Rusteloosheid als levensmotto?

 Op mijn todo-lijst staat het lezen van deze biografie. Ik lees alvast, dat doe ik bijna nooit vooraf, wat recensies en reviews over het boek. Zoals deze:

" De vele levens van Hugo Claus Rusteloosheid als levensmotto. Van zijn spraakmakende debuut als jong auteur tot zijn euthanasie is Hugo Claus steevast het onderwerp geweest van controverse en speculaties. Zijn monumentale oeuvre en zijn artistieke veelzijdigheid dwingen nog steeds respect af ..., maar daarnaast is de duivelskunstenaar als mens voor velen een raadsel.

...  Hij [Schaevers] verzorgde, ...  een bloemlezing uit de meest markante uitspraken die Claus tijdens talloze interviews had gedaan...  Schaevers schetst het leven van Claus ... [en] hanteert daarbij bij ieder hoofdstuk een lange ondertitel die de lotgevallen van zijn held samenvat, geheel in de lijn van de schelmenroman of de realistische roman: enige ironie is daarbij niet afwezig. Het valt op hoe vooral de jeugd en de ouderdom van Claus gedetailleerd aandacht krijgen... Tot op zekere hoogte doet de compositie van dit boek daardoor denken aan Het verdriet van BelgiĆ«, dat eveneens uitgewerkte episodes combineert met associatieve of chronologische sprongen.

Die opbouw reflecteert ook de essentie van Claus’ bestaan: zijn permanente rusteloosheid. Die vindt zijn neerslag in de vele verhuizingen van de auteur, maar ook in de angst om zich te binden aan familie en een vaste partner. Artistiek vertaalt zich dat in Claus’ permanente streven om zich te vernieuwen (en daarom neemt hij gulzig teksten van anderen tot zich), maar ook in zijn pogingen om tegelijk de diverse literaire genres te beoefenen en dat ook nog eens te combineren met film- en theaterregie, met tentoonstellingen en de participatie aan uiteenlopende collectieve projecten. Lang niet al die realisaties zijn even succesvol, maar het lijkt erop dat voor de duivelskunstenaar Claus het experimenteren met stijlen, vormen en media primeert boven het afleveren van perfecte resultaten. Hoogtepunten en mislukkingen wisselen elkaar daardoor af, want de angst om vast te roesten speelt steeds mee.

Opvallend is ook hoe geen enkel stadium definitief voorbijgestreefd lijkt: de schrijver begint met vormvaste sonnetten en schrijft die decennia later opnieuw, herneemt decennialang dezelfde thema’s, en ook in zijn leven zijn liefdes nooit definitief voorbij, net zo min als de trauma’s van zijn jeugd.

Schaevers is erin geslaagd om licht te werpen op Claus’ complexe levensloop. De beschouwingen over de vele reizen en de talrijke contacten met Nederlandse en vooral internationale schrijvers zijn revelerend. Het wordt duidelijk hoe al die prikkels hun sporen hebben nagelaten in zijn oeuvre. Specifiek voor de poĆ«zie zijn bijvoorbeeld een studiereis naar de Verenigde Staten (voor Een geverfde ruiter) en naar Cuba (voor Van horen zeggen) ongemeen belangrijk gebleken. Ook Claus’ theateractiviteiten, zijn bijdrage tot de film en zijn werk als plastisch kunstenaar krijgen in deze biografie terecht veel ruimer aandacht dan gebruikelijk. Het toont de gedrevenheid van de kunstenaar, ook al leidt zijn gebrek aan specifieke expertise ter zake meermaals tot het falen van het project.

Op het vlak van zijn privĆ©leven worden sommige vriendschappen uitgelicht. Onder meer zijn jeugdvrienden Anatole Ghekiere, Roger Raveel, Simon Vinkenoog en Jan Walravens blijken (een tijdlang) cruciaal te zijn geweest voor de ontwikkeling van Claus’ literaire opvattingen. Met Ghekiere deelt Claus niet alleen zijn politieke overtuiging tijdens de oorlogsjaren, het duo plant ook een tijdschrift en realiseert samen een hilarisch verhaal over de bezetting van het Gentse Gravensteen door de studenten. Raveel en Vinkenoog blijken dan weer katalysatoren in Claus’ verkenning van de moderne Franse en Engelse literatuur. Walravens is de belangrijkste commentator van Claus’ experimentele periode, ook al vermindert zijn enthousiasme gaandeweg. Later spelen onder meer Herman Teirlinck, filmregisseur Fons Rademakers en auteur Christopher Logue een vergelijkbare rol in Claus’ ontwikkeling. Logue heeft bijvoorbeeld zowel het idee voor de tekst als voor de enscenering van het ‘Bericht aan de bevolking’ gesuggereerd, het gedicht waarmee Claus (met een mes op de keel) grote indruk maakte tijdens een anti-oorlogsmanifestatie in Amsterdam.

Omgekeerd blijft de vriendschap met klassiek georiĆ«nteerde schrijvers als Karel Jonckheere (toch meer dan enkel de ambtenaar die Claus’ activiteiten financieel ondersteunt) en Hubert Van Herreweghen (die mee aan de basis ligt van het nooit gerealiseerde tijdschrift Janus) onderbelicht. Het patroon dat zich steevast aftekent is dat van een intieme vriendschap die gaandeweg overgaat in vervreemding maar bij momenten kan herleven. In poĆ«tisch opzicht verdient daarbij zeker ook de rivaliteit met Paul Snoek een speciale vermelding. 

Het patroon dat zich steevast aftekent is dat van een intieme vriendschap die gaandeweg overgaat in vervreemding maar bij momenten kan herleven.

Schaevers schenkt uiteraard ook veel aandacht aan Claus’ relatie met zijn familie en zijn liefdespartners. Zowel in zijn romans als in zijn gedichten heeft Claus meermaals de situatie belicht van zijn geboorte (via een keizersnede en in een theatrale setting) en dat in verband gebracht met de mythe van Oedipus. De biograaf besteedt heel wat bladzijden aan de afkeer van de vader en de moederbinding, maar tegelijk laat hij zien hoe de schrijver in feite zijn leven lang geprangd zat tussen afstoting en aantrekking. Telkens weer wordt hij naar de clan getrokken, ook al positioneert hij zichzelf graag als een buitenstaander.

Ook sommige van Claus’ relaties met vrouwen worden hier in een nieuw perspectief geplaatst. Zeker als het gaat om Elly Overzier, zijn eerste vrouw, is er sprake van origineel materiaal, dat overtuigend laat zien hoezeer zij de schrijver zijn leven lang is blijven bezighouden. In amoureuze verwikkelingen tekent zich hetzelfde patroon af als bij de vriendschappen, met een niet aflatende beweging van aantrekking en afstoting, iets wat met name merkbaar is bij Claus’ omgang met onder meer Kitty Courbois (de inspiratiebron voor Het jaar van de kreeft en het poĆ«tische curiosum Dag jij) en Sylvia Kristel. Telkens raakt de schrijver gefascineerd door vrouwen die in de schijnwerpers staan en die hemzelf daardoor indirect een grotere exposure opleveren. Tegelijk staan er in deze biografie diverse anekdotes waaruit blijkt dat Claus is blijven worstelen met zijn eigen mannelijkheid en het mysterie van de vrouwelijkheid: Overzier maquilleerde hem bijvoorbeeld meermaals als vrouw. Het is een intrigerende problematiek die in zijn literaire werk her en der sporen heeft nagelaten maar die de biograaf nergens nadrukkelijk analyseert. Dat de schrijver tot aan zijn levenseinde bleef worstelen met die angst om zich aan een vrouw te binden wordt enkel zijdelings aangeraakt.

Omgekeerd krijgen zijn medische en psychische klachten te veel (onbeschaamde) aandacht: tientallen getuigenissen moeten onderstrepen hoe zijn gezondheid achteruitgaat, en zijn laatste levensmaanden worden in detail beschreven. Het zijn beschouwingen die alleszins in contrast staan met de afstandelijke houding van de biograaf in de rest van zijn boek. 

Hoe dan ook heeft Schaevers al deze aspecten (en er zijn er veel meer) weten te integreren in een boeiend relaas. Hij heeft zich door een ontzaglijke berg aan materiaal geworsteld: het omvangrijke Claus-archief, een groot aantal interviews en correspondenties en niet te vergeten de omvattende Claus-studie (met vooral het baanbrekende werk van Georges Wildemeersch als het gaat om de relatie tussen leven en werk). Daarbij gaat hij een aantal moeilijke kwesties niet uit de weg; Claus’ opvattingen zijn lang niet altijd rechtlijnig – en meermaals deed hij zijn best om zijn toehoorders en lezers zoveel mogelijk te verwarren – en veel van zijn gedragingen passen in een tijdperk dat in onze ogen voltooid verleden lijkt. Het zelfbeeld van Claus, dat gedragen wordt door een massa citaten van de meester zelf, wordt aangevuld met uitspraken van tal van mensen uit zijn omgeving. Daarbij stelt Schaevers meer dan eens vast dat de historische waarheid buiten zijn bereik ligt. Dat geldt voor gebeurtenissen uit de vroege jeugd van de schrijver, maar ook voor zijn (vermeende) relatie met sommige vrouwen: of er sprake is van een overleden jeugdliefde (zoals zijn debuutbundel suggereert), of hij daadwerkelijk een gigolo is geweest, of hij homoseksuele relaties heeft gehad, of hij inderdaad door een tante is ontmaagd (zoals in Het verdriet van BelgiĆ« wordt beschreven), of hij een relatie heeft gehad met zijn schoonzus Audrey De Vlieger (zoals zijzelf beweert) en met auteur Chris Yperman (die een Hugo opvoert in haar eerste roman) – het blijven allemaal open vragen.

In andere gevallen gaat het om omissies: Claus’ optreden op Poetry International (waar zijn gedicht ‘De sporen’ het thema van het vertaalproject was) of de initiatieven van Wildemeersch om zijn werk te promoten (onder meer een tentoonstelling, een uitgave en een colloquium waarop de schrijver zelf aanwezig was) blijven onvermeld, en wat betreft zijn poĆ«zie hadden bibliofiele projecten als Relikwie, de Pink Editions en Genesis (een ambitieuze samenwerking met Raveel) meer aandacht verdiend. Dat geldt eveneens voor Claus’ relatie tot de vrijmetselarij (waarover allerlei geruchten de ronde doen) en voor zijn vriendschappelijke omgang met sommige onderzoekers (Jean Weisgerber, om er een te noemen).

Ook in andere opzichten roept de biografie vragen op, maar die hebben vaak betrekking op details. Zo heeft Schaevers gretig gebruik gemaakt van het baanbrekende onderzoek van Paul Claes (over Het teken van de hamster) en vooral Wildemeersch (voor het vroege werk), maar op enkele plaatsen wijkt hij van die bevindingen af zonder dat duidelijk wordt of het hier onnauwkeurigheden van de biograaf betreft dan wel meningsverschillen: dat geldt voor sommige adressen van de familie Claus, voor het beroep van de voorouders (het waren niet allemaal wevers), voor de precieze datering van de Duitslandreis, maar bijvoorbeeld ook voor de oplage van Claus’ debuut. Dat Kleine reeks slechts op honderd exemplaren is gedrukt lijkt twijfelachtig (er zijn heel wat exemplaren in omloop, en daarbovenop is er in het colofon sprake van 25 luxe-exemplaren). De episode van de verboden boeken die Claus tijdens de Tweede Wereldoorlog zou hebben gevonden komt pas aan bod in de beschouwingen over Het verdriet van BelgiĆ« en niet in de hoofdstukken die op deze periode betrekking hebben. Dat de jonge Claus zich gretig heeft verdiept in zowel de Franse als de Angelsaksische poĆ«zie is ongetwijfeld juist, maar het was hier toch mogelijk om te verwijzen naar de populaire bloemlezingen die hem daarbij tot gids hebben gediend. In het geval van de vele theaterbewerkingen was een beschouwing over de gebruikte vertalingen (Claus’ kennis van Latijn en Grieks was zo goed als onbestaande) op zijn plaats.

Hugo Claus zelf zag niet zoveel in een biografisch relaas, maar toch heeft hij doorlopend zijn eigen levensverhaal verzonnen en gestoffeerd. Met De levens van Hugo Claus ligt nu een boek voor dat intrigeert, antwoorden geeft maar tegelijk nieuwe vragen oproept. Claus zelf had het er niet veel beter van afgebracht.(Mark Schaevers - 'De levens van Hugo Claus' (De Bezige Bij, Amsterdam 2024), recensie van / in  PoĆ«ziekrant 2024-2, https://www.foliomagazines.be/artikels/nieuwe-biografie-de-vele-levens-van-hugo-claus)

"

Mark Schaevers heeft met De levens van Claus een intrigerende biografie geschreven ..., waarin hij een levendig portret schetst van de auteur-kunstenaar en de vele verhalen die hem omringen. Met veel zorg, geduld en kritische analyse heeft Schaevers archieven en getuigenissen samengebracht, waarvan velen tot nu toe onbekend waren in het onderzoek naar Claus. Daarnaast heeft hij ook Claus' werk grondig bestudeerd en een gedetailleerd verhaal gereconstrueerd. Schaevers weet een zekere afstandelijke benadering in zijn boek te combineren met momenten van humor en ontroering, zoals in de pakkende beschrijving van Claus’ laatste levensfase toen hij leed aan Alzheimer en voor euthanasie koos.

De biografie belicht niet alleen het leven van Claus, maar verbindt ook zijn werk, dat vaak autobiografische elementen bevat, met zijn persoonlijke verhaal en plaatst Claus in de context van zijn tijd. Schaevers neemt de lezer mee door Claus' turbulente jeugd, zijn evolutie van nationaalsocialist naar kosmopoliet, zijn verblijf in steden zoals Parijs, Rome, Gent, Amsterdam, Antwerpen en in de Provence, zijn vriendschappen met kunstenaars en auteurs en zijn relaties met diverse vrouwen. Claus was steeds op zoek naar soevereiniteit en vrijheid, maar balanceerde vaak tussen de drang om alleen te zijn om te schrijven en de eeuwige behoefte aan gezelschap. Hoewel niet elk aspect van Claus' oeuvre en leven even briljant was - zo was hij een heel afwezige vader voor zijn beide zonen - , blijft zijn zoektocht naar autonomie en zelfbeschikking doorheen zijn werk en leven een constante.

Schaevers schuwt geen enkel taboe en ontsluiert zowel het intieme, publieke als literaire leven van Claus. Hoe Claus zijn eigen mythe creĆ«erde, velerlei versies van gebeurtenissen verzon… dat alles legt de biograaf voortreffelijk bloot. Door verschillende weergaves van Claus' levensverhalen naast elkaar te presenteren, biedt hij ook een unieke invalshoek voor de analyse van diens werk.

De levens van Claus is de uitbeelding van een menselijk leven, buitengewoon vastgelegd in 838 pagina’s. Met het fotokatern en het cahier uit het begin van de jaren '60, plus de 136 pagina's noten, bibliografie en register, biedt dit boek een uitgebreide kijk op Claus' leven en werk. Schaevers heeft zijn biografie chronologisch opgebouwd, waardoor de lezer een gestructureerde en diepgaande blik krijgt op het leven van deze duivel-doet-al in diverse kunsttakken. Het is een diepgaand, leerzaam en genuanceerd werk dat respect toont voor de integriteit van Claus’ omvangrijke oeuvre. Bovendien schrijft Schaevers met een uiterst vlotte pen waardoor deze lijvige biografie leest als een trein, niet op zijn minst door soms wat smeuĆÆge anekdotes.

Na het lezen van dit werk heb je alle info om een literaire wandeling te organiseren langs de vele adressen waar Hugo Claus in Gent heeft gewoond. Je zou kunnen eindigen in de iconische Hotsy Totsy, hoewel ik niet weet of ze er de warme Mandarine NapolĆ©on – die volgens Claus naar binnen gaat als een likeurpraline - nog aanbieden: "'Mandarine ChauffĆ©', Claus zou dat drankje nog serveren in zijn roman Belladonna: 'de damp alleen al verschroeit je neus.'" [Schaevers, p. 571]

Leestip van Tine Englebert ("Laissez lire et laissez danser, ces deux amusements ne feront jamais de mal au monde." Voltaire) Van de Predikherenlei tot de Hotsy Totsy. 25 april 2024, https://www.gentleest.be/leestips/de-levens-van-claus-biografie-van-de-predikherenlei-tot-de-hotsy-totsy)

"
In zijn langverwachte en lijvige biografie van Hugo Claus is het Mark Schaevers er vooral om te doen de realiteit achter de fantasie bloot te leggen. Komt Claus, voor wie de leugen de brandstof van zijn verbeelding was, daarmee dichterbij?

Het is niet eenvoudig je Hugo Claus ..., als geen ander de trotse belichaming van het anarchistische Ni Dieu, ni MaĆ®tre, voor te stellen in militair uniform. En dat vond hij zelf ook. Dus toen hij in het voorjaar van 1949 een oproep kreeg zich op 1 april te melden voor de zes weken durende opleiding in de Chartreuse-kazerne in Luik deed hij een poging daar onderuit te komen door zich “gek te laten verklaren”, wat, tot zijn verbazing, mislukte. Daarna zwijnde hij alsnog: hij werd overgeplaatst naar Schaarbeek, waar hij als hoofdredacteur van het officiĆ«le orgaan van het Belgische leger, Soldatenpost, geheel naar eigen inzicht journalistiek werk kon verrichten. “Ik publiceerde daar een paar stukjes in, onder meer een artikel over drie jonge schilders, Jan Burssens, Pierre Vlerick en Roger Raveel. Leuk vond ik het ook te schrijven over musici die niet bestonden.” Liegen en fantaseren liggen dicht bij elkaar, in dat grensgebied voelde Claus zich als geen ander thuis. Op 29 maart 1950 werd hij gedemobiliseerd, in Soldatenpost werd hij met de nodige ironie uitgezwaaid. In terugblik, kort daarna, stileerde hij zichzelf tot “de smerigste soldaat” die het Belgische leger ooit had gekend. Maar ook dat bleek een figuur die nooit had bestaan. In zijn militaire zakboekje tekende zijn commandant het volgende op: “Gedrag: Zeer goed. Wijze van dienen: Zeer goed. […] Bevorderingen: geen. Opgelopen tuchtmaatregelen: geen.”

Het was niet de eerste en evenmin de laatste keer dat Claus de feiten naar zijn hand zette. Sterker: hij deed niet anders. En hij maakte daar geen geheim van, hij verachtte de Waarheid als essentie van het katholicisme en elk ander principieel eenduidig, doctrinair geloof. En hij prees de leugen nadrukkelijk en schaamteloos als vitaal beginsel, ook voor de literatuur; zij was, in talloze varianten, de brandstof voor zijn mateloze verbeelding. Logisch dus dat hij niet erg enthousiast was over het genre van de biografie – tenzij hij die met de onmogelijkste verzinsels kon optuigen; door hemzelf verspreide mistgordijnen en dwaalwegen noemde hij “leugens voor de goede zaak”. Het heeft er alle schijn van dat hij er alles aan heeft gedaan om te verhinderen dat de lezer via die “goede zaak”, zijn werk, de werkelijkheid zou kunnen achterhalen.

Hugo Claus verachtte de Waarheid als essentie van het katholicisme en elk ander principieel eenduidig, doctrinair geloof
Zijn biograaf wist dus waar hij aan begon. Of liever: dat wist hij juist niet. De aanvankelijk beoogde biograaf, de met Claus bevriende journalist Piet Piryns, liet kort na het overlijden van de auteur, in 2008, weten dat het nog wel enkele jaren zou duren voor hij aan het werk zou gaan, waarna hij nog “minstens vier jaar nodig had om het te voltooien”. Dat bleek te optimistisch. Piryns kwam er niet uit en gaf de opdracht terug. Mark Schaevers, die eerder een prachtige biografie schreef over de in Auschwitz vermoorde Joodse schilder Felix Nussbaum, de “dolende orgelman”, nam zijn taak over.

Ook Schaevers was met betrekking tot Claus geen onbeschreven blad. Al in 2004 bewerkte hij diens citatenboek Groepsportret tot een theaterstuk; in 2011 publiceerde hij De wolken, een verzameling teksten en andere documenten “uit de geheime laden van Hugo Claus”, in 2018 gevolgd door Het verdriet staat niet alleen, fragmenten uit het ontzagwekkende oeuvre “waarin het leven van de auteur resoneert” – in die zin nadrukkelijk voorwerk voor de biografie. En die langverwachte biografie is er nu, inclusief noten ruim negenhonderd pagina’s. De titel bewijst de fabulerende meester alle eer: De levens van Hugo Claus.

Dat er het nodige voorwerk was verricht, door hemzelf en door vele anderen – genoemd dienen dan allereerst Paul Claes en Georges Wildemeersch – was voor Schaevers, behalve een voordeel, toch ook een probleem. Wat mocht hij bekend veronderstellen en wat niet? Voor wie schreef hij dit boek, voor de door de wol geverfde Claus-lezer, de Claus-noviet of de toekomstige Claus-lezer? Veel van de biografische mistgordijnen waren inmiddels opgelost, van de belangrijkste boeken bestonden diepgravende studies. Moest hij dat allemaal nog eens overdoen of kon hij zich beter beperken tot nog niet bekende biografische feitjes, opgetekend uit de mond van nabestaanden, collega-schrijvers en -kunstenaars, vrienden, bekenden en (ex-)geliefden?

Voor wat volgt is een kleine persoonlijke noot noodzakelijk. Claus behoort voor mij, als lezer, tot mijn vroegste literaire “ontdekkingen”. In 1961, op mijn zestiende, las ik De zwarte keizer, kort daarna Suiker, Een bruid in de morgen, Omtrent Deedee, De koele minnaar en vervolgens weliswaar op geen stukken na alle 295 uitgaven waarvan een bibliografie uit 2004 gewag maakt, maar toch een substantieel deel daarvan. Later, vanaf de vroege jaren 1980, schreef ik over flink wat titels recensies voor onder meer De Groene Amsterdammer en Ons Erfdeel (nu: de lage landen). En eenmaal, in 1998, had ik de eer de auteur publiekelijk te mogen interviewen over Oktober ’43, zijn gedichten bij de toen recentelijk ontdekte oorlogsfoto’s van Rik Selleslags – van mijn kant geen succes.

Maar nooit, ook niet voor mijn uitgebreide bespreking van Het verdriet van BelgiĆ« (1983) of de bijna-sleutelroman Een zachte vernieling (1988), heb ik me afgevraagd of al die gebeurtenissen wel echt gebeurd waren, of Louis Seynaeve uit Het verdriet Ć©Ć©n op Ć©Ć©n gelijkgesteld mocht worden met de jeugdige Claus, en of AndrĆ© Maertens uit Een zachte vernieling, die zich hardhandig afzet tegen de “o zo primitieve […] klungeligheid” van zijn voormalige Cobra-vrienden, wel een waarheidsgetrouwe kopie is van de gelouterde kunstenaar. Het ging en gaat mij om het werk en niets dan het werk, ik geloof ook niet dat alle nu opgedane wetenschap over de feitelijke achtergronden – de “springplank” in de woorden van de auteur – mijn inzicht in dat werk zal verdiepen of mijn waardering ervoor zal veranderen. Claus, de duivelskunstenaar, mag van mij “liegen” zoveel hij wil, als het de overtuigingskracht van zijn verhalen, romans, toneelwerk, schilderijen, tekeningen, films en poĆ«zie maar ten goede komt.

Claus, de duivelskunstenaar, mag liegen zoveel hij wil, als het de overtuigingskracht van zijn werk maar ten goede komt
Wat impliceert dat ik de mythe-Claus, gevoed door werk en interviews, altijd voor zoete koek heb geslikt. Het zondagskind zou allereerst een joviale levensgenieter zijn, een nonchalante improvisator die moeiteloos het ene geniale werkstuk na het andere uit zijn mouw schudde en die geen traan liet als hij per abuis een hele roman bij het vuilnis had gezet, aangezien hij een paar weken later wel met een compleet nieuwe roman op de proppen zou komen. In zijn werkkamers zou het een rommeltje zijn, veel leek hij niet te bewaren. Een sloddervos zou hij zijn, anders dan veel van zijn tijdgenoten nauwelijks geĆÆnteresseerd in roem of carriĆØre. Die nonchalante, zorgeloze creativiteit, ja, die maakte indruk.

Maar die bleek ook in hoge mate schijn. Claus, aldus Wildemeersch, bleek er “een persoonlijk knipselarchief” op na te houden met een “vele duizenden bladzijden tellende verzameling van besprekingen, interviews en reportages”, met boekhoudkundige nauwgezetheid bijgehouden, alsook met de diverse voorbereidende werkschriften die hij gedurende meer dan tien jaar aanlegde voor Het verdriet van BelgiĆ«; het eerste idee voor die “familiekroniek” stamt zelfs al van 2 december ’68. En Schaevers, in het nawoord bij De wolken: “Twee bestelwagens zouden vandaag niet meer volstaan om alleen al de papieren nalatenschap van Hugo Claus te transporteren. […] Dit is een archief dat een schrijverschap ten volle documenteert: het toont het indrukwekkend vele wat de schrijver naar zijn nest sleepte om er zijn werk mee te construeren.”

En dat de biograaf nu ten dienste staat om er dat werk mee te deconstrueren. Want dat is wat Schaevers vooral doet: de realiteit blootleggen onder de leugen, de mythe, de fantasie. Als het Claus om niet meer dan een geintje ging, is dat eenvoudig: nee, hij was als tiener geen gevelschilder in Parijs, geen dokwerker in Londen, hij smokkelde geen zijden kousen naar Engeland en hij was geen typograaf in Noord-Frankrijk (wel een seizoenarbeider, Suiker, zowel het verhaal als de toneeltekst, getuigt ervan). En nee, zijn ontmoeting met Anita Ekberg in Parijs in 1952, waar hij in een tv-interview zonder blikken of blozen over vertelde, was een wensdroom (wel kreeg hij daar op een schrijverscongres de bewonderde William Faulkner te zien, maar diens praatje viel hem tegen, alleen AndrĆ© Malraux vond hij overtuigend klinken). En nogmaals nee, dat Bert Schierbeek een “bekend vioolspeler was” wiens “vertolkingen van Scarlatti worden geprezen”, aldus Claus in een ander interview, was een puur verzinsel.

Te veel aandacht heeft de biograaf voor de reacties op het werk van Claus en voor het vrijgevochten liefdesleven van de auteur
Interessanter, maar nooit definitief opgehelderd, is het verhaal over de grote diefstal waar Claus tijdens een verhuizing in 1985 het slachtoffer van zou zijn geworden. “Een of andere criminele debiel” had twee dozen gestolen, “bevattende een zestigtal pagina’s van een eerste versie [van een ‘zomerboek’], honderden aantekeningen voor mijn ‘grote’ boek, aanzetten van verhalen, gedichten etc. Kortom alles waar ik de laatste vier jaar aan bezig ben geweest.” Hugo Camps dikte de omvang van de gestolen schat nog eens aan: “honderd pagina’s” van een boek “waarvoor Het verdriet van BelgiĆ« slechts een springplank was”, waarna Claus, in de overtreffende trap, beweerde dat de buit “voldoende materiaal” bevatte “om met een beetje talent een nieuwe Balzac te worden”.

Of de auteur een eerdere versie van Het verdriet van BelgiĆ« “te wijdlopig” vond en daarom verbrand zou hebben, zal wel altijd onduidelijk blijven. “Een getuige heeft zich nooit gemeld”, aldus het laconieke commentaar van Schaevers. De biograaf concentreert zich, niet alleen in dit geval, minder op de literaire kwaliteiten van het boek dan op de vraag of Claus’ bewering klopt dat “het autobiografische karakter” van de roman “gaandeweg was verzwakt”. Daarbij constateert hij dat hoofdpersonage Louis Seynaeve veel eerder en radicaler, namelijk nog in de oorlogsjaren, van ideologisch kamp verwisselde dan de auteur. “Drukte hij daarmee de wens uit dat het ook voor hemzelf zo verlopen was?” Gerard Walschap noemde de roman Claus’ “zwarte biecht”, maar, vult Schaevers aan, erg persoonlijk werd die niet. In interviews draaide hij om de hete brij heen, bagatelliseerde zijn enthousiasme voor de binnenvallende Duitsers of gaf “ronduit misleidende” antwoorden.

Wat mij betreft te veel aandacht heeft de biograaf voor de reacties op het werk van Claus. Natuurlijk, de oordelen van coryfeeĆ«n als Elsschot (over De Metsiers: “generlei litteraire waarde”), Boon (“Ik hou niet van wonderkinderen die op hun zesde jaar de Zevende van Beethoven spelen”) of Teirlinck (steunde hem door dik en dun, maar miste de poĆ«zie in Mama, kijk, zonder handen!) zijn vanuit literair-historisch oogpunt nog wel de moeite waard. Maar waarom iemand als de mij volslagen onbekende Urbain VFan de Voorde om de haverklap als een running gag in het boek opduikt, ontgaat me.

Te veel aandacht ook, naar mijn smaak, gaat naar het vrijgevochten liefdesleven van Claus. Soms lijkt Schaevers wel een achterneefje van de gedienstige Leporello, die voor zijn Don Giovanni ijverig alle veroveringen bijhoudt; een teken aan de wand had het moeten zijn dat zelfs Henk van der Meijden, hoofd van de afdeling roddel- en riooljournalistiek van De Telegraaf, zich met het oog op Sylvia Kristel en Ellen Jens plotseling als “literatuur”-liefhebber ontpopt. Voor de slothoofdstukken, over de ontluisterende, vooral door alzheimer veroorzaakte aftakeling van Claus, geldt iets soortgelijks: te veel aandacht voor pijnlijke details die niemand iets aangaan. Iets meer discretie ware mij liever geweest.

Al met al heeft Mark Schaevers een vlot geschreven biografie afgeleverd die vooral tegemoetkomt aan mensen die meer in de persoon dan in het werk van Claus geĆÆnteresseerd zijn. Tot nieuwe, relevante inzichten komt hij naar mijn gevoel niet, maar dat was, na alles wat er al over hem bekend was, misschien ook niet erg te verwachten.

(Leven in het meervoud: Mark Schaevers’ biografie van Hugo Claus, 22/02/2024, BIOGRAFIE HUGO CLAUS, Cyrille Offermans, schrijver en criticus, https://www.de-lage-landen.com/article/mark-schaevers-biografie-van-hugo-claus)

"
Boek met levensverhaal van schrijver Hugo Claus is uit: "Hij heeft zijn oorlogsverleden verzwegen" 
"De levens van Claus" is de passende titel van de omvangrijke biografie van Hugo Claus, die behalve schrijver ook kunstenaar en filmmaker was. Het boek van Mark Schaevers probeert "de pijlers van de mythe Claus" onderuit te halen. Bijvoorbeeld het verzwijgen van zijn eigen collaboratie in de Tweede Wereldoorlog.

Tien jaar heeft journalist en schrijver Mark Schaevers gewerkt aan "De levens van Claus", de dikke biografie van Hugo Claus (1929-2008). Claus was een van de beroemdste auteurs van ons taalgebied, met bekende werken als de roman "Het verdriet van Belgiƫ", "De Oostakkerse gedichten" of de theaterstukken "Vrijdag" en "Suiker". Claus schreef ook filmscenario's, hij regisseerde, tekende en schilderde.

"Het is een exceptioneel leven waarachter ook exceptioneel werk zit. Ik was te ambitieus om te denken dat ik onder de 600 bladzijden kon blijven", zegt Schaevers. Het boek telt er uiteindelijk bijna 1.000, waarvoor de biograaf talrijke getuigen interviewde. Schaevers kende Hugo Claus persoonlijk en publiceerde eerder al over hem.

Hugo Claus als "speler"
Al meer dan 30 jaar geleden kreeg Mark Schaevers door dat je Hugo Claus nooit op zijn woord mocht geloven, vertelt hij in "De afspraak" op VRT Canvas. Hij was toen een dag als journalist met hem op stap, voor een dubbelinterview met schrijver Harry Mulisch in Nederland.  

"Ik leerde meteen ook de speler in Hugo Claus kennen. In de trein suggereerde hij om tegenover Mulisch over de 'grote drie' te beginnen." Dat zijn Mulisch zelf en de andere schrijvers W. F. Hermans en Gerard Reve. Maar toen Schaevers die vraag dan effectief stelde, greep diezelfde Hugo Claus naar zijn hoofd: "Oh nee, krijgen we dat gezeur weer". 

Dit boek had ook "De leugens van Claus" kunnen heten

Claus heeft in zekere zin zijn eigen biografie tegengewerkt, vindt Mark Schaevers. "Je kan hem nooit op zijn woord vertrouwen. Het boek had ook 'De leugens van Claus' kunnen heten." Maar het is wel gelukt om "de pijlers waarop de mythe Claus rust" onderuit te krijgen. 

Het oorlogsverleden
Bijvoorbeeld het oorlogsverleden van Claus. "Daarover heeft hij liederlijk gefantaseerd en vooral ook verzwegen. Hij kwam uit een zwart nest, maar heeft dat op een sympathieke manier verteld: 'ik heb wel eens een Hitlerdolk gehad en ben een paar weken bij de nationaalsocialistische jeugd geweest; ik ben eens in Duitsland op de velden gaan werken, om weg te zijn bij mijn vader'. Maar als je dat allemaal gaat onderzoeken, dan bots je wel op een heel tegengestelde realiteit.” 

Hugo Claus heeft zijn foute verleden verzwegen en verdraaid

Biograaf Mark Schaevers
Mark Schaevers kreeg toegang tot allerlei archieven en collaboratiedossiers en komt tot de volgende conclusie. "Hij heeft na de oorlog volop verzwegen hoe diep zijn familie in het Kortrijkse zwarte web zat en ook hoe snel hij zich daar vanaf gemaakt heeft, toen de Duitsers begonnen te verliezen."  

"Het is mij niet zozeer te doen om dat fout verleden, maar wel over het verzwijgen, het omdraaien ervan tot bijna een verzetsepos. In "Het verdriet van Belgiƫ" schrijft hij dat hij in de kelder op Joodse literatuur stoot, waarna hij begint te lezen en op slag bekeerd is."

Na de oorlog bevrijdt Claus zich uit zijn katholieke, Vlaams- en Duitsgezinde milieu, vooral door te lezen. "Dat is de kracht van literatuur. Alle mensen die aan literatuurbevordering doen, moeten goed naar het leven van Claus kijken. Als 'manneke uit een gestigmatiseerd, verbrokkeld gezin' raakt hij binnen in kringen van vooruitstrevende schrijvers en kunstenaars, in Parijs of Amsterdam."    

Hugo Claus doet dat "met een sociale flair, maar ook met een geweldige eruditie", zegt Schaevers. Ofschoon hij het middelbaar niet had afgemaakt. "Door veel Franse en Amerikaanse literatuur te lezen werd hij op z'n 19e een wonderkind. Dat is ook meteen erkend en hij begon aan een wonderleven."  

Het werd een mondain schrijversleven aan de zijde van mooie actrices als Elly Overzier, Kitty Courbois of Sylvia Kristel, waarvan veel foto's getuigen. "Dat was geleende glamour", zegt Mark Schaevers. "Later heeft hij dat wat afgestoten; hij eindigde in Frankrijk in een slobbertrui." In het boek staan trouwens nog onthullingen over het liefdesleven van Claus, bijvoorbeeld met oud-BRT-omroepster Rita Boelaert.


Jarenlang stonden de media op scherp wanneer de dag van de Nobelprijs literatuur was aangebroken. Zou Hugo Claus winnen of niet? Mark Schaevers is meer te weten gekomen. "Ik denk dat ik een heel goeie bron heb gevonden in Zweden, die de juryleden van de prijs kent. Volgens hem was Claus tot twee keer toe de runner-up, in 1992 toen de CaraĆÆbische dichter Derek Walcott won en in 1994, toen de prijs naar de Japanse romancier Kenzaburo OĆ« ging."

Euthanasie
Ook het zelfgekozen einde van Claus komt aan bod. De auteur leed aan alzheimer en koos voor euthanasie. De katholieke kerk reageerde daar afwijzend op. Kardinaal Danneels zei in zijn paaspreek dat "het omzeilen van lijden en dood geen heldendaad" was. Waarop schrijver Erwin Mortier op de uitvaart van Hugo Claus repliceerde met een verbeten "Meneer de kardinaal, schaam je". 

Uit de biografie van Mark Schaevers blijkt dat Claus en kardinaal Danneels elkaar hebben ontmoet en "als West-Vlaamse neefjes zaten te fezelen". Achteraf verklaarde Claus: "Een intelligente kerel, hij weet wat bebop is". Bron: Kristien Bonneure, do 29 feb, https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/02/27/hugo-claus-biografie-mark-schaevers/)

" A.F.Th.: Een Hollandse Hugo Claus, 18 februari 2003 11:40 - Zeven jaar en een naamsverandering had de Nederlandse auteur A.F.Th. van der Heijden nodig voor de eersteling van zijn nieuwe romancyclus 'Homo Duplex'. Zijn vorige cyclus 'De tandeloze tijd' maakte van de schrijver de Lance Armstrong van zijn literaire generatie. 'Homo Duplex' wordt misschien wel Van der Heijdens rode loper naar de literaire eeuwigheid. De proloog laat daar alvast weinig twijfel over bestaan.

Het boek is nog maar net op de wereld gezet, en nu al kan je er hele verhalen rond vertellen. Over de naamsverandering van A.F.Th. van der Heijden tot kortweg A.F.Th. bijvoorbeeld, als een nieuw logo voor een nieuwe cyclus. Over hoe Van der Heijden tijdens de voorstelling uithaalde naar zijn collega-schrijvers ('wat een stelletje rebbelende oude wijven') maar vooral naar de 'dwingende roep om kaal schrijven' in de Nederlandse letteren. Of over de hobbelige ontstaansgeschiedenis van het boek: hoe A.F.Th. van der Heijden jaren geleden aankondigde dat er meteen twee delen van een nieuwe romancyclus 'Homo duplex' zouden verschijnen, waarna hij zijn deadline begon op te schuiven tot hij van zijn tot generositeit gedwongen uitgeverij een 'open deadline' kreeg. Die heeft nog steeds niet tot de twee eerste delen geleid, maar al wel tot een vuistdikke proloog. Of er is het verband tussen de cyclus Homo Duplex en die andere, wellicht eeuwig onvoltooide romancyclus van A.F.Th. van der Heijden, 'De tandeloze tijd'. Daarover verklaarde de schrijver tijdens de presentatie dat hij 'als contrapunt bij 'De tandeloze tijd' nu eens een cyclus wilde schrijven die helemaal uit de verbeelding komt.' Er kan zelfs al druk gespeculeerd worden over de haalbaarheid van de drie andere nieuwe boeken die A.F.Th. - als mythomaan van zijn eigen schrijversbestaan - tijdens het doopfeest van de cyclus aankondigde, binnen en buiten 'Homo Duplex', en die dit jaar nog zouden moeten verschijnen.

Maar er is ook het verhaal over het boek. En daarvan is de bottom line: de nieuwe roman van A.F.Th. (van der Heijden) heet 'De Movo Tapes', het is de proloog van een voorlopig negendelige cyclus genaamd 'Homo Duplex', het is verschrikkelijk dik en het is vooral een fantastisch boek.

De beste boeken laten de criticus verweesd achter, bang als hij is om iets onderbelicht te laten. Zo'n boek schittert dan naast hem als de heraut van zijn nog ongeschreven nederlaag. Zo een roman is 'De Movo Tapes'. Het telt meer dan zevenhonderd bladzijden en die generositeit is niet overdreven. Alle hoofdstukken glimmen moddervet van de opgestapelde adjectieven en metaforen als toverbollen. Het gaat over de Grote Wereldstaking en doodsangst, over het monumentale Nu waarin toekomst en verleden samenvallen, en het gevecht van man tot man als menselijke drift, over zelfbedrog en moeilijke voeten. De dichtheid van het boek vergroot alleen maar dat gevoel van verweesd achterblijven. De thema's maar ook de taal zijn zo eigenzinnig en origineel dat ze respect afdwingen, hoe moeilijk leesbaar soms ook. De gedachten in het boek zijn niet wereldschokkend diepzinnig, soms zelfs te weinig, maar wel steeds bijzonder mooi in taal opengewerkt, uitgebeend, in beelden gegoten, versterkt en ontkracht. Meestal in Ć©Ć©n beweging welteverstaan. A.F.Th. heeft het beste meegenomen naar zijn nieuwe cyclus, en zichzelf in een moeite door ook even heruitgevonden. Hij schrijft hetzelfde, maar nog meer in de diepte. Dichtheid in het zoveelste kwadraat: omdat het een proloog is van een groter geheel, moeten veel verhaallijnen hun ware proporties nog krijgen na dit boek. Dat was zo al bij de proloog van 'De tandeloze tijd', en dat zal in 'Homo Duplex' niet anders zijn.

Twee personages vormen de ruggengraat van de proloog. Ze ontdubbelen in nog meer karakters met even veel verhaallijnen die niet allemaal even duidelijk situeerbaar zijn. De zogenaamde QX-Q-8 die vanaf de eerste zin het hoogste woord voert, heeft zijn naam weliswaar verkocht aan de NASA, maar geeft zichzelf snel bloot als de god Apollo, god van het licht en de poĆ«zie. Hoe duidelijk de proloog ook gesitueerd is rond de gebeurtenissen op 31 augustus 1997, Apollo rekt die jaaraanduiding uit tot een willekeurig geworpen moment in een even grillige als oneindige tijdslijn. Als onheilsorakel claimt hij zo ongeveer alle moderne tragedies in gang te hebben gezet. De Eerste Wereldoorlog? De dood van prinses Diana? Slechts Ć©Ć©n adres. Na zijn Amerikaans avontuur vlucht hij in de jaren zeventig zonder naam ('zonder ziel') naar Nederland. In het Amsterdam van de jaren negentig richt hij zijn pijlen op de jonge Tibbolt Satink die de Grote Wereldstaking wil uitroepen. In de proloog blijkt Satink al gestorven, maar hij heeft tapes achtergelaten. Verslaafd aan snelheid heeft Satink zijn levenstheorieĆ«n ingesproken terwijl hij in zijn Festina Lente over de Nederlandse autowegen scheurde. QX-Q-8 hoort hoe Tibbolt zijn de filosofie uit de doeken doet achter zijn levensmotto: 'een carriĆØre als ander', meteen ook de ondertitel van deze roman.

Die carriĆØre als ander jaagt Tibbolt als een bezetene achterna. Zijn huidige leven als gigolo ('de thuiszorg') is een prelude tot zijn monumentale gedaanteverandering. Hij wil transformeren van de zachtaardige Tibbolt tot de daadkrachtige Movo, en geeft zichzelf daarvoor uiteindelijk vijf dagen om zo de doodsangst te doorbreken waarmee zijn gewelddadige geboorte hem opzadelde: 'Aangezien onsterfelijkheid er voor een mens niet in zit, zal ik op een andere manier het stervensproces moeten zien op te doeken. Ik ga me erop toeleggen de komende jaren een ander mens te worden. Niet zomaar een verbeterde uitvoering van mezelf - zo van 'door die vakantie / die douchebeurt voel ik me een ander mens' - nee, een compleet Ander Iemand. En die dan met mijn dood opschepen.'

Tibbolts moeilijke voeten, afgekort Movo, verraden zijn verstoorde band met de moederschoot. Oedipus, die zijn vader vermoordde en sliep met zijn moeder, betekent letterlijk gezwollen voeten. Oedipus is een archetype in de thema's van A.F.Th. en het is bovendien de rechtstreekse link tussen Movo en Albert Egberts, hoofdfiguur uit 'De tandeloze tijd'. Uiteindelijk zal Tibbolt, zoals Albert aan het einde van de proloog van 'De tandeloze tijd', zijn onmacht moeten erkennen: zijn carriĆØre als ander is een tragische sublimering van zijn noodlot om zijn afkomst in de ogen te kijken.

Wat weten we hiermee al van Homo Duplex? De slag om de Blauwbrug uit de proloog van 'De tandeloze tijd' en de krakersrellen uit zijn roman 'Advocaat van de hanen', de crash in de Bijlmermeer in een nog maar half geschreven roman: telkens komen de boeken van A.F.Th. samen in massale gewelddadige gebeurtenissen in het hedendaagse Nederland. Tibbolt Satink, alias Movo, moet hier niet voor onderdoen. Hij zal aan verkeersknooppunt Hellegat een veldslag leiden tussen de twee clans van Edam en Adam, de voetbalploegen van Rotterdam en Amsterdam, op elkaar gebrand als waren het rivaliserende stadstaten. Tibbolt zal daar waarschijnlijk oog in oog komen met Tonnis Mombarg, de aanvoerder van de Edam-hooligans, bijgenaamd De Honderdman.

Op die manier komt in de proloog de tweede verhaallijn rond Movo samen met het verhaal van QX-Q-8. In die tweede verhaallijn vertelt QX-Q-A alias Apollo hoe hij in het geboortejaar van Movo als fotograaf de opname bijwoonde van een pornofilm. En wie speelde de hoofdrol in dit meesterwerk van lichamelijkheid? De jonge Tonnis Mombarg. Ooit was die de hoop van voetballend Rotterdam, maar eerder uit lafheid dan uit eigen wil buigt hij voor de porno en maakt hij zo een kruis over zijn voetbalcarriĆØre.

Tijdens de slag aan Knooppunt Hellegat zal een hooligan sterven. Zijn dood zal worden opgenomen door de verkeerscamera met de code QX-Q-8, bediend door niemand minder dan Apollo. Meer nog dan een strijd tegen anderen zal Tibbolt alias Movo een strijd voeren met zichzelf. Hij zal in het spoor van Albert Egberts voortdurend weglopen van zijn lot. Maar zijn moeilijke voeten krijgt Tibbolt niet ingesnoerd, en als lezer voel je nu al dat zijn werkelijke strijd zich naar binnen richt. Daarom is de beschrijving van Tibbolts geboorte - niet toevallig precies in het midden van deze proloog - ook zo cruciaal. Movo's moederband is zo mogelijk nog meer dan die van Albert Egberts de motor van zijn menselijke tekort.

Het is een tekort waar A.F.Th. de kracht van zijn fantasie en vooral zijn indrukwekkend vertelvermogen tegenover inzet. Het geniale van deze proloog is Van der Heijdens talent om dat voortdurende falen te verbeelden in een taalvorm die uitgesproken literair is zonder dat het van zijn personages houten klazen maakt. Integendeel, hij heeft zijn woorden tot een erg geloofwaardige geschreven spreektaal gekneed. Het werd tijd dat de Nederlandse literatuur boven de Moerdijk eens iemand met een taalgevoel kreeg dat het literaire Nederlands - in al zijn kaalheid onbeschut voor de striemende kou van winderige polders - uit zijn beschetenheid kon verheffen, iemand die er de zuinigheid afschraapt. Een Hugo Claus voor Holland eigenlijk. Van der Heijden komt veel verder dan de rest, hij verlegt de norm.

Voor dat heel organische taalgebruik - de stroom van woorden van Tibbolt en QX-Q-8 kent noch grens noch god noch gebod - heeft Van der Heijden leentjebuur gespeeld bij CƩline en zeker ook bij James Joyce. In meerdere opzichten doet 'Homo Duplex' trouwens aan het werk van Joyce denken. Niet alleen brengt de tijdsstructuur van 'De Movo Tapes' die van Ulysses in gedachten, ook de evolutie naar een steeds poƫtischer taalgebruik, met complexe beelden, afwijkende taalregisters en verdichte zinnen heeft A.F.Th. met de God der Ierse Letteren gemeen. Voor alle duidelijkheid: in tegenstelling tot 'Finnegan's Wake' is 'De Movo Tapes' wel degelijk perfect leesbaar zonder drie doctoraatsverhandelingen vol voetnoten. Alleen zit de verhaallijn veel grilliger verscholen in honderden gedachten en gebeurtenissen, moet je als lezer meer moeite doen om de chronologie te construeren, en is het voor een Vlaamse lezer zeker niet vanzelfsprekend om alle uitdrukkingen te begrijpen, omdat die spreektaal zo Noord-Nederlands is. A.F.Th.'s proza is nog meer poƫzie geworden. Het is orale poƫzie, niet wars van enige vuilbekkerij, vol leven en beweging.

'De Movo Tapes' verdient ruimschoots de inspanning die je moet doen om aan het ritme en de taal te wennen, en om de verhaalstructuur langzaam te zien oplichten boven de woorden. Waar hij vroeger werd geprezen als de beste verteller van zijn generatie, zal A.F.Th. voor dit boek ongetwijfeld om zijn taalgevoel worden gelauwerd. ... Als het poldermodel uiteindelijk de tand des tijds niet heeft kunnen weerstaan, dan hebben de voorbije zeven jaren van geduld ons tenminste 'De Movo Tapes' opgeleverd. 'De Movo Tapes' is een wonderbaarlijke opmaat naar meer, en dus niet alleen een van de meest wonderbaarlijke maar ook een van de meest nieuwsgierig makende Nederlandstalige boeken van de voorbije jaren. (Bron: Jeroen OVERSTIJNS, A.F.Th., 'De Movo Tapes'. 2003, https://www.tijd.be/cultuur/algemeen-actueel-premium/a-f-th-een-hollandse-hugo-claus/654591.html)

Het verdriet van Belgiƫ door Paul Claes

" Achtergronden en uiterlijke beschrijving

De roman Het verdriet van Belgiƫ van Hugo Claus (* 1929 te Brugge) verscheen op 19 maart 1983 in de serie BBLiterair van De Bezige Bij in Amsterdam. In de tot nu toe verschenen herdrukken zijn door Claus geen wijzigingen aangebracht. Van het boek zijn tot op heden 148 000 exemplaren verkocht. De Franse vertaling Le chagrin des Belges (waarvoor de vertaler Alain Van Crugten in 1988 de Nijhoff-prijs kreeg) werd een verkoopsucces in Frankrijk, nadat de auteur een opvallend optreden had gemaakt in het tv-boekenprogramma Apostrophes van Bernard Pivot op Antenne 2. Ook een Duitse vertaling verscheen, en een Engelse vertaling is in voorbereiding.

Claus heeft vele jaren met onderbrekingen aan de lijvige roman gewerkt. Voorpublikaties verschenen ondermeer in Avenue en de Nederlandse Playboy. De novelle De verzoening (1980) is een nevenprodukt van het schrijfproces. De titel zelf is twintig jaar oud.

Een grootscheepse promotiecampagne begeleidde het boek. De verschijning werd aangekondigd door posters; de auteur gaf tientallen interviews voor kranten, weekbladen, radio en televisie; de revisietekst werd vooraf naar de meest vooraanstaande dagbladcritici in Nederland en Vlaanderen gestuurd, zodat praktisch onmiddellijk na het verschijnen recensies te lezen waren. Uiteindelijk werden een zestigtal recensies, meestal in lovende zin, geschreven. Zo is Het verdriet van BelgiĆ« niet alleen een media-evenement, maar ook het grootste commerciĆ«le succes van de auteur geworden: een roman die men ‘gelezen moest hebben’. (Al bekenden velen dat zij er niet helemaal doorheen waren gekomen.) Een officiĆ«le bekrachtiging van deze publieke bijval was de bekroning van dit werk met de Belgische Staatsprijs voor Proza in 1984; meteen de eerste staatsprijs voor proza van deze veelgelauwerde auteur. Een kleine smet op de prijs was de schoolmeesterachtige opmerking van de jury dat hij alleen voor het eerste deel van het werk toegekend was.

De roman, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 775 bladzijden telt, bestaat uit twee delen. Het eerste deel, getiteld ‘Het verdriet’, omvat 27 genummerde en getitelde hoofdstukken; het tweede deel, getiteld ‘Van BelgiĆ«’, valt uiteen in bijna 200, door wil van elkaar gescheiden fragmenten zonder rangnummer of titel.

Op de stofomslag van het boek is een doek van James Ensor afgebeeld: ‘Muziek in de Vlaanderenstraat’ (1891, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen). Claus heeft met Ensor de fantastische en karikaturale benadering van de Belgische werkelijkheid gemeen.
    
Inhoud
Deel I

Louis Seynaeve is de zoon van de drukker Staf Seynaeve en zijn vrijgevochten echtgenote Constance Bossuyt. In 1939, op het ogenblik dat de roman begint, is hij elf jaar oud. In het jongenspensionaat in Haarbeke, waar strenge en puriteinse nonnen de scepter zwaaien, heeft hij een geheim genootschap opgericht, waarvan behalve hij nog een viertal andere ‘Apostelen’ deel uitmaken (Dondeyne, Byttebier, Vlieghe, Goossens). De ‘Verboden Boeken’, die dit genootschap vereert, zullen een tegengif blijken voor de devote geschriften en reglementen, waarin Louis tot dan toe geloofd heeft.

Bij een bezoek van zijn vader en zijn grootvader, de schoolinspecteur Hubert Seynaeve, verneemt Louis dat zijn moeder er niet bij is, omdat ze van de trap gevallen is. Later onthult een zuster hem dat zijn moeder in feite zwanger is. Gedurende de daaropvolgende paasvakantie mag Louis weer naar het ouderlijke huis in Walle. Zijn verliefdheid op zijn moeder neemt toe. Hij hoort meer over het oorlogsgevaar en over de Belgische politiek (zijn vader sympathiseert met rex, de autoritair gezinde beweging van LĆ©on Degrelle). We maken kennis met familieleden: Bonmama, vaders invalide moeder, Nonkel Florent, Nonkel Robert, Tante HĆ©lĆØne. Een opvoering van Het land van de glimlach maakt grote indruk op Louis, die de aria Toujours sourire als lijfspreuk neemt.

Ouder en wijzer geworden keert de hoofdfiguur naar het pensionaat terug. De vijf apostelen ondernemen een nachtelijke expeditie naar de kamer van de oude Zuster Sint Gerolf, die in Louis' fantasie tot mythische dimensies is uitgegroeid. Hij neemt een bikkel van haar nachttafeltje weg.

Twee weken voor de grote vakantie meldt vaders zuster, tante Nora, dat Louis' moeder een miskraam heeft gehad. Zij zal een rustkuur in de Alpen ondergaan, terwijl hij de vakantie doorbrengt bij haar moeder, Meerke (petite mĆØre), in Bastegem. Daar wonen ook nonkel Florent en tante Violet, nonkel Omer en nonkel Armand, die verliefd is geweest op Madame Laura.
    
[pagina 3]
[p. 3]
    

Ook Louis wordt door die mysterieuze kasteelvrouw-van-lichte-zeden en door haar ruige knecht, AndrƩ Holst, aangetrokken.

Bij zijn terugkeer in de school raakt Louis in onmin met zijn geliefde medeleerling Vlieghe, die zich van zijn leugenachtige verhalen distantieert. Als wraak laat hij hem door de andere Apostelen gevangennemen en steekt hem zelf de bikkel van Zuster Sint Gerolf in de aars. Wanneer zijn moeder hem begin 1940 voor de oorlogsdreiging uit het gesticht weghaalt, krijgt hij van Vlieghe een ivoren pennehouder (symbool van zijn komend schrijverschap?) ten afscheid mee. Daarmee eindigt het eerste, zogenaamd door Louis zelf in 1947 geschreven deel van de roman.
    
Deel II

We maken kennis met tante Berenice en haar echtgenoot, de Bulgaarse jood Firmin Debeljanov. BelgiĆ« capituleert, terwijl Louis naar het college in Walle wordt gestuurd. Zijn leraar Latijn en godsdienst is de ascetische JezuĆÆet Evariste de Launay de Kerchove, door de leerlingen ‘de Kei’ genoemd. Met zijn boezemvriend Maurice de Potter bezoekt Louis de Vlaamse letterkundige Marnix de Puydt. Ook hij wil nu schrijver worden. Maurice sterft door met zijn oog in een hekpunt te vallen. Louis wordt wegens zijn onhandelbaarheid tijdelijk van het college weggestuurd.

Tante Nora stuurt haar echtgenoot Nonkel Leon als arbeider naar Duitsland. Omdat de drukkerij niet goed loopt, wordt moeder secretaresse bij de erla, het Frontreparaturbetrieb (een fabriek waar vliegtuigonderdelen worden hersteld). Louis meldt zich uit bewondering voor de Duitse discipline aan als lid van de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen (nsjv). Hij betrapt zijn moeder op een verhouding met haar chef, de Duitse officier Dr. Henny Lausengier, en verklapt dit aan zijn vader. Louis zelf raakt vervreemd van zijn jeugdvriendin, de volkse Bekka Cosijns, en wordt verliefd op de apothekersdochter Simone Paelinck.

Een bom verwoest het pensionaat van Haarbeke, zodat Zuster Sint Gerolf bij Bonmama in Walle moet worden ondergebracht. Zij sterft daar na het eten van bedorven vlees. Terwijl Louis voor een vakantie door de Erweiterte Kinderlandverschickung naar Strelenau in Mecklenburg wordt gestuurd, wordt Lausengier tot wanhoop van Constance naar het Oostfront gestuurd.

Mislukkingen volgen elkaar op: de tekenlessen bij de Vlaamse kunstenaar Dolf Zeebroeck zijn een fiasco; Simone is Louis ontrouw voor Jacques van de Sompel; Louis blijft zitten. Van Holst en zijn minnares Madame Laura krijgt hij door de Duitsers verboden boeken, die hem van zijn nationalisme zullen ge-
    
[pagina 4]
[p. 4]
    

nezen. ‘De Kei’ wordt wegens zijn verzetswerk naar Duitsland weggevoerd en laat Louis een Franse vertaling van de Griekse Anthologie na.

Na de landing in NormandiĆ« (6 juni 1944) ontmoet Louis opnieuw zijn oude vriend Vlieghe als nsjv-er. Nadat hij door tante Nora in de liefde is ingewijd, gaat hij ook met Bekka en later met de oudere MichĆØle naar bed. Nu de Duitsers wegtrekken, vlucht vader uit vrees voor represailles van de Witte Brigade naar de streek van Veurne, terwijl de rest van het gezin in Glijkenisse en later in Bastegem onderduikt. Hij komt in het gevangenkamp Flandria terecht. Louis wordt leerling-drukker bij de Broeders HiĆ«ronymianen in Waffelgem en schrijft de novelle Het verdriet, waarmee hij een prijsvraag van de krant Het Laatste Nieuws zal winnen.

Vlieghe pleegt zelfmoord, omdat hij een geslachtsziekte heeft opgelopen. Holst vermoordt Madame Laura, die zijn vrouw is geworden. Louis wordt op de literaire dagen van Mercurius als een wonderkind ontvangen. Hij ontmoet er het alter ego van Hugo Claus in de gedaante van een experimentele dichter.
    
Interpretatie
Titel

De titel Het verdriet van BelgiĆ« slaat in de eerste plaats op de jonge Louis, die zijn omgeving veel leed berokkent, en in de tweede plaats op de sociale en politieke misĆØre in Vlaanderen. Daarmee zijn twee interpretatielijnen voor de roman gegeven: die als ontwikkelingsroman (Bildungsroman) en die als maatschappelijk bewogen roman.
    
Vertelsituatie

In het eerste deel van het boek laat de personale vertelsituatie in de derde persoon (soms met oversprongen naar de eerste persoon) de gebeurtenissen door de ogen van de held beleven. Zo wordt de lezer ertoe gebracht de roman als een persoonlijk ervaren evolutieproces op te vatten. In het tweede deel wordt het vertelperspectief veel grilliger, met dialogen (soms zonder duidelijk aangegeven sprekers), monologen, innerlijke monologen, brief- en dagboekfragmenten, objectieve beschrijvingen enzovoort. Die vertelwijze maakt het mogelijk de belevenissen van het hoofdpersonage in een ruimer sociaal, politiek en economisch kader te plaatsen.
    
Thematiek

Op het eerste gezicht is Het verdriet van BelgiĆ« een puberteitsroman, die de geestelijke ontwikkeling van Louis Seynaeve van zijn elfde tot zijn twintigste jaar beschrijft (van 1939 tot 1948). De traditionele ingrediĆ«nten daarvan ontbreken niet: het doorbreken van de kinderlijke naĆÆviteit, de opstand tegen het
    
[pagina 5]
[p. 5]
    

vaderlijke en schoolse gezag, het seksuele ontwaken, de jeugdvriendschappen, de inwijding in de liefde, de (schrijvers)roeping.

Wat Claus' puberteitsroman (hijzelf noemt het wel zijn ‘familieroman’) een speciaal karakter geeft, is de sterke nadruk die op leugen en fantasie valt. Louis wordt in zijn jeugd voortdurend geconfronteerd met onwaarheden (de mythomanie van zijn vader, de vrome leugens van de nonnen, de oneerlijkheid van zijn medemensen). Na een eerste periode waarin hij een gewillig slachtoffer van al dit bedrog wordt, zal hij zich spoedig zelf tot een bedrieger ontwikkelen: ‘Louis the Imposter’ (p. 640). Uit protest tegen de hypocrisie van zijn omgeving huichelt hijzelf en zet een glimlachend masker op (Toujours sourire); hij dist zijn makkers en de volwassenen fantastische verhalen op en liegt, om zichzelf uit de moeilijkheden te houden. Dit thema maakt van Het verdriet van BelgiĆ« een schelmenroman. Zoals de picareske held van bedrogene bedrieger wordt, zo zal ook de listige Louis het masker van de wereld afrukken.

Het ontwikkelings- en bedrogthema vinden elkaar in het thema van het leren schrijven. Schrijven is immers ook een soort van liegen: een mythologiseren van de werkelijkheid om op een paradoxale wijze in fictie toch de waarheid te zeggen. Die moeilijke kunst van Dichtung und Wahrheit maakt Louis zich in de loop van het boek eigen, eerst door schaamteloos anderen af te schrijven, later door zijn eigen belevenissen vervormd te beschrijven.

Het min of meer autobiografisch karakter van deze roman is een uitstekende illustratie van dit ‘liegen alsof het gedrukt staat’. Louis Seynaeve heeft vele trekken met Hugo Claus gemeen: beiden zijn geboren op 5 april 1928, beiden zijn intern in een nonnenpensionaat, lopen college en doubleren, beiden hebben een vader die drukker is en een grootvader die inspecteur is. Verhalen die we hier over de familie van Louis lezen, vertelt Claus elders in zijn ‘familiekroniek’ (opgenomen in de bundel Natuurgetrouwer, 1969). In het Walle van de roman herkennen we moeiteloos het Kortrijk van Claus' jeugd (Walle is in feite de naam van een wijk in Kortrijk); Haarbeke, Hulle, Wakkegem, Waffelgem en Bastegem zijn min of meer doorzichtige vermommingen van Aalbeke, Heule, Wakken, Avelgem en Astene, gemeenten in West-Vlaanderen. Vlaamse kunstenaars als Jos Speybroeck en Willem Putman verschijnen als Dolf Zeebroeck en Marnix de Puydt in de roman. Maar hier en daar wordt de autobigrafische laag door romaneske fictie doorbroken. Weinig realistisch zijn de romantische relatie van Louis met zijn moeder, het nachtelijk bezoek aan zuster Sint Gerolf en het sprookjesachtige kasteel van Madame Laura. Het is geen toeval dat het
    
[pagina 6]
[p. 6]
    

in deze drie gevallen om drie moederfiguren gaat. De sterk geĆÆdealiseerde moeder is de enige persoon van wie de held zich niet echt los kan maken.

We kunnen Claus' betiteling van Het verdriet van BelgiĆ« als een ‘familieroman’ dan ook lezen met in het achterhoofd datgene wat Sigmund Freud in een artikel van 1909 ‘Der Familienroman der Neurotiker’ noemde. De neurotische mens blijft door belemmeringen in zijn psychische ontwikkeling in imaginaire relaties met zijn ouders verstrikt. Door een onverwerkt Oedipus-complex blijft hij de moeder als liefdesobject behouden en slaagt er niet in volwassen relaties met vrouwen aan te gaan. Ook Louis is niet vrij van neurotische trekken: castratieangst (p. 415), travestieneigingen (p. 415), mythomanie (door het hele boek heen), hallucinaties (p. 39), fascinatie voor oudere vrouwen (Bonmama, Meerke, Madame Laura). Zijn ontmaagding door tante Nora en zijn relatie met de oudere MichĆØle lijken substituties voor de moederliefde. Uit geen van de verhoudingen die hij met meisjes en vrouwen heeft, spreekt een echte emotionaliteit. Daarentegen zijn de homoseksueel getinte verhoudingen met zijn jeugdvrienden Vlieghe en De Potter veel intenser. Zijn ambigue verhouding tot de JezuĆÆeten-pater verraadt een ‘Vatersuche’ (zoektocht naar de vader). Het opmerkelijke is dat de jonge Louis, ondanks zijn verzet tegen de leugenachtigheid van zijn echte vader, op het einde van het boek in dat opzicht een getrouwe kopie van hem is geworden: het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

De auteur legt een link tussen de psychologische en sociale dimensie van zijn roman, door zoals GĆ¼nter Grass in Die Blechtrommel (1959), te laten zien hoe oedipale bindingen de weg openen voor fascistische tendensen. Als elfjarige richt Louis met zijn Apostelen al een genootschap op, dat met zijn autoritaire leider en moederlijke geborgenheid een surrogaat is voor het - in het pensionaat afwezige - gezin. Eenzelfde groepsideaal zoekt hij zelf later in de nsjv. Alleen door zijn anarchistische levensinstelling en intellectueel inzicht slaagt hij erin zich aan de fascinatie van het fascisme te onttrekken.

De gewone Vlaming blijkt een des te gemakkelijker slachtoffer van het fascisme, omdat hij nog gedeeltelijk in een agrarische wereld leeft, waaraan de moderne industriĆ«le ontwikkelingen ongemerkt zijn voorbijgegaan. Zijn religie houdt hem het beeld voor van een patriarchale God, een matriarchale kerk en een Christus-Koning. Antisocialisme, racisme en traditionalisme zijn stevige pijlers van zijn vooroorlogse katholieke ideologie. Zijn Vlaams nationalisme, dat in feite alleen bestaat uit angst voor het vreemde en het nieuwe, maakt hem blind voor de sociale en economische belangen waarvoor zijn naĆÆef politieke
    
[pagina 7]
[p. 7]
    

idealen misbruikt worden. Deze knoedel van kleinburgerlijke ideologie lijkt alleen zucht naar gemakkelijk gewin en afkeer voor intellectuele diepgang te verbergen: dat is het sociologisch gezicht van het verdriet van Belgiƫ.
    
Stijl

Het knappe van deze roman is dat Claus deze ideologische analyse niet in de vorm van theoretische uiteenzettingen of moralistische commentaren doorvoert, maar door een eenvoudig stilistisch middel: het citaat. Onophoudelijk citeert de tekst de sterk ideologisch geladen opmerkingen van de gewone man. Duizenden zegswijzen, spreuken, dooddoeners, gemeenplaatsen passeren de revue. Zij herkauwen de oude waarheden, zonder nieuwe ideeƫn de kans te geven door te dringen.

Sommige lezers hebben zich geĆ«rgerd aan het Vlaams dat in de roman wordt gesproken; dat Vlaams is bijna een dialect. Zij hebben niet begrepen dat het procĆ©dĆ© van het citeren staat of valt met de authenticiteit van de geciteerde woorden. Dit mengsel van ‘barbarismen, archaĆÆsmen, provincialismen en andere rariteiten’ (Geerts) is een getrouwe weergave van de Babelse spraakverwarring die de Vlaamse spreektaal is. Deze kopieerlust is er niet terwille van de ‘couleur locale’, maar dient de ideologiekritiek. ‘De taal is gans het volk,’ zegt een bekende flamingantistische leus; ‘De taal is de ideologie,’ leert dit boek.
    
Poƫtica

Behalve een boek over Vlaanderen en zijn bewoners is Het verdriet van Belgiƫ ook een boek over kunst en literatuur. Verwijzingen naar auteurs, boeken en plastische kunstenaars zijn legio. Louis doet niet veel anders dan lezen, en ook andere personages citeren uit wat ze gelezen hebben. Zowel uit de evolutie van Louis' literaire smaak als uit het conflict van zijn smaak met die van zijn omgeving is een poƫtica te distilleren.

In het begin leest Louis de heiligenlevens en andere vrome geschriften die de nonnen hem geven. Ook ridder- en avonturenromans zijn hem niet onbekend. De ‘Verboden boeken’, die door de Apostelen worden meegebracht, doorbreken die canon. Later komt Louis in de ban van de geschriften van de ‘Vlaamse koppen’, de vooroorlogse successchrijvers. Onder hun invloed besluit hij zelf schrijver te worden. Pas door het contact met buitenlandse literatuur, en met name van de door de nazi's verboden joodse en impressionistische schrijvers leert hij het versplinterde modernisme kennen, dat zijn nieuwe ideaal wordt. Ook op het gebied van de plastische kunsten maakt hij een soorgelijke evolutie door: hij verlaat de klare lijn van kunstenaars als Dolf Zeebroeck voor de troebele kunst van iemand als Hans Bellmer (p. 554).
    
Opbouw

Niet toevallig zit een soortgelijke evolutie van constructie naar destructie in de structuur van de roman zelf: het eerste deel is mooi in hoofdstukken en onderwerpen ingedeeld, terwijl het
    
[pagina 8]
[p. 8]
    

tweede deel in tientallen onduidelijke fragmenten uit elkaar valt. Deze poƫtica was niet besteed aan de jury van de Belgische Staatsprijs, die alleen het eerste deel bekroonde.
    
Context

In zeker zin is de roman een ‘remake’ van De verwondering, die een soortgelijke analyse van de Vlaamse ideologie bevat. Beide boeken behoren tot de naoorlogse vorm van modernisme die postmodernisme wordt genoemd en die onder meer gekenmerkt wordt door het gebruik van citaat en allusie. Het verdriet van BelgiĆ« verwijst zowel naar motieven uit ander Claus-romans als naar mythen (Oedipus, Graallegende) en riten (de Vrijmetselarij).
    
Waarderingsgeschiedenis

Het boek is vooral door Nederlandse recensenten juichend onthaald: ‘een van de mooiste boeken die ik ooit heb gelezen’ (C. Peeters), ‘de beste Nederlandse roman van de laatste jaren’ (C. Offermans). Alleen K.L. Poll en H. Warren waren niet onverdeeld enthousiast, blijkbaar omdat zij het geheel als een psychologische roman hebben willen lezen. Enig gepruttel was er ook over het Vlaamse dialect (Ten Braven), dat onbegrijpelijk voor Nederlanders heette. Minder lovend was de Vlaamse kritiek, vooral in de katholieke kranten De Standaard en De Gazet van Antwerpen; geen wonder, gezien de antiklerikale strekking van het boek.

De recensenten hadden oog voor de complexiteit van het werk: ‘subtiele ideologie-kritiek’ (P. Hoste), ‘bitterzoete operette’ (J. Goedegebuure), ‘multi-instrumentalistische virtuositeit’, ‘grandioze recycling van alles wat Claus eerder heeft geschreven’ (C. Offermans), een ‘groteske fantasmagorie’ (P. Claes).

Universitair commentaar is vrij beperkt gebleven. Te signaleren zijn alleen drie artikelen die Prof. G. Geerts schreef over de taal van het boek, en de artikelen die het echtpaar Weisgerber-Van Berlaer wijdde aan de Vrijmetselaarsachtergronden en de postmodernistische stijl ervan.

In 1986 verscheen in de voor scholieren bestemde Memoreeks een boekje van G. Boomsma, dat meteen de beste synthese is van wat tot nu toe verscheen over dit veelzijdige werk. (Bron,
Lexicon van literaire werken(1989-2014)–Ton Anbeek, Jaap Goedegebuure, Bart Vervaeck–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd
https://www.dbnl.org/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00122.php)
...
--

Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Begraven of cremeren?

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)