De Denkers - Kuhn
Kuhn schrijft over: Kritiek en waardering, Drie misverstanden, Normale wetenschap, Crises, Revoluties, Paradigmata in brede zin, Paradigmata in enge zin.
Referenties van de Filosoof over Kuhn:
- "Dit is consistent met het idee van Thomas Kuhn in de wetenschapsfilosofie en het economische principe, dat men iets niet opgeeft totdat het gewicht van de anomalieën ‘excessief’ wordt. Het is ook consistent met het principe van ‘allopatrische speciatie’ in de evolutietheorie, dat een nieuwe ‘soort’ zich ontwikkelt in een nieuwe ‘selectieomgeving’. Het doet ook denken aan het idee van de filosoof Hegel, dat men leert van zijn falen (fib, ontdekken en Yin/ Yang).
- Deze reactie op semantisch nihilisme levert hetzelfde culturele relativisme op als Richard Rorty's reactie op breder nihilisme, besproken in het vorige item in deze blog: het oordeel over legitimiteit werkt alleen binnen culturen. Dit doet denken aan een beroemd debat in de wetenschapsfilosofie, met Thomas Kuhns idee van incommensurabiliteit tussen verschillende paradigma's (fib, nihilisme en betekenis).
- Ik ben het eens (met Rorty) dat rigoureus argumenteren een gedeeld taalspel vereist, termen met gedeelde betekenissen, gedeelde aannames, gedeelde grammatica of methode (spelregels) en gedeelde verklarende doelen.Vergelijk dit met Thomas Kuhns idee van een 'paradigmaverschuiving' die gepaard gaat met het breken van de spelregels, het verlaten van het spel, wat resulteert in 'incommensurabiliteit', een onmogelijkheid van rigoureuze argumentatie tussen spellen (fib, is pragmatisme conservatief?).
- In de filosofie van de wetenschap stelde Imre Lakatos het begrip van een onderzoeksprogramma voor, bestaande uit een harde kern van basisveronderstellingen en methodologische principes die als onaantastbaar worden beschouwd, in de gatieve heuristiek, plus een beschermende gordel van ondergeschikte veronderstellingen en hulpmiddelen, met de positieve heuristiek van het proberen om te gaan met anomalieën die een theorie tegenkomt door te sleutelen aan die beschermende gordel. Ik stel voor dat dit een geval is van een capaciteit, hier om verschillende theorieën binnen het programma te genereren, met elementen die onderweg worden opgepikt. Dit is een verbetering van Kuhns notie van paradigma. Het programma houdt op te bestaan wanneer de harde kern wordt opgebroken (fib, onderzoeksprogrammas).
- Dit wordt vervolgens gevolgd door daaropvolgende optimalisatie, met aanpassingen in de componenten (consolidatie). Dat komt uiteindelijk samen in een ‘dominant ontwerp’ en stabilisatie treedt in. De cirkel is, met andere woorden, een afwisseling tussen samentrekking en uitbreiding, van inhoud (wat erin zit) en context (waar het in zit), en tussen stabiliteit (consolidatie), kleine verandering (differentiatie) en fundamentele verandering (wederkerigheid, accommodatie). Langs de cyclus heb je enige stabiliteit nodig, al was het maar om erachter te komen waar de ‘echte grenzen’ van een praktijk liggen, en om zowel de motivatie als de hints voor vernieuwing op te bouwen. Je kunt dit alles zien als een uitwerking van Kuhns ideeën over paradigmaverschuiving (hier: accommodatie) en normale wetenschap (hier: consolidatie). Wat de cirkel dan toevoegt, is hoe je van de een naar de ander komt. Waar zit de drang achter de cyclus van ontdekking vandaan? De drang om jezelf te manifesteren, om te proberen en te falen, om te vallen en op te staan, om eropuit te trekken en te verkennen, Plato's thymos, Spinoza's conatus, Bergsons elan vital, Hegels absolute Geest, Nietzsches wil tot macht, waar komen ze vandaan? Zou het van evolutie kunnen komen, omdat het proces van creatieve vernietiging, zoals beschreven, een evolutionair voordeel oplevert bij ontdekking? (fib, ontologie en ontdekking)
- De huidige perversies van het kapitalisme dienen om te verduidelijken waarom en hoe het kapitalisme faalt, en om enkele van de bronnen van populisme (item 47) en tekortkomingen van de politieke linkerzijde te begrijpen. De meest vruchtbare mislukkingen zijn die welke niet konden worden voorzien, en in die zin onzeker waren (in tegenstelling tot riskant), omdat ze bestaande wegen het meest radicaal afsluiten om nieuwe te openen. Echter, mislukkingen moeten zich ophopen, om de grenzen van de geldigheid van het oude te verduidelijken, om motivatie op te bouwen om het oude te laten vallen en te zoeken naar het nieuwe, en om aanwijzingen te geven voor de richting van het nieuwe. Deze progressieve vorm van conservatisme werd erkend in een beroemd debat in de wetenschapsfilosofie, tussen Popper, Kuhn en Feyerabend, in de jaren 1960, waarin Popper instemde dat onmiddellijke falsificatie, zelfs de meest oppervlakkige falsificatie, niet rationeel was (FiB, het succes van falen).
- Wetenschap, of ‘normale wetenschap’, zoals Thomas Kuhn het noemde, neemt bepaalde primitieve termen en basispremissen als vanzelfsprekend aan, vaak niet eens bewust, als de bodem om theorieën op te bouwen en experimenten uit te voeren. Dat is wat het ‘moeilijk’ maakt. We zouden het kunnen zien als het spelen van een Wittgensteiniaans taalspel. In zijn ‘theorie van wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s’ stelde Imre Lakatos voor dat een wetenschappelijke theorie bestaat uit een vaste ‘kern’ van basisbegrippen en principes, met een ‘beschermende gordel’ van hulpveronderstellingen die aangepast kunnen worden om de kern te beschermen tegen falsificatie, om misfits te accommoderen en zo ‘de schijn te redden’. Wanneer tegenbewijs ‘overdreven’ wordt (Kuhn), en reparatie met hulpveronderstellingen te geforceerd en gekunsteld wordt, ontstaat er druk voor een fundamentelere verandering van visie, door Kuhn een ‘paradigmawissel’ genoemd, bestaande uit een afbraak en vervanging van de kern (fib, Filosofie, wetenschap en literatuur)
- Er zijn twee dominante karakteriseringen van economie: optimale toewijzing van schaarse hulpbronnen en uitwisseling (via markten). In de mainstream economie zijn de kernveronderstellingen: rationele keuze door autonome agenten, bij de berekening van optimale keuze, en de werking van markten die evenwicht tussen vraag en aanbod opleveren. De beschermende gordel geeft subveronderstellingen van juridische voorwaarden (bijv. van eigendom), productietechnologie, infrastructuur, de rol en beschikbaarheid van informatie, enz. Onderzoek zoekt naar 'verboden gebeurtenissen' (falsificaties), om de subveronderstellingen te repareren en te verbeteren. Het proces omvat wat Thomas Kuhn ‘normale wetenschap’ genoemd, puzzels oplossen binnen het programma, zoals in de economie, het vinden van nog een andere, meer geavanceerde ‘productiefunctie’ om productietechnologie te modelleren. De speltheorie bracht een grote transformatie, als een hulpmiddel om strategische interactie tussen agenten te modelleren, met het centrale idee van een Nash-evenwicht: een uitkomst van interactie die stabiel is, in die zin dat elke speler zijn huidige strategie wil behouden, als de beste in het licht van de strategieën die door de anderen zijn aangenomen. Het is een nuttig hulpmiddel, maar het basisprincipe van optimale keuze bleef het leidende principe. Er wordt aangenomen dat de set strategieën waaruit spelers kunnen kiezen, evenals de ‘uitbetalingen’ van combinaties van de strategieën van spelers, worden gegeven." (FiB, het programma van de economie).
Kritische beschouwing
Zoals hierboven is opgemerkt, ontwikkelt Kuhn tijdens zijn studie in de natuurkunde belangstelling voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen. Volgens zijn eigen – overigens tamelijk schaarseuitlatingen daarover ontstond in die periode (ongeveer 1947-1948) ook de aanzet tot zijn latere wijsgerige overwegingen. De belangrijke publicatie uit deze periode is het boek The copernican revolution. In dit werk behandelt Kuhn de ptolemeïsche astronomie, dat wil zeggen: de leer der planetenbewegingen welke teruggaat op de kosmologische opvattingen van Aristoteles, waartegen Copernicus zich met zijn revolutionaire opvattingen afzet. Hij bespreekt het eigenaardige voorstel van Tycho Brahe, die Copernicus' vernieuwing maar halverwege volgt, en de bijdragen van Kepler en Galileï. Ten slotte bespreekt Kuhn de wijze waarop de copernicaanse sterrenkunde later in het bredere verband van Newtons mechanica is opgegaan.
Bij een kritische beschouwing van dit werk valt op dat het zuiver historisch is en niet vooruitloopt op Kuhns latere gedachten. Aangezien Kuhn die gedachten dan al in aanleg heeft gevormd, zal hij ze bewust terzijde hebben gesteld. Het boek gaat daarnaast in op de wiskundige, kwantitatieve kanten van de diverse planeettheorieën; dit ook in verband met zijn opvatting dat theorieën juist dan een natuurwetenschappelijk belang toekomt wanneer zij met betrekking tot kwantificeerbare waarnemingen consequenties bezitten. Dit werk heeft waardering gekregen en is enkele malen herdrukt.
In 1961 publiceert Kuhn een artikel over de functie van het meten in de huidige natuurwetenschap; naar zijn zeggen heeft hij dit artikel geschreven toen The structure of scientific revolutions gereed was. Het artikel vult zijn boek op enige punten aan. In zijn boek en ook in latere publicaties onthoudt Kuhn zich van polemiek, met uitzondering van zijn uitvoerige kritieken op Popper. Derhalve berust een vergelijking tussen Kuhn en andere auteurs vrijwel geheel op een interpretatie van zijn werk. Toch zal hieronder af en toe op andere auteurs worden ingegaan, niet om te speculeren over Kuhns meningen over hen, maar wel om de lezer een indruk te geven van het eigene bij Kuhn.
Kuhns studiejaren (1939-1948) vallen in een periode waarin het Amerikaanse pragmatisme in zijn nadagen verkeert. Er is een grote toevloed geweest van Duitstalige auteurs die gevlucht waren voor het nazisme; vooral het logisch empirisme krijgt invloed in de Verenigde Staten met Rudolf Carnap als intellectuele sleutelfiguur. Ter wille van een vergelijking volgen hieronder drie logisch-empiristische standpunten.
- 1. De natuurwetenschappen worden beschouwd als ondernemingen die zich zelfstandig, van binnenuit, ontwikkelen en waarvan de ontwikkeling begrijpelijk is door een analyse van resultaten der betrokken onderzoekers. Doordat een analyse van de resultaten der wetenschappers van de uitspraken in hun publicaties een beeld geeft van de aard en ontwikkeling van zo'n wetenschap, zal een dergelijke wijsgerige analyse neerkomen op een logische analyse.
- 2. De ontwikkeling van de natuurwetenschappen zal op zich een vooruitgang zijn: zonder destructieve ingrepen van buitenaf, zoals van dictatoriale regimes, zal een natuurwetenschap voortschrijden naar steeds samenhangender theorieën over steeds grotere ervaringsgebieden. Hierbij past de opvatting dat ervaringswetenschappen stoelen op inductie, dat wil zeggen: op het trekken van conclusies waarvan de inhoud maar gedeeltelijk berust op de ingewonnen waarnemingen en gedeeltelijk verwachtingen formuleert over vooralsnog onbekende gebeurtenissen en mogelijkheden. De crux is hierbij dat zulk een inductief concluderen aan vaste regels zou voldoen, zodat er een systematische, algemene inductieleer zou kunnen worden opgesteld.
- 3. De ontwikkeling der natuurwetenschappen verloopt homogeen. In beginsel kan de wetenschappelijke vooruitgang gelijkmatig zijn, zonder schijnbare stagnaties of stroomversnellingen. Voorts is er geen principieel verschil tussen het verwerven van resultaten op kleine schaal het gespecialiseerde onderzoek van een beperkte klasse van gevallen en het verwerven van resultaten bij het fundamentele, theorie-vormende onderzoek dat op grote schaal structurerend uitwerkt.
the collector, zie onder
Popper heeft met het eerste en het derde punt ingestemd. Maar Kuhn verzet zich tegen alle drie. Zijn standpunt wijkt nog sterker dan de opvatting van Popper af van het logisch empirisme.
Kuhn verwerpt het eerste punt. Juist ook op grond van zijn ervaringen als historicus meent hij dat het gehele optreden van wetenschapsbeoefenaren aanwijzingen geeft over hun opvattingen; een logische analyse van alleen hun publicaties is te beperkt. Deze opvatting leidt tot Kuhns 'sociologische' aanpak, waarbij bij voorbeeld de vraag welke onderzoekers regelmatig met elkaar overleggen een belangrijke aanwijzing vormt dat zij eenzelfde opvatting aanhangen. (Zie de paradigmata in brede zin, hierna.) Voorts hecht Kuhn een eminent belang aan het feit dat een natuurwetenschappelijk onderzoeker beschrijvingen van gebeurtenissen geeft: een onderzoeker spreekt niet zozeer op basis van eerdere, andere uitspraken hij doet uitspraken in verband met gebeurtenissen en zijn waarnemingen ervan. (Zie paradigmata in enge zin, hierna.) Dit leidt tot een van zijn felste kritieken op Popper: een analyse, zoals ook Popper geeft, die alleen betrekking heeft op de relaties tussen wetenschappelijke uitspraken, is een logische analyse zonder enig uitsluitsel over het grote kenmerk van ervaringskennis, namelijk dat ervaringsuitspraken worden gedaan in verband met concrete gebeurtenissen, in verband vooral met concrete experimenten. Bij gebrek aan zo'n uitsluitsel is Poppers opvatting volgens Kuhn geen analyse van wetenschap maar een ideologie.
Oorspronkelijk betekent een paradigma een model of voorbeeld. In die zin heeft Kuhn het woord willen gebruiken. Maar er is een ongelukkige complicatie opgetreden. Later heeft Kuhn erkend dat hij het woord in tweeërlei zin heeft gebruikt; hij is toen gaan spreken over paradigmata in een brede en een enge zin. In de brede zin betekent een paradigma een gemeenschappelijke overtuiging van een groep deskundigen. Dit sluit niet aan bij de oorspronkelijke betekenis van het woord. Alleen de paradigmata in de enge zin (zie hierna) hebben een betekenis die lijkt op de oude betekenis.
Het bestaan van een wetenschappelijke gemeenschap wijst op het bestaan van een gedeelde 'overtuiging' bij de leden van zo'n gemeenschap. Zo'n overtuiging noemt Kuhn een paradigma in brede zin.
Deze overtuiging omvat, ten eerste, gemeenschappelijke uitspraken (vaak ook wiskundig geformuleerd), die ten dele als algemene, samenvattende ervaringsuitspraken fungeren en ten dele ook definiëren en standaardiseren wat men met zekere begrippen bedoelt. De scheikundige slagzin 'elementen reageren onderling in constante gewichtsverhoudingen' verwoordt, bij voorbeeld, ten dele een ervaring van scheikundigen en dient tevens als een partiële definitie, een gedeeltelijke vastlegging, van wat men onder een scheikundig element verstaat. Zo'n overtuiging omvat, ten tweede, globale overtuigingen, zoals de overtuiging dat materialen in eerste aanleg uit moleculen en atomen bestaat. Zo'n overtuiging omvat, ten derde, zekere waarden. Deze waarden zijn geen algemeen menselijke maar wetenschappelijke waarden, zoals de voorkeur voor nauwkeurige en liefst kwantitatieve voorspellingen boven grove, kwalitatieve voorspellingen. Het vierde en laatste element van de paradigmata in brede zin zijn de paradigmata in enge zin. De paradigmata in enge zin zijn paradigmata in de traditionele zin des woords: zulke paradigmata zijn concrete gevallen welke door de betrokken groep onderzoekers als zinnebeelden van bepaalde probleemoplossingen worden opgevat. De beweging van klokslingers illustreert ten naaste bij een soort trilling de zogenaamde harmonische oscillatie welke in allerlei gedaanten gebruikt wordt voor de theoretische analyse van periodieke natuurprocessen. Kuhn hecht groot belang aan het begrip van paradigmata (in enge zin) en acht deze het centrale element in zijn bijdragen. Dit element heeft aanvankelijk de meeste misverstanden opgeleverd. Het leren van paradigmata betekent voor de beginnende student het leren van prototypische toepassingen van de theorie: met een arsenaal van zulke standaardvoorbeelden moet de jonge onderzoeker leren nieuwe gevallen op overeenkomstige wijzen te beoordelen. Dit leerproces omvat anderzijds het beheersen van praktische oefeningen, tijdens practica bij voorbeeld: een student leert het gebruik van velerlei apparatuur en leert daarbij ook hoe dergelijke meetprocedures aan uitspraken een fysische interpretatie geven de uitspraken krijgen een aanschouwelijke en experimentele betekenis.
Deze paradigmata in enge zin vormen het vierde element van de paradigmata in brede zin. Zij zorgen ervoor dat de wetenschappers hun woorden in verband brengen met concrete gebeurtenissen en experimenten. Door hun aanwezigheid bestaat het leren van een theorie uit meer dan het leren van woorden. Men leert tegelijk hoe de natuur op zeker gebied in elkaar steekt en hoe men daarover kan spreken. Kuhn meent dat deze paradigmata leiden tot een 'stilzwijgende kennis' (tacit knowledge): men leert in het gebruik op een passende wijze onderzoek te doen en men leert het onderzoek niet door uitdrukkelijke regels te memoriseren.
Het derde onderwerp waarbij Kuhn afwijkt van vele anderen betreft de gelijkmatigheid van wetenschappelijke ontwikkelingen. Volgens Kuhn is deze ontwikkeling niet homogeen: periodes van stabiliteit maken soms plaats voor tijden van labiliteit. Een stabiele periode is een periode van 'normale wetenschap', gekenmerkt door de bezigheid van 'puzzels oplossen'. De hoofdlijn is eenvoudig: wanneer een groep onderzoekers heeft leren samenwerken, zal de groep erop vertrouwen dat problematische verschijnselen (verschijnselen waarop de theorie van toepassing lijkt te zijn al weet men nog niet hoe) gaandeweg kunnen worden opgelost en ingepast. Niet de theorie (de groepspraktijk, het paradigma in brede zin) maar de vindingrijkheid der onderzoekers wordt op de proef gesteld: wie zo'n probleem aansnijdt en het verschijnsel niet goed kan beschrijven of verklaren, heeft zich niet de baas over het probleem getoond.
Wanneer een groot aantal onderzoekers gaat falen bij het inpassen van verdere verschijnselen in de gangbare theorie, ligt het niet meer voor de hand dat die onderzoekers persoonlijk hebben gefaald. Dan ontstaat er veeleer een onzekerheid over de waarde van de gangbare theorie. Deze onzekerheid wordt aanzienlijk versterkt wanneer het lopende onderzoek een steeds groter gebrek aan overzichtelijkheid toont. Kuhns voorbeeld is de middeleeuwse sterrenkunde vlak voor de copernicaanse revolutie: op grond van nieuwe gegevens kon men toen de berekende planeetbanen steeds weer aanpassen, maar de aard en de frequentie van dergelijke aanpassingen vertoonden geen lijn.
Naar Kuhns inzicht wordt het vertrouwen in een groepspraktijk (een paradigma in brede zin) zo geleidelijk gesloopt. Als een paradigma jong en fris is, zal een persoon die andere opvattingen huldigt derhalve gauw als een niet-professionele buitenstaander een leek worden beschouwd. Naarmate de groepsleden minder overtuigd zijn van hun gezamenlijke aanpak, groeit hun bereidheid het oor te lenen aan buitenissige invallen. Bij een duidelijke crisis is hun twijfel zo groot dat de groep eigenlijk al niet meer bestaat: er is geen duidelijk onderscheid meer tussen gekwalificeerde onderzoekers en buitenstaanders.
Kuhns voorbeelden van wetenschappelijke revoluties zijn onder andere, naast de copernicaanse revolutie uit de zestiende eeuw, de slingerwetten van Galileï (circa 1600), de zogeheten chemische revolutie (Lavoisiers ontdekking van zuurstof en de aard van verbranding, circa 1775) en de atoomleer van Dalton (begin negentiende eeuw). In al deze gevallen vindt er iets plaats dat hij vergelijkt met de 'Gestalt-switch' uit de gestaltpsychologie: men kan de tekening van een kubus afwisselend zien als een kubus-gezien-van-boven of een kubus-gezien-van-onderen. Enigszins overeenkomstig ontstaat een nieuwe theorie doordat men een nieuw verband tussen verschijnselen opmerkt waardoor zij een nieuwe betekenis krijgen en hun belang drastisch kan wijzigen. De chemische revolutie kende, bij voorbeeld, de volgende begripmatige omschakeling. Volgens de oude phlogistonteer stoot een brandende stof een ijl soort stof (phlogiston) uit: hoe heftiger de uitstoot, hoe vuriger de verbranding. Deze phlogiston was een stof met bijzondere eigenschappen, niet een stof op eenzelfde vlak als atmosferische lucht. De moderne scheikunde leert, sinds Lavoisier, dat er vele soorten elementen zijn waarvan sommige veelal gasvormig zijn; onder de gassen bevindt zich zuurstof en verbranding bestaat uit een samengaan van brandstof met zuurstof. Een dergelijke overgang van het ene naar het andere paradigma komt neer op een overgang in de praktijk van het waarnemen van verschijnselen, welke de grondslag legt voor een bespreking ervan. Aanhangers van verschillende paradigmata kunnen dus geen beroep doen op eenzelfde wijze van waarnemen of eenzelfde bestand aan waarnemingsuitspraken. Kuhn vergelijkt de overgang naar een ander paradigma met het inburgeren in een vreemde gemeenschap. Hij ontkent de mogelijkheid van fundamentele theoretische veranderingen langs de weg van redeneringen en bewijzen (althans, in een zin van bewijzen die op de wiskunde is geïnspireerd). Hij spreekt veeleer over het overreden, overhalen, verleiden van nieuwe aanhangers en suggereert dat een nieuw paradigma soms geleidelijke ingang vindt doordat de oude garde van onderzoekers gewapend met de scepsis van grote ervaring in hun onderzoeksgebied zich niet makkelijk laat bekeren en eerst door hun uitsterven plaats maakt voor het nieuwe geluid. Juist deze uitlatingen van Kuhn roepen een wijdverspreid verzet op tegen zijn opvattingen. Wanneer er geen bespreking mogelijk is hoe een nieuw paradigma een verbetering biedt ten opzichte van een eerder paradigma, wordt problematisch wat men onder wetenschappelijke vooruitgang kan verstaan.
Bij de reacties op Kuhn dreigen drie misverstanden. Zijn werk is ook op andere wetenschappen dan de natuurwetenschappen toegepast. Kuhn heeft een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied zelf niet voorgesteld. Hij heeft zich beperkt tot een historisch-wijsgerige analyse van de natuurwetenschappen en zich niet uitgelaten over andere wetenschappen.
Vervolgens zij erop gewezen dat Kuhns 'sociologische' beschouwingen van natuurwetenschappelijk onderzoek geen bevestiging geven van een zogeheten externalistische visie. Volgens een externalistische visie spelen buiten-wetenschappelijke factoren een belangrijke rol in de ontwikkeling van wetenschappen. Hoewel Kuhn niet ontkent dat externe factoren van gewicht kunnen zijn, is er bij de geschetste paradigmata en revoluties geen sprake van. Bij zulke ontwikkelingen gaat het om een zelfstandige ontwikkeling in een wetenschapsgebied. Kuhns sociologisch getinte aandacht richt zich daarbij niet op de interactie tussen wetenschappers en anderen in de samenleving, maar op de interacties binnen de kring van beoefenaren van een wetenschap.
Ten derde kan een kritiek op Kuhn misverstanden opwekken. Volgens velen geeft Kuhn een beeld van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen als een irrationeel proces. Maar hij zegt zelf nergens dat deze historische ontwikkeling irrationeel is. Kuhn stelt alleen dat de feitelijke ontwikkeling anders verloopt dan men veelal denkt. Zijns inziens is het onjuist te menen dat natuurwetenschappelijke hervormingen een patroon volgen analoog aan een wiskundig bewijs: zulke historische veranderingen zijn van een heel andere aard dan bewijzen en redeneringen. Hij meent verder dat het beeld van een lineaire vooruitgang misplaatst is. Soms lijkt het alsof er een lineaire voortgang is geweest doordat de voorgeschiedenis als een aanloop tot de huidige inzichten wordt voorgesteld. Deze voorstelling is echter naar de maatstaven van een moderne wetenschappelijke geschiedschrijving volgens Kuhn onhoudbaar en zij verraadt dus veeleer een vooroordeel dan een bezonken standpunt. Op grond van dit soort redenen acht Kuhn de traditionele opvatting van wetenschappelijke vooruitgang onhoudbaar. Hiermede ontkent hij niet dat de ontwikkeling van wetenschappen rationeel is; hij meent vooral dat de eigenlijke rationaliteit in deze ontwikkeling nog goeddeels onbekend is.
Kuhns bezwaren tegen Poppers opvattingen hebben, naast een beknopte reactie van Popper, ook geleid tot uitvoerige reacties van Watkins en vooral Lakatos (zie de secundaire bibliografie: Criticism and the growth of knowledge). Popper en de zijnen willen vasthouden aan hun versie van het traditionele beeld van wetenschappelijke vooruitgang en rationaliteit. Dit is vooral door Lakatos uitgewerkt in zijn artikel over wetenschappelijke onderzoeksprogramma's. Popper onderstreept dat Kuhns 'normale wetenschap' verleidelijk lijkt maar ontoelaatbaar is: een aanvaarding van een theoretische achtergrond om verder detailonderzoek te doen zonder kritische terugblik op de grondslagen van zulk onderzoek.
W. Stegmüller heeft op Kuhns werk voortgebouwd; de tweede heeft deze uitwerking met instemming genoemd. Ook de recente arbeid van S. Toulmin kan worden genoemd. Onder inachtneming van, onder meer, Kuhns werk probeert Toulmin een sociaal-psychologische beschrijving te geven van wetenschapsbeoefening die door zijn aanvaarding van een historische relativiteit van normen voor wetenschapsbeoefening een affiniteit met Kuhns aanpak vertoont.
Kuhns werkt is te recent om het definitief te beoordelen maar oud genoeg om het samenvattend te overzien. Zijn publicaties zijn helder, levendig en tamelijk beknopt geschreven. Desondanks zijn er kritieken geweest op een zekere dubbelzinnigheid in zijn verwoording van wijsgerige visies; wellicht is dit veroorzaakt door zijn achtergrond als historicus die zich meer voelt aangetrokken door de aanschouwelijkheid van voorbeelden dan door een wijsgerig-technische afweging van de precieze terminologie.
Vermoedelijk hebben tot nu toe de paradigmata in enge zin de minste uitwerking gekregen. Kuhn heeft het centrale belang ervan onderstreept maar er geen uitvoerige analyse van gegeven. Zo'n uitwerking van hun aard en belang blijkt zeer lastig te zijn. Het onderwerp van zijn werk de historische groei van de natuurwetenschappen betreft een verschijnsel van grote betekenis voor de huidige samenleving. Het belang van Kuhns denken berust echter niet alleen daarop en op zijn uitnodigende stijl; ook zal meespelen dat zijn werk hoe men ook moge denken over zijn precieze opvattingen uiting geeft aan de geest van de naoorlogse tijd. Een eenvoudig optimisme over de vooruitgang van de natuurwetenschappen is niet meer mogelijk; de beoefening van wetenschappen vindt plaats in een netwerk van instellingen en is een bedrijf geworden. Zijn werk past in de jaren zestig en zeventig waarin gereageerd werd op de vrij grote stelligheid van eerdere wijsgerige kennistheorieën. Door een brede horizon, zowel wat betreft de geschiedenis van de wetenschappen als de wereldwijde beoefening van wetenschap in landen met velerlei geschiedenissen, zal men niet meer lichtvaardig generaliseren over een universeel menselijke rationaliteit; Kuhn brengt ons de observaties van een aandachtig historicus, zonder aandrang tot snelle generalisaties. Op deze punten is zijn werk een van de spiegels van deze tijd.
Primaire bibliografie
Het werk van Kuhn is tamelijk compact. Hier is volstaan met een opsomming van zijn boeken; vrijwel alle belangrijke artikelen zijn gebundeld in The essential tension.
The copernican revolution: planetary astronomy in the development of western thought,
Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1957. The structure of scientific revolutions, Chicago, University of Chicago Press, 1962.
Dit is een zelfstandige uitgave van onderdeel 2 uit de Foundations of the unity of science: towards an international encyclopedia of unified science, deel 2, Chicago, University of Chicago Press, 1962. De tweede druk uit 1970 bevat het onmisbare Postscript-1969 (Nederlandse vertaling: De struktuur van wetenschappelijke revoluties, vertaling door B. Willink, Meppel, Boom, 1972). Sources for history of quantum physics: an inventory and report, Philadelphia, 1967
bmsonog
The essential tension: selected studies in scientific tradition and change, Chicago en
Londen, University of Chicago Press, 1977. (Nederlandse vertaling: De noodzakelijke spanning: opstellen over traditie en vernieuwing in de wetenschap, vertaling door I. de Lange, Meppel, Boom, 1979.)
Black-body theory and the quantum discontinuity, 1894-1912, Oxford, Oxford
University Press, 1978.
Secundaire bibliografie
Fleck, L., Entstehung und Entwicklung einer wissenschaftlichen Tatsache, Basel,
Schwabe und Co, 1935. (Engelse vertaling: Genesis and development of a scientific fact, Chicago en Londen, University of Chicago Press, 1979.)* (De Denkers, door J. Koeze)
Over Kuhn (Afbeelding) - hoe werkt wetenschappelijke verandering?
Thomas Kuhns boek The Structure of Scientific Revolutions (1962) creëerde een unieke wetenschapsfilosofie gebaseerd op echte historische ontwikkelingen. - Thomas Kuhns boek introduceerde het concept paradigma in de wetenschapsfilosofie. In plaats van de geschiedenis van de wetenschap te beschouwen als een lineair proces van accumulatie, verdedigt hij een beeld waarin periodes van stabiliteit worden gevolgd door crises, waarna een nieuw paradigma ontstaat.
Wetenschappelijke verandering omvat dus ook een sociologisch proces waarin wetenschappelijke gemeenschappen belangrijke aannames over de aard van hun vakgebieden en de soorten problemen waarin ze geïnteresseerd zijn, accepteren of verwerpen.
Wie was Thomas Kuhn?
Voordat we ingaan op het concept paradigma en wetenschappelijke revoluties, is het de moeite waard om te herinneren wie Thomas Kuhn was. Thomas Kuhn is een van de meest invloedrijke en relevante wetenschapsfilosofen van de twintigste eeuw. Hij studeerde in 1943 af aan Harvard College in de natuurkunde. Hij behaalde ook een master in de natuurwetenschappen en promoveerde aan dezelfde universiteit, respectievelijk in 1946 en 1949.
Kuhn gaf een cursus wetenschapsgeschiedenis die het begin markeerde van zijn groeiende interesse in de manier waarop wetenschap tot stand komt; deze cursus zou hem er uiteindelijk toe brengen de filosofie van de wetenschap te verkennen (Bird, 2018). Hij gaf in 1956 lezingen aan Berkeley University in Californië. Zijn collega's in Berkeley lieten hem kennismaken met de filosofieën van Wittgenstein en Feyerabend (Bird, 2018). Andere universiteiten waar hij lezingen gaf, waren Princeton en MIT. Enkele van zijn twee meest prominente boeken zijn The Copernican Revolution (1957) en The Structure of Scientific Revolutions (1962). Het tweede boek blijft zonder twijfel zijn belangrijkste en meest controversiële werk. Veel van zijn latere bijdragen, waaronder een naschrift uit 1969, behandelen de concepten die in De structuur van wetenschappelijke revoluties werden geïntroduceerd.
Paradigma's en normale wetenschap
In De structuur van wetenschappelijke revoluties onderzoekt Kuhn de geschiedenis van de wetenschap om zijn wetenschapsfilosofie te creëren. In plaats van te speculeren over wat wetenschappers doen, verkoos hij zorgvuldig te observeren hoe theorieën worden gecreëerd en getoetst, en hoe gemeenschappen van wetenschappers aannames en axioma's formuleren die hun onderzoek onderbouwen. Met dit idee begint Thomas Kuhn zijn essay:
"Geschiedenis, beschouwd als een bewaarplaats voor meer dan anekdotes of chronologie, zou een beslissende transformatie kunnen teweegbrengen in het beeld van de wetenschap dat ons nu in zijn greep houdt"
Uit zijn historische onderzoek ontdekt Kuhn een patroon in theorieontwikkeling. De verschillende fasen die hij tegenkwam, kunnen in de volgende tabel enorm worden vereenvoudigd: ...
De preparadigmatische fase wordt gekenmerkt door debatten tussen concurrerende scholen binnen een bepaald wetenschapsgebied. Deze scholen zijn het oneens over welke onderzoeksmethoden het meest bruikbaar zijn, welke vragen meer aandacht vereisen en welke standaardprocedures er zijn voor het oplossen van wetenschappelijke problemen. Bijgevolg ontbreekt in dit stadium een paradigma dat de wetenschappelijke praktijk omvat; met andere woorden, er is geen wetenschappelijke consensus bereikt. Normaal gesproken heeft deze preparadigmatische fase betrekking op de beginfasen van elke discipline.
De oude filosofen van de fysis (ook wel presocratische filosofen genoemd) zijn een goed voorbeeld van dit gebrek aan consensus: Thales van Milete, Anaximander, Anaximenes en Democritus wilden de aard van de kosmos begrijpen, maar waren het oneens over de 'arche', het oerelement van alles (Kenny & Kenny, 2004).
Een verkorte versie van de term 'paradigma' is dat het exemplarische onderzoeksstukken omvat die als leidraad dienen voor toekomstig onderzoek; Het zijn erkende manieren om problemen en oplossingen te modelleren die door een wetenschappelijke gemeenschap worden gehanteerd. Het concept omvat ook wat Kuhn later "symbolische generalisaties" noemt: een bundel uitdrukkingen en beweringen die door de groep worden gebruikt zonder dat er een rechtvaardiging voor nodig is. Het arsenaal aan exemplarische stukken en symbolische generalisaties vormen de bestanddelen van een paradigma.
Normale wetenschap actualiseert deze generalisaties door "de mate van overeenstemming tussen ... feiten en de voorspellingen van het paradigma te vergroten, en door het paradigma zelf verder te articuleren".
Normale wetenschap werkt dus binnen het paradigma, met de theoretische en methodologische technieken die het paradigma biedt. Voor Thomas Kuhn bepaalt het paradigma niet alleen de theorie, maar ook het soort feiten dat in onderzoek naar voren moet komen (1996, p. 25). Om een metafoor te gebruiken: paradigma's zijn als lenzen waardoor de wereld wordt gezien en geïnterpreteerd; sommige fenomenen worden benadrukt, terwijl andere worden genegeerd. In deze zin ontmoedigt de normale wetenschap revolutionaire initiatieven op het gebied van ld en nieuwe ontdekkingen, omdat deze het paradigma bedreigen (Nickles, 2017).
In zijn boek gebruikt Thomas Kuhn concepten uit de Gestaltpsychologie om beter uit te leggen wat een paradigma is. Vaak worden schilderijen en afbeeldingen in de Gestaltpsychologie gebruikt om perceptie te verklaren. De hoofdgedachte is dat het beeld niet neutraal wordt waargenomen, maar juist wordt geïnterpreteerd. Bijvoorbeeld, bij het bekijken van de beroemde afbeelding van de eend-konijn (hieronder), zie je twee afbeeldingen: een afbeelding van een eend en een afbeelding van een konijn. Het is echter moeilijk om beide lagen tegelijkertijd te zien. Kuhn was gecharmeerd van dit effect met betrekking tot hoe een paradigma de relatie tussen de onderzoeker en de wereld die ze onderzoekt beïnvloedt. Het paradigma vestigt de aandacht op één aspect en verhult het andere. Daarom is een wetenschappelijke revolutie vergelijkbaar met een verandering van visie; de wetenschapper "moet leren een nieuwe Gestalt te zien".
We zeiden dat een paradigma gevormd wordt door zowel exemplarische onderzoeksresultaten (die dienen als modellen voor toekomstig onderzoek) als door bundels aannames, methoden, problemen en manieren om ze op te lossen. Vóór Copernicus was het geaccepteerde paradigma in de kosmologie dat van de Grieks-Romeinse astronoom Ptolemaeus (ca. 100 – ca. 170 n.Chr.). Ptolemaeus verdedigde een geocentrisch model van het universum. De aarde was vastgelegd in zijn model en alle hemellichamen bewogen eromheen. In een later werk getiteld Planetary Hypotheses ontwikkelde hij niet alleen zijn geocentrische model verder, maar gaf hij bovendien beschrijvingen van hoe de juiste instrumenten gebouwd moesten worden, aangepast aan zijn astronomische model (Hamm, 2016). Dit is een prachtig voorbeeld van een paradigma dat de wetenschappelijke praktijk vormgeeft tot in de details van de instrumentatie.
Laten we nu de volgende fasen bekijken: crisis en paradigmaverschuivingen. De crisesperiodes in een paradigma beginnen met de opeenstapeling van anomalieën. In de woorden van Nickles:
"Wanneer aanhoudende inspanningen van de beste onderzoekers de anomalieën niet oplossen, begint de gemeenschap het vertrouwen in het paradigma te verliezen en breekt er een crisisperiode aan waarin serieuze alternatieven kunnen worden overwogen"
Anomalieën worden aanvankelijk binnen het paradigma verklaard. In het geval van het Ptolemaïsche model van het universum moesten anomalieën in de beweging van de planeten worden opgehelderd. De retrograde beweging van de planeten (waargenomen vanaf de aarde) bracht Ptolemaeus ertoe te pleiten voor een combinatie van twee circulatiebewegingen. Dit verhoogde echter de complexiteit van de theorie als geheel.
Het Copernicaanse model daarentegen loste de schijnbare anomalie op zonder de noodzaak tot toenemende complexiteit. De beweging van de aarde rond de zon (beter bekend als het heliocentrische model) verklaarde de vreemde retrograde beweging van de andere planeten eenvoudig. Bijgevolg vinden wetenschappelijke revoluties plaats wanneer een reeks aannames en theorieën hun geloofwaardigheid verliest wanneer ze worden geconfronteerd met anomalieën.
Anomalieën, schrijft Thomas Kuhn, bevorderen nieuwe manieren van kijken; daarom verwees hij ook naar revoluties als gestaltverschuivingen. Tijdens de crisis proberen andere concurrerende scholen het oude paradigma te vervangen. Zodra een nieuw paradigma is geaccepteerd (in dit geval het kosmologische model van Copernicus), breekt de periode van de normale wetenschap aan. Het nieuwe paradigma herstructureert vele elementen van de wetenschappelijke praktijk: "doelen, standaarden, linguïstische betekenis, belangrijke wetenschappelijke praktijken, de manier waarop zowel de technische inhoud als de relevante vakgemeenschap zijn georganiseerd, en de manier waarop wetenschappers de wereld waarnemen" (Nickles, 2017).
Er zijn natuurlijk meer voorbeelden van wetenschappelijke revoluties: het werk van Galileo, de overgang van de aristotelische natuurkunde naar die van Newton, of de revolutie in de biologie en de evolutietheorie toen het doelgerichte model werd uitgedaagd door Charles Darwins natuurlijke selectietheorie. Het is essentieel om in gedachten te houden dat Kuhns uitleg logisch is wanneer we kijken naar de manier waarop deze revoluties zijn gestructureerd. De reikwijdte en toepasbaarheid van zijn werk verduidelijken deels waarom zijn boek tot de meest geciteerde in de geschiedenis behoort.
Kuhns theorie toonde aan dat wetenschap geen lineaire vooruitgang is; wetenschap bestaat niet uit de historische accumulatie van kennis en feiten over de wereld. Dit was een idee uit de Verlichting en de positivistische visie op wetenschap (bijvoorbeeld Comte). De realiteit van de wetenschapsgeschiedenis schetst daarentegen een beeld van cycli tussen tijden van normale wetenschap en periodes van crisis. Na een crisis worden verschijnselen die als verklaard werden beschouwd, problematisch.
Dit wordt het "Kuhn-verlies" genoemd, wat betekent dat oplossingen die in de oudere traditie werden gevonden tijdelijk kunnen verdwijnen of in onbruik raken (Oberheim & Hoyningen-Huene). Voor Kuhn is dit de reden waarom Newtons theorie werd verworpen: omdat deze de aantrekkingskrachten tussen materie niet verklaarde, iets wat het perspectief van Aristoteles en Descartes wel bood.
Opmerkelijk genoeg had het werk van Thomas Kuhn een immense invloed buiten de filosofie. Sofie van de natuurwetenschappen. Binnen de sociale wetenschappen en de kritische traditie werd het concept van paradigma en wetenschappelijke revolutie warm onthaald. In een lange strijd tegen het positivisme hadden sociale filosofen zich fel verzet tegen het beeld van wetenschap als een neutrale, bevooroordeelde en vrije onderneming. Kuhn presenteerde een opvatting van wetenschap waarin de wereld niet transparant was, maar altijd vanuit een paradigma werd geïnterpreteerd. Zo blijft De structuur van de wetenschappelijke revoluties een referentiepunt, zowel in het poststructuralisme als in het constructivisme in de sociale wetenschappen (bron: Aug 19, 2023, Andrés Felipe Barrero Salinas, https://www.thecollector.com/thomas-kuhn-on-scientific-revolution/).
Reacties