De Denkers - Rawls
Kritische beschouwing
Binnen de Anglo-Amerikaanse analytische traditie heeft Rawls wereldwijde bekendheid verworven met zijn boek, A theory of justice (1971), tot 1993 zijn enige boek. Dit werk maakte niet alleen indruk op filosofen en andere academici, maar ook op niet-professionelen, op politiek essayisten, juristen, politici en mensen uit de burgerrechtenbeweging. Het succes is onder meer toe te schrijven aan het feit dat Rawls' boek een degelijk uitgewerkte ethische positiebepaling aanbiedt in een context waarin de politieke en ethische filosofie zich grotendeels achter formele en louter bespiegelende schermen verschanst. Rawls' ethische programma kan in discussies over de rechtvaardigheid van de verzorgingsstaat, de herverdelende functies van de sociale zekerheidsvoorzieningen, de 'neutraliteit' van de staat, burgerlijke ongehoorzaamheid of grondrechten worden toegepast en getoetst. Het perspectief van A theory of justice kan tevens een ruime kring van (welvaarts) economen en sociale wetenschappers aanspreken. In 1993 verschijnt dan uiteindelijk Political liberalism, een boek waarin Rawls alle wijzigingen die zijn denkbeelden sedert 1971 hebben ondergaan, op systematische wijze integreert.
Rawls wil de beginselen verduidelijken die volgens hem de morele en politieke opvattingen van onze tijd ondersteunen. Het is er hem vooral om te doen een alternatief voor het dominante utilitarisme te formuleren; een politiek liberalisme dat de mogelijkheidsvoorwaarden normeert van een maatschappelijke orde van burgers die er een veelheid van zeer uiteenlopende levensbeschouwingen en levensplannen op nahouden. Hij wil aantonen dat men politieke moraliteit kan zien als het 'contractuele' resultaat van een rationele selectieen keuzeprocedure, die iedereen als 'fair' kan bestempelen en (derhalve) als moreel bindend kan aanvaarden. En hij wil aantonen dat zijn beginselen een werkzame sociale ordening gestalte kunnen geven. Indien een rechtvaardige maatschappij berust op een faire overeenkomst, dan kan men de bestaande ordening in dit licht beoordelen. Een contractuele benadering van de rechtvaardigheid kan dienstbaar zijn bij de verdere uitbouw van een sociale rechtsstaat die iedereen ten goede komt en waaraan iedereen participeert vanuit de zekerheid dat zijn grondrechten worden gerespecteerd. De economische wetenschap kan de ethiek hierbij helpen.
Vóór 1971 bevatten Rawls' artikelen voorbereidingen voor die ene centrale problematiek die hij zich heeft gesteld: de fundering van een rechtvaardigheidsconcept en van daaruit voortvloeiende rechtvaardigheidsbeginselen. Zijn latere essays zijn uitwerkingen van die probleemstelling geworden.
Rawls gaat van het standpunt uit dat het ethische verwijst naar een vooraf afgesproken regel om de conflictsituaties waarin men zich zou kunnen bevinden, op te lossen. Die visie staaft hij aan de hand van de speltheorie, een wiskundige benadering van spelsituaties waarin de spelers hun voordeel tegenover elkaar wensen te maximaliseren door rekening te houden met de zetten van de tegenspelers. In toestanden van grote onzekerheid is het, zo meent hij, het meest rationeel indien spelers de mogelijkheid krijgen zekere regels, waaraan zij zich zullen houden, gezamenlijk af te spreken. Die regels zijn niet enkel rationeel, zij kunnen tevens de grondslag vormen van een moraal, indien men zekere voorwaarden stelt aan de spelsituatie. Wat de waarde 'rechtvaardigheid' betreft, betekent dit dat zij moet kunnen worden gefundeerd in een denkbeeldig contract, afgesloten tussen vrije, rationele individuen, die hun eigenbelang nastreven in een context van faire verhoudingen. Willen gedragsregels morele regels zijn, dan dienen zij uit een dergelijke overeenkomst afleidbaar te zijn. Het contract moet uitgaan van principieel vrije en gelijke individuen om onpartijdig te heten. De 'fairness' van de context garandeert als het ware de rechtvaardigheid van de overeenkomst. Vandaar de uitdrukking: 'justice as fairness'. Om criteria van sociale rechtvaardigheid te ontwikkelen moeten we ons een 'oorspronkelijke opstelling' voorstellen, waarin we samen en vooraf maatschappelijke regels afspreken, alvorens te weten wat onze belangen zijn. Aldus zullen de regels niet door onze particuliere belangen worden beïnvloed en daarom rechtvaardig zijn.
Rechtvaardigheid ordent in de eerste plaats de basisstructuur van de maatschappij die gevormd wordt door het geheel van instituties dat fundamentele rechten en plichten, evenals de voordelen van sociale samenwerking, verdeelt, en waarbinnen het handelen van de individuen of van de verenigingen plaatsgrijpt. Volgens het beginsel van de fair play moet al wie voordelen uit de sociale samenwerking vrijwillig aanvaardt, daartoe ook zijn steentje bijdragen. Die basisstructuur is het onderwerp van de rechtvaardigheid, omdat zij een fundamentele invloed uitoefent op alle andere maatschappelijke (keuze) problemen; zij bepaalt de levenskansen van mensen en verzekert daartoe de verdeling van de primaire sociale goederen. Dat zijn goederen die ieder mens nodig heeft, afgezien van de andere goederen waarnaar hij streeft en waarvan mensen er steeds liever méér dan minder hebben.
Tot de primaire sociale goederen behoren:
a. basisvrijheden als vrijheid van meningsuiting, geweten en vereniging, persoonlijke integriteit en politieke vrijheid;
b. vrijheid van beweging en beroepskeuze; Jo
c. de macht en de voordelen verbonden aan ambten en verantwoordelijke posities;
d. inkomen en vermogen ende
e. de sociale grondslagen van het zelfrespect.
Precies over de verdeling van de primaire sociale goederen in een maatschappelijke basisstructuur wordt in een imaginaire oorspronkelijke opstelling een overeenkomst gesloten, die de voorwaarden tot sociale samenwerking vastlegt.
De oorspronkelijke opstelling die we ons moeten verbeelden, voldoet aan een aantal voorwaarden. Er is de motivering van de onderhandelaars: strategisch en gericht op het eigen belang, maar niet afgunstig. Ieder wil in de af te spreken maatschappelijke orde een zo groot mogelijk deel van de primaire sociale goederen veiligstellen door de overeenkomst. Er is de informatie: beperkingen dringen zich op, want de onderhandelingen grijpen plaats achter een onwetendheidssluier, die hun zekere kennis ontzegt. Zij hebben geen weet van hun natuurlijke begaafdheden, hun maatschappelijke positie, de maatschappij waarin ze zullen terechtkomen. Zij zoeken morele regels zonder zelf precies te weten wat hun specifieke levensplan zal inhouden. Enkel de algemene gegevens uit de sociale wetenschappen zijn hun bekend. Het is juist het zoeken naar morele regels zonder weet te hebben van wie zij in de maatschappij zullen zijn dat onpartijdigheid garandeert. Formeel moeten de afgesproken regels voldoen aan de vereisten dat zij algemeen, universeel, openbaar en bepaalbaar zijn en dat het eindregels zijn, dat wil zeggen, regels die geen verdere fundering kennen. Ten slotte wordt slechts over de verdeling van de primaire sociale goederen onderhandeld, want daarop heeft sociale rechtvaardigheid betrekking.
Volgens Rawls zullen de onderhandelaars (en wij dus allemaal in een denkbeeldige opstelling) kiezen voor een risicovermijdende 'max-minstrategie', omdat de te maken keuze fundamenteel is en haar gevolgen verstrekkend zijn. Dat wil zeggen dat zij voor dergelijke maatschappelijke regels zullen kiezen die ervoor zorgen dat de toestand van de minstbedeelden toch nog maximaal voordelig uitkomt. Bij het vergelijken van allerlei mogelijke regels van verdelende rechtvaardigheid zullen zij in de eerste plaats belangstellen in het lot van de minstbedeelden bij hun toepassing, want het zou best kunnen dat zij die minstbedeelden zullen zijn. Een maatschappij waarin de minstbedeelden er nog het best aan toe zijn is volgens Rawls nu precies een maatschappij die voldoet aan zijn rechtvaardigheidsbeginselen.
Vooreerst wordt uitgegaan van de gelijkheidsregel; alle primaire sociale goederen moeten gelijk worden verdeeld. Maar, zo argumenteert Rawls, het zou best kunnen dat een ongelijke verdeling van (één van) die goederen toch de positie van eenieder verbetert. Wat zouden de minstbedeelden tegen een ongelijke verdeling hebben, die aan henzelf ten goede komt? Alleen ongelijkheden die niet op die grond kunnen worden verantwoord, zijn onrechtvaardig. Ongelijkheden die tot kwantitatief betere resultaten leiden, zijn daarentegen rechtvaardig. In de oorspronkelijke opstelling zal aan de gelijke verdeling van basisvrijheden absolute prioriteit worden gegeven. Men zal nooit aanvaarden dat zij worden tenietgedaan of beperkt ten bate van een ander goed. De vrijheid van beweging en beroepskeuze wordt in het beginsel van de eerlijke gelijkheid van kansen voor iedereen pas in de tweede plaats veiliggesteld. Mogelijke rechtvaardige ongelijkheden kunnen dus enkel betrekking hebben op ambtelijke macht en voordelen, inkomen en vermogen of de sociale grondslagen van het zelfrespect.
De resulterende ordening noemt Rawls 'lexicografisch': er is een hiërarchische ordening van de primaire sociale goederen (of waarden) aanwezig, maar zij is niet gebaseerd op hun kwantitatieve herleiding tot enige andere basiswaarde en evenmin worden er ruilverhoudingen tussen zekere waarden toegestaan. Dat eerste gebeurt wél in het utilitarisme: alle waarden worden er geordend op grond van het criterium of zij het grootste geluk van het grootste aantal bevorderen. En dat laatste wordt in liberale markttheorieën gedaan; alle mogelijke waarden kunnen op basis van het marktmechanisme worden vergeleken en dienovereenkomstig geruild. Rawls verwerpt echter beide theorieën juist om die reden. Enerzijds ontkent hij als pluralist dat alle waarden tot één enkele standaard herleid kunnen worden. Anderzijds meent hij dat uit moreel opzicht zekere waarden niet met elkaar kunnen worden geruild, zoals vrijheid tegen welvaart. Respect voor de menselijke waardigheid verzet zich tegen dergelijke transacties.
De rechtvaardigheidsbeginselen die Rawls voorstelt, luiden als volgt:
Eerste beginsel. Ieder persoon behoort een gelijk recht te hebben op een volstrekt adequaat schema van gelijke basisrechten en vrijheden, dat verenigbaar is met een gelijksoortig systeem van vrijheden voor eenieder, en in dit schema dienen de gelijke politieke vrijheden en slechts die vrijheden te worden verzekerd volgens hun juist ingeschatte waarde.
Tweede beginsel. Sociale en economische ongelijkheden moeten zo geregeld zijn, dat ze tegelijk:
a. in het grootste voordeel van de minstbegunstigden uitvallen en het beginsel respecteren van het rechtvaardige sparen met het oog op toekomstige generaties en
b. gekoppeld zijn aan ambten en posities die voor iedereen openstaan in omlostandigheden die een faire gelijkheid van kansen verzekeren.
De beginselen moeten een egalitaristisch geïnspireerde vorm van liberalisme verzekeren.
Het beginsel van de grootste gelijke politieke vrijheid heeft absolute prioriteit, terwijl het beginsel van de faire gelijkheid van kansen (b) de voorrang heeft boven het verschilbeginsel (a). Klassieke politieke vrijheidsrechten staan vooraan, vervolgens moeten voor iedereen gelijke kansen worden verzekerd en ten slotte kunnen ten bate van de welvaartsverhoging voor de minstbedeelden zekere sociaal-economische verschillen gerechtvaardigd worden.
Dit verschilbeginsel blijkt belangrijk, omdat het aan een morele intuïtie beantwoordt om maatschappijen te evalueren op grond van wat ze voor de zwakkeren overhebben. Het verwoordt de poging om het gelijkheidsideaal te combineren met economische groei. Immers, het hoofdargument van de liberale economie om grote verschillen in welvaart te legitimeren, is steeds de stelling dat zij de economische efficiëntie bevorderen. Egalitaristen reageren daarop door op de morele onaanvaardbaarheid van maatschappelijke ongelijkheid te wijzen; mensen hebben het recht om als gelijken gerespecteerd en behandeld te worden. Rawls volgt beide stellingen ten dele in zijn beginsel dat sociaal-economische verschillen in het voordeel van de minstbegunstigden moeten uitvallen. Bewezen moet dan immers worden, dat hún positie zou verslechteren indien die ongelijkheden er niet zouden zijn. Ongelijkheid wordt een motor om meer sociale gelijkheid te bereiken. Het verschilbeginsel is ook een alternatief voor de utilitaristische leer. Die kan geen bescherming bieden van individuele rechten, daar de welvaart van de één er steeds kan worden opgeofferd aan de welvaart van de ander, indien dit het totale of gemiddelde geluk zou verhogen. Het verschilbeginsel gaat echter niet van dergelijke abstracties uit, maar wijst de specifieke groep aan waaraan die welvaartsverhoging ten goede moet komen.
Het verschilbeginsel heeft grote aantrekkingskracht, maar de toepassingsproblemen zijn enorm. Hoe bepalen we de groep der 'minstbedeelden'? Welke verhouding moet er zijn tussen de grootte van de welvaartsverschillen en de mate waarin het lot der minstbedeelden verbetert? Legitimeert het verschilbeginsel niet veeleer sociaal-economische ongelijkheid dan dat het er een oplossing voor biedt? Is het niet al te sterk van de voorwaarden van een groei-economie afhankelijk? Die problemen hebben alle te maken met de maatschappijopvatting van Rawls. Hij meent dat een maatschappij een sociaal samenwerkingsverband is, wat zowel solidariteit veronderstelt tussen al wie bijdraagt tot de realisatie van de sociale welvaart als solidariteit met al wie door handicap of pech niet bijdragen kan. Een maatschappelijke orde behoort dus correcties bij te brengen aan de gevolgen van 'natuurlijke' verschillen tussen mensen. Dat doet zij door ook wie 'pech' heeft een recht op primaire sociale goederen te verzekeren. Daarbovenop zijn mensen echter wel zelf verantwoordelijk voor 'wat zij met hun goederen doen'.
Moraalfilosofisch is Rawls een constructivist; dit wil zeggen dat voor hem de morele waarden geen vast, objectief bestaan hebben en door rationele intuïtie ontdekt kunnen worden; evenmin zijn deze waarden individuele of opgetelde uitdrukkingen van pijn of lust. Het constructivisme houdt in dat de moraliteit een sociale activiteit is, een constructie van menselijke subjecten in hun pogingen een voor hen problematische werkelijkheid te ordenen. Moraliteit, subjectiviteit en sociabiliteit zijn voor Rawls dan ook wezenlijk met elkaar verbonden. In die hoedanigheid vertoont zijn ethiekontwerp zekere gelijkenissen met de taalopvattingen van (de latere) Wittgenstein en Searle. Volgens hen kan men de betekenis van woorden slechts achterhalen door hun gebruik binnen bepaalde taalspelen of taalhandelingen te kennen. Tegelijk maakt het spreken van een taal deel uit van een levensvorm, waarin de woorden hun betekenis krijgen. Buiten taalspelen en levensvormen hebben woorden geen betekenis. Ook moraal impliceert steeds sociale activiteit, actie en interactie. Het is aan de levensvorm en de erin vervatte (spel)regels, dat moraal haar betekenis ontleent. Zoeken naar morele regels is voor Rawls dan ook vergelijkbaar met het zoeken naar grammaticale regels. Zoals de taalfilosoof niet de bedoeling kan hebben een geheel nieuwe taal 'kunstmatig' te ontwikkelen, zo kan het niet de taak zijn van de moraalfilosoof een geheel nieuwe moraal te ontwerpen. Hij moet vertrekken van algemeen aanvaarde overtuigingen, regels en intuïties in zijn maatschappij. Wél beoogt hij daarin een structuur en een ordening te scheppen en, zoals de taalfilosoof de regels van het geldige taalgebruik onderzoekt, poogt hij de regels van een geldige moraal op het spoor te komen en deze te verduidelijken. Zoals men de betekenis van 'goal' niet kan achterhalen zonder kennis van (de regels van) het voetbal, zo kan men de betekenis van rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid, beloven, oprechtheid, ‘fairness', schuld of plicht niet kennen buiten enig praktisch werkzame moraliteitsopvatting om. Die moraliteitsopvatting heeft Rawls met zijn oorspronkelijke opstelling als een onderhandelingsspel vorm en inhoud willen geven. De oorspronkelijke opstelling is voor Rawls dus méér dan een speltheoretisch model. Het is de uitdrukking van wat in onze maatschappij steeds impliciet bij het handelen en waarderen wordt verondersteld.
Rawls streeft er in zijn theorie naar een overwogen evenwicht te construeren tussen enerzijds onze (westerse) morele basisintuïties en -oordelen en anderzijds de procedure van de oorspronkelijke opstelling. Hij wil noch die intuïties, noch de vereisten der praktische redelijkheid geweld aandoen. Hier toont hij zich als een kantiaans constructivist wat in later werk nog duidelijker wordt. Autonoom (dit is moreel) handelen is voor Kant redelijk handelen; Rawls meent met zijn oorspronkelijke opstelling precies een beslissingsruimte te hebben ontworpen voor autonome subjecten die morele regels of 'maximes' afspreken.
Het kantiaans constructivisme drukt de centrale evolutie in zijn denken uit. Inderdaad heeft zijn funderingspoging belangrijke wijzigingen ondergaan, hoewel de beginselen nagenoeg dezelfde zijn gebleven. In zijn eerste artikelen uit de jaren vijftig is Rawls nog veeleer een regel-utilitarist. Dat wil zeggen dat hij zijn theorie uitwerkt vanuit een speltheoretisch model, waarin rationele egoïsten tot een collectieve keuze worden gebracht op grond van amorele berekeningen van diverse handelingsconsequenties; het is in het rationele eigenbelang van eenieder om de regels der rechtvaardigheid te volgen. Moraal wordt hier afgeleid uit eigenbelang, gezien vanuit een collectief en rationeel perspectief. Die benadering wordt later sterk gewijzigd. Zowel de onwetendheidssluier als de vereiste dat de onderhandelaars niet-afgunstig zijn, zijn erop gericht het amorele eigenbelang minder centraal te stellen. De onderhandelaars worden redelijke wezens die naar de moraliteit zélf op zoek zijn en voor wie het wederzijds respect en het zelfrespect fundamentele waarden vormen. De problemen waarmee Rawls' strategische ethiek van winst en verlies wordt geconfronteerd en met name de vraag hoe men een moraal uit amorele motivaties kan afleiden, worden opgelost door er een kantiaanse ethiek van wederzijds respect en zelfrespect van te maken. In zijn Dewey Lectures uit 1980 bevestigt Rawls die tendens. Vooreerst laat hij de historische en tijdloze speltheoretische opstelling vallen en kent hij zijn rechtvaardigheidsopvatting maar een beperkte draagwijdte toe. Deze geldt enkel nog voor de recente, ontwikkelde westerse democratieën. Bovendien verlaat hij zijn economischstrategische argumentatie ten voordele van een institutionele, waarin eerder het streven naar (praktische) redelijkheid de moraliteit fundeert dan het streven naar (strategische) rationaliteit. Mensen handelen rationeel wanneer zij volgens de beginselen van het rationele keuzegedrag hun belangen vooruithelpen in de uitbouw van een levensplan. Rationaliteit ordent de relaties tussen de middelen en doelen van het individu. In een behoorlijk geordende maatschappij gebeurt dit het best in een geheel van instituties die 'faire' voorwaarden voor sociale samenwerking verzekeren. Redelijkheid ordent de relaties tussen mensen binnen een maatschappelijk kader. In die zin veronderstelt het redelijke het rationele (want een maatschappelijke orde is er om individuen de mogelijkheid te geven hun rationeel levensplan na te streven) maar tegelijk is het rationele aan het redelijke ondergeschikt (want een maatschappelijke orde legt de moreel noodzakelijke voorwaarden vast, opdat iedereen een rationeel levensplan zou kunnen uitbouwen).
Ten slotte verandert Rawls ook nog de veronderstelde beweegredenen van de subjecten in de oorspronkelijke opstelling. Zij zijn niet meer louter op het eigen belang gericht en amoreel alvorens beginselen af te spreken. Zij worden integendeel bewogen door het 'belang van de hoogste orde' zich als morele personen te ontwikkelen en hun bekwaamheid voor een rechtsen rechtvaardigheidsgevoel te vervolmaken.
Aanvankelijk gaat de auteur uit van een theorie waarin ethische rationaliteit benaderd wordt in termen van strategisch-economische handelingsconsequenties. In later werk verdedigt Rawls zijn rechtvaardigheidsconcept in termen van ethische handelingsoriëntaties, van 'redelijkheid' in plaats van 'rationaliteit'. Het wekt dan ook weinig verbazing dat zijn recent werk steeds meer gelijkenissen vertoont met het communicatieve ethiekontwerp van Jürgen Habermas, dat eveneens een poging is om vanuit een 'ideale communicatieve gemeenschap' (vergelijkbaar met de oorspronkelijke opstelling) een dialogische ethiek te funderen en eveneens een sterk procedurele inslag heeft.
Men kan de ontwikkeling in Rawls' denken benaderen als een persoonlijke reconstructie van de weg die het sociaal contractargument in de geschiedenis van de politieke wijsbegeerte is gegaan. Door Hobbes wordt het sociaal contract als grondslag van de maatschappelijke orde verdedigd om uit de amorele natuurtoestand van strijd van allen tegen allen te geraken. Locke ziet daarentegen het sociaal contract als een natuurlijk gevolg van de rechten die ieder individu bezit; het sociaal contract moet de natuurrechten van de mens verdedigen. Rousseau beschermt de individuele eigenbelangen niet langer als de fundamentele grondslag van het sociaal contract. Het is integendeel gefundeerd op een eigensoortige morele redelijkheid, die de 'algemene wil' vormt tot een grondslag die boven de 'wil van iedereen' verheven is. Ten slotte wordt bij Kant de wetgeving van de algemene wil een praktische redelijkheid die elk individu als redelijk wezen voor zichzelf moet willen.
In Political liberalism wordt ten slotte duidelijk dat het liberale contractualisme van Rawls een beperkte maar tegelijk fundamentele draagwijdte heeft. Vanuit de grondgedachte dat een moderne maatschappij is samengesteld uit personen die er onverzoenbare, maar toch redelijke, 'alomvattende' levensbeschouwingen of religieuze, filosofische en morele doctrines op nahouden, wil zijn rechtvaardigheidstheorie een niet-metafysische ('politieke') maatschappelijke ordening begronden. Die kan niet zijn gebaseerd op één specifieke levensbeschouwing of opvatting van het goede, want dan zou zij bevooroordeeld en partijdig zijn. Zij kan slechts zijn gebaseerd op een minimale, openbare en overlappende consensus omtrent de manieren waarop men van mening kan verschillen en meningsverschillen medieert. Die beperkte publieke moraliteit mag dan ook niet vereenzelvigd worden met meer omvattende liberale of andersoortige levensbeschouwingen; zij moet slechts hun vreedzaam samenleven politiek bemiddelen en is daarom relatief 'leeg' of 'open'. Datzelfde geldt voor de politieke opvatting van de mens als burger, die niet mag worden verward met de totale mens. De prioriteit van 'the right' over 'the good' geldt slechts voor de publieke sfeer die de mogelijkheidsvoorwaarde vormt voor een maximale veelheid van uiteenlopende levensopvattingen. Het is juist het belang dat mensen aan dit laatste hechten, dat het politieke streven legitimeert naar een zo neutraal mogelijke overheid en dus naar een scheiding tussen kerk en staat.
Wat wellicht het meest opvalt en het hele oeuvre van Rawls typeert, is de rijkdom en diversiteit aan argumenten en argumentatiewegen die de auteur voor elk van zijn stellingen en voor zijn hele theorie aanvoert. Hem komt de verdienste toe een discussie op gang te hebben gebracht en op niveau te hebben getild waardoor de Angelsaksische politieke en ethische wijsbegeerte vandaag ongetwijfeld een dynamischer dimensie hebben gekregen. Het niet helemaal uitgewerkte en soms tegenstrijdige karakter van vele van zijn voorstellen houdt tegelijk een uitnodiging in om zich in het probleem van de waarde van de rechtvaardigheid te verdiepen; velen zijn daarop ingegaan. Zo noemen filosofen als Ronald Dworkin, Thomas Scanlon, Amartya Sen en Jeffrey Reiman zich uitdrukkelijk 'rawlsians', terwijl andere benaderingen, zoals het libertarisme van Robert Nozick of het communitarisme van Michael Sandel of Alasdair MacIntyre hun visie in de eerste plaats tegenover die van Rawls aftekenen. Door zijn pogingen om als liberaal filosoof economie en politiek ethisch met elkaar te verzoenen en aan het politieke een ethische prioriteit toe te kennen, laat Rawls op een bijzonder interessante wijze de tegenspraken zien waarop ons maatschappelijk bestel berust. Rawls neemt de eerste plaats, die de politiek voor zich opeist, serieus en leidt daaruit gevolgtrekkingen af, met name dat economische activiteit maatschappelijk moet kunnen worden verantwoord en niet 'los' staat van politieke doeleinden. In detail uiteengerafeld is op alle elementen van A theory of justice zware kritiek te formuleren en geformuleerd. Enerzijds met betrekking tot de rol van de oorspronkelijke opstelling, het type subjecten dat verondersteld wordt, de keuzeproblemen waarmee zij geconfronteerd worden, de voorwaarden waaronder zij moeten kiezen, anderzijds wat betreft de rechtvaardigheidsbeginselen, hun belang, werkzaamheid en implicaties. Toch blijven in die kritieken een benaderingswijze en een ethiekopvatting overeind: zijn aandacht in de eerste plaats voor de basisstructuur van de maatschappij, de eraan gekoppelde theorie van de primaire sociale goederen en zijn constructivisme, waarin het politieke ethisch als een fundamentele maatschappelijke activiteit wordt opgevat. Op veel van die kritieken wordt in Political liberalism, overigens treffend geantwoord.
John Rawls meent dat zijn theorie zowel voor kapitalistische als voor socialistische maatschappijen van toepassing kan zijn. Hierdoor daagt hij zowel het klassiek-liberale bezitsindividualisme als het marxistische historisch materialisme uit.
Hij verwerpt een louter individualistische ethiek, waarin de vrije wil en het marktgebeuren het rechtvaardige bepalen. Een som aan vrijewilsverhoudingen kan immers steeds een rechtvaardige toestand tot een onrechtvaardige toestand omvormen, indien we niet ook aandacht hebben voor de omstandigheden waarin vrijewilsovereenkomsten worden aangegaan.Verzamelingen van vrijewilsdaden kunnen tot het opheffen van de vrijheid leiden. Daarom is er een moreel genormeerde maatschappelijke basisstructuur vereist die er als 'background' voor zorgt dat het geheel aan sociale verhoudingen rechtvaardig blijft. In die zin heeft Rawls het (economisch) liberalisme een sterk egalitaristische inkadering gegeven: een zekere maatschappelijke gelijkheid is noodzakelijk om individuele vrijheid voor eenieder te garanderen. Hierdoor actualiseert John Rawls het (politieke) liberalisme van John Stuart Mill.
Rawls' theorie vormt tevens een uitdaging voor marxisten. Ze behelst een legitimatie van een zekere herverdelende verzorgingsstaat. Het maatschappelijk verdelingsplan dat in de rechtvaardigheidsbeginselen wordt geformuleerd, vormt een waardig alternatief voor het ontwerp dat Karl Marx in zijn Gotha-kritiek voor de socialistische overgangsmaatschappij naar het communisme ontwikkelt: door ieder naar zijn mogelijkheden, voor ieder naar zijn prestaties. Marx wil door dat beginsel zowel het privé-eigendom van productiemiddelen afschaffen als de efficiëntie van de planeconomie bevorderen. Die laatste motivering ligt ook aan de basis van Rawls' verschilbeginsel; rechtvaardige ongelijkheden zijn ongelijkheden die ten goede komen aan de minstbedeelden, met andere woorden, de economische groei is een functie van hun behoeftebevrediging. Op dit vlak is Rawls' beginsel zelfs meer egalitair dan dat van Marx. Voor het overige blijft Rawls echter vaag over de economische omstandigheden waarin zijn verschilbeginsel functioneert, al formuleert hij wel zijn voorkeur voor een democratie met ruime spreiding van eigendomstitels. Hij ordent de distributieen niet de productieverhoudingen en meent zelfs dat economische democratie geen intrinsiek deel uitmaakt van de basisvrijheden. Het wekt dan ook weinig verbazing dat hij aan de staat een sleutelfunctie toekent in het sanctioneren van de rechtvaardigheid. De staat wordt in zijn theorie het maatschappelijk geweten dat erover waakt dat de rechtvaardigheid wordt gerespecteerd.
Ten slotte is voor de ethische theorie zijn actualisering van Kant niet zonder belang. Evenals Habermas tracht Rawls ethische redelijkheid op een intersubjectieve overeenkomst te baseren en bepaalt hij die intersubjectiviteit door middel van procedurele criteria die een dialoog tussen gelijken mogelijk maken. De onpartijdigheid die van een moreel oordeel gevergd wordt, is niet afgeleid uit het standpunt van een abstracte 'objectieve toeschouwer', maar wel uit het inter-individuele streven naar faire sociale samenwerking. Objectiviteit wordt als intersubjectiviteit begrepen. Rawls' theorie ontbeert echter wel een historisch spectief; bovendien biedt de inperking van zijn rechtvaardigheidsconcept tot westerse landen geen visie aan op de wereldverhoudingen en met name de NoordZuidproblematiek. Voor een theoreticus van de rechtvaardigheid die ooit 'in het licht van de eeuwigheid' argumenteerde, zijn dit geen geringe gebreken.
Tegenover het communitarisme blijft Rawls' politiek liberalisme een waardevol alternatief. Weliswaar verwijten communitaristen Rawls dat hij geen oor heeft voor 'gedeelde waarden' en voor ongekozen morele verbintenissen' en dat hij individuen benadert als 'ongebonden zelven' die onafhankelijk van en voorafgaand aan iedere sociale orde zouden bestaan. Maar communitaristen beantwoorden dan weer niet het pluralismeprobleem hoe men zich een maatschappij kan denken waarin diverse 'gebonden gemeenschappen' met diverse uiteenlopende gemeenschapswaarden samen kunnen bestaan. Rawls' contractualisme is inderdaad 'contrafactisch', maar dan juist om des te meer vrijheid en stabiliteit te garanderen aan de meest diverse gemeenschappen binnen eenzelfde politiek verband.
Primaire bibliografie
'An outline of a decision procedure for ethics', in: The Philosophical Review, 60, (1951), blz. 177-197.
'Two concepts of rules', in: The Philosophical Review, 64, (1955), blz. 3-32. 'Justice as fairness', in: Journal of Philosophy, 54, (1957), blz. 653-662. 'Constitutional liberty and the concept of justice', in: Nomos VI (red.
Friedrich C.J., J. W. Chapman) New York, Atherton Press, (1963), blz. 98-125. "The sense of justice', in: The Philosophical Review, 72, (1963), blz. 281-305. 'Legal obligation and the duty of fair play', in: Hook S. (red.) Law and philosophy, New York, University Press, (1964), blz. 1-18.
'Distributive justice', in: Laslett P., W.G. Runciman (red.), Philosophy, politics and society, 3th series, New York, Barnes and Noble Inc., (1967), blz. 58-82. 'Utilitarianism', in: Edwards P. (red.) The Encyclopedia of Philosophy, 7, 8, New York, Macmillan Press, (1967), blz. 206-246.
'Distributive justice, some Addenda', in: Natural Law Forum, 13, (1968), blz. 51-71
(De Denkers, door K. Raes)
"John Rawls was een Amerikaanse filosoof die bekend staat om zijn werk op het gebied van de politieke filosofie en de ethiek. Zijn meest invloedrijke werk is "A Theory of Justice" (1971), waarin hij een theorie presenteert over rechtvaardigheid als eerlijkheid. Hier is een korte samenvatting van zijn ideeën en de kritiek daarop:
Ideeën van John Rawls: Rawls stelt dat een rechtvaardige samenleving er een is waarin de grondrechten en vrijheden van alle burgers worden gerespecteerd en beschermd.
Rawls stelt dat twee principes van rechtvaardigheid moeten gelden:
1. Iedereen heeft gelijk recht op de meest uitgebreide reeks van basisvrijheden die verenigbaar zijn met een soortgelijk systeem van vrijheid voor allen.
2. Sociale en economische ongelijkheden moeten zo worden georganiseerd dat ze ten goede komen aan de minst welgestelden.
Kritiek op de ideeën van John Rawls:
- * **Robert Nozick**: Nozick betoogde dat Rawls' principes van rechtvaardigheid te veel nadruk leggen op de herverdeling van rijkdom en dat dit de individuele vrijheid en eigendomsrechten aantast.
- * **Amartya Sen**: Sen stelt dat Rawls' focus op de distributie van grondstoffen en primaire goederen niet voldoende is om rechtvaardigheid te bereiken. Hij betoogt dat ook de capabilities en functionings van mensen in beschouwing moeten worden genomen.
- * **Michael Sandel**: Sandel kritiseert Rawls' idee van de "originele positie" en stelt dat dit een te kunstmatige constructie is die geen recht doet aan de complexiteit van menselijke relaties en morele ervaringen.
- * **Feministische kritiek**: Sommige feministische denkers hebben kritiek op Rawls' ideeën omdat ze niet voldoende rekening houden met de sociale en economische ongelijkheden tussen mannen en vrouwen.
- * **Kritiek van de efficiëntie**: Sommigen stellen dat Rawls' principes van rechtvaardigheid niet efficiënt zijn in het bereiken van economische groei en welvaart.
Deze kritiekpunten geven aan dat de ideeën van Rawls breed worden besproken en dat zijn theorie van rechtvaardigheid als eerlijkheid zowel positieve als negatieve reacties heeft uitgelokt (Llama Scout).
Reacties