wille van de correcte loop der geschiedenis.
Voordrachten van Popper en Adorno in 1961 te Tübingen (zie de secundaire bibliografie: Maus en Fürstenberg) lokken een discussie uit tussen kritisch rationalisten soms wat misleidend 'positivisten' genoemd in deze discussieen dialectici, een discussie over de aard en bedoeling van sociologische kennis. Een aandachtspunt daarbij is Poppers 'methodologische individualisme', dat wil zeggen het standpunt dat men personen en hun oordelen kan opvatten als een vast uitpersonen gangspunt, een gegeven voor de sociale theorievorming, ook al zijn alle vanaf hun geboorte lid van een samenleving en onderhevig aan sociale invloeden. Hoewel Poppers werk een aanleiding vormt voor deze discussie, is hij in vergelijking met zijn medestander H. Albert hierin niet zo actief geweest en de discussie lijkt op zijn verdere werk geen grote invloed te hebben gehad.
In aanleg acht Popper het onbelangrijk op welke wijze en op welke gronden men een te toetsen hypothese opwerpt. Door een verdere uitwerking van de groei van kennis (in Conjectures and refutations, hoofdstuk 10, vooral blz. 240 en verder) wil hij tonen dat zijn falsificatiebeginsel toch deze schijnbare leegte opvult. (Dit is zijn antwoord op de vraag (b), hierboven). Het pleit voor een hypothese P wanneer zij eenvoudig is. Popper probeert aan te tonen dat de eenvoud van een theorie goeddeels afhangt van de rijkdom aan consequenties Q: hoe meer uitspraken Q, die P zouden weerleggen als zij onwaar mochten blijken te zijn, hoe meer P ons de indruk biedt veel inhoud te bezitten en overzicht over vele feiten te verschaffen. Een hypothese P, verbetert in beginsel een eerdere hypothese P, wanneer P2 méér consequenties bezit dan P,: P, is toetsbaar op punten waar P, geen uitslag gaf en is dus rijker aan inhoud. Hypothese P, is inderdaad beter dan P, wanneer P, aan de vorige eis voldoet en bovendien ook inderdaad met gunstig gevolg getoetst is op enkele van de nieuwe punten. Door deze vergelijking tussen hypothesen P, en P, wil Popper laten zien dat hypothesevorming niet volmaakt ongeregeld verloopt, maar regels volgt welke in termen van falsifieerbaarheid te bespreken zijn. Poppers aanzet is door I. Lakatos in een bekend artikel (zie de secundiare bibliografie) met enkele wijzigingen nader uitgewerkt.
Vraag (c) naar de aard van kennis heeft Popper besproken in Objective knowledge. De wereld I is de wereld van dingen, feiten, gebeurtenissen. De wereld 2 is een onderdeel van de eerste, namelijk het geheel van de psychische feiten waar iemand een zekere mening bezit: 'ik weet/meen dat...' Zijn inziens hebben talloze wijsgerige auteurs ten onrechte deze psychische feiten besproken, terwijl zij eigenlijk de wereld 3 hadden moeten bespreken. De laatstgenoemde wereld is het geheel van objectieve, zelfstandige kennis. Hij illustreert deze autonomie door zich voor te stellen dat mensen allemaal hun kennis zouden verliezen maar dat onze bibliotheken bewaard zouden blijven: het schriftelijk materiaal (dat een poosje zelfstandig en niemand bekend is) zal de overlevenden helpen de verloren kennis sneller weer te verwerven dan zonder bibliotheek het geval zou zijn. Popper meent dat kennistheoretisch onderzoek van de wereld 3 veel licht werpt op de wereld 2 van psychische feiten, terwijl omgekeerd onderzoek van de tweede wereld weinig licht werpt op de derde. Hij vergelijkt dit met de dierenwereld. Wanneer we de aard van spinnenwebben (het product van spinnengedrag) kennen, zien we snel de zin van het spinnengedrag (de procedure) waarmee het web wordt gemaakt; zonder notie van het resulterende web en zijn eigenschappen zou het ons lastig vallen patroon te zien in het weven van de spin. Analoog is de gedocumenteerde, verzelfstandigde kennis de kennis in de meest eigenlijke zin, waarmee we bekend moeten zijn om het produceren van die kennis door mensen als een ordelijk proces als onderzoek te leren zien. Deze opmerkelijke opvatting van Popper lijkt in wijsgerige kring een aarzelend onthaal te hebben gekregen, zeker in vergelijking met zijn overige bijdragen.
Poppers werk geeft een buitengewoon hechte visie, die in de loop van vele jaren voortdurend is verfijnd. Gevoegd bij zijn stilistische helderheid en directe toegankelijkheid voor een breed publiek verklaart dit veel van zijn grote bekendheid. De huidige kennistheoretische discussies hebben Poppers opvattingen op vele punten niet weerlegd maar toch wel zó ingrijpend genuanceerd dat men zijn invloed niet dadelijk zal opmerken. Popper benadrukt in vergelijking met zijn tijdgenoot Carnap het beoordelende karakter van de wetenschappelijke methoden: men beslist op een weliswaar bespreekbare wijze wat een kritische, wetenschappelijke houding optimaal inhoudt. In vergelijking met de latere discussies is zijn opvatting te vereenvoudigend gebleken: reeds zijn leerling Lakatos ziet zich genoopt voor een overtuigende bespreking van de wetenschappelijke houding een beroep te doen op de daadwerkelijke geschiedenis van allerlei wetenschappen, omdat de besluitvorming in diverse gebieden van wetenschap niet met een enkele, formeel beschreven procedure te begrijpen valt en ook afhangt van inhoudelijker factoren. Ook al staat Poppers werk niet meer in de frontlijn van de meest recente discussies, toch heeft zijn werk een blijvende waarde als een overzichtelijke doorvorsing van het falsificatiebeginsel en is LSD nog steeds een goed begin voor belangstellenden om zich in te werken in de hedendaagse wetenschapsleer.
Primaire bibliografie
Opgenomen zijn de bekendste publicaties. Poppers werken zijn voor een serieuze belangstellende goeddeels toegankelijk, soms met uitzondering van enkele technische hoofdstukken of appendices.
- The philosophy of Karl Popper (redelijk toegankelijk).
- The poverty of historicism, in Economica II (1944) blz. 86-103, blz. 119-137 en 12 (1945) blz. 69-89 (herziene druk in boekvorm te Londen, Routledge & Kegan Paul, 1957, 19662. (Nederlandse vertaling De armoede van het historicisme, Amsterdam, Arbeiderspers, 1967.)
(De Denkers, door J. Koeze)
Reacties