Is de Romantiek aan de Nederlandse cultuur voorbij gegaan?

Is de Nederlandse volksaard te nuchter geweest om zich in te laten met het virus dat als Romantiek aangeduid werd? Heeft de romantiek hier niet kunnen wortelen zoals in andere naties, door de immuniteit voor alles wat te emotioneel klinkt? En ... is de huidige malaise en de opkomst van de emotie als (nationalistisch) wapen te wijten aan deze leegte in de historische opvoeding van de Nederlandse volksaard? Zijn we nu niet teveel emotioneel, omdat we het vroeger te weinig waren? En is het terugkerende begrip en vernieuwde interesse van / voor "Authenticiteit" ook niet dat naar dit idee van "Romantiek" verwijst?

A. Britannica schrijft over Nicolaas Beets, die korte tijd bezeten werd van de Romantiek uit die tijd, maar deze mantel later afdeed:

His poems—José (1834), Kuser (1835), and Guy de Vlaming (1837)—played a part in the controversy between the Classicists and the Romantics.  (https://www.britannica.com/biography/Nicolaas-Beets)... Verder lezend, blijkt het typisch voor de Nederlandse cultuur te zijn, dat de (cultuur van de) Romantiek, niet echt kon aarden in de Nederlandse cultuur.

B. 

"Laten we als voorbeeld het schilderij Eén van zin nemen van Cornelis Kruseman uit 1830.

...

Maar het staat wel vast dat Kruseman hoogst verontwaardigd zou zijn geweest als iemand hem een romanticus zou hebben genoemd. Hij zei het zelf als volgt:

’t Romantieke [...] is over mij heen gegaan, ik heb het goede, dat er in lag, niet versmaad, maar ’k heb mij er nooit door laten meêslepen, en ik heb sedert gezien hoe het den toets niet heeft kunnen doorstaan.

Met andere woorden: de Romantiek was een voorbijgaand verschijnsel, dat wel korte tijd indruk maakte, maar waaraan men zich zeker niet moest uitleveren. Bij nader inzien bleek het niet veel waard. Dit is wat ik het raadsel van de Nederlandse Romantiek wil noemen. Kruseman, een Nederlandse romanticus, wantrouwde de Romantiek en vond de term op zijn eigen werk niet van toepassing

...

De Nederlandse Romantiek / De romantische beweging, in Duitsland en Engeland vanaf de jaren 1790, in Frankrijk en Italië na ongeveer 1815, vertoonde alle kenmerken van wat later een avant-garde zou worden genoemd, met manifesten, beginselverklaringen, polemieken, tijdschriften, groepsvormingen en afscheidingen en de

constructie van een eigen canon van voorlopers. Als stroming heeft de Romantiek, overal in Europa en in alle kunstvormen, uitersten nagejaagd, en zich willen ophouden bij de hoogten en diepten van het menselijk bestaan. De romantische kunstenaar dreef de dingen op de spits. Voor uitingen van dit soort extremisme bestond in Nederland bijzonder weinig ruimte. Het hele culturele systeem was er op ingericht om heftige tegenstellingen, strijd van meningen en voorkeuren, en vooral ook het vertoon van artistieke en intellectuele autonomie, waar mogelijk te vermijden.

Representanten van de Romantiek als radicale beweging zijn er in Nederland daarom niet of nauwelijks geweest. Waarom zouden we dan toch van een Nederlandse Romantiek spreken? Weinig overtuigend vind ik de stelling dat een zo invloedrijke internationale stroming toch onmogelijk aan Nederland kan zijn voorbijgegaan, of de goedhartige gedachte dat het onbillijk is om het woord Romantiek te reserveren voor de wereldwijd erkende hoogtepunten. Als we dat doen, schreef de kunsthistorica Ouwerkerk teleurgesteld, blijft er maar heel weinig Romantiek over! Inderdaad – maar het was nu precies de bedoeling van de grote romantici om uitzonderlijk te zijn, en uitsluitend naar het hoogste niveau te streven. En er zijn voorbeelden genoeg van nationale culturen die zich met succes lange tijd tegen buitenlandse invloeden hebben weten af te schermen.

Maar laten we de gebruikelijke voorstelling van zaken eens omdraaien.

Wat gebeurt er als we de romantici niet zien als mensen die hun tijd vooruit waren, maar als kunstenaars die, weliswaar in radicale en extreme vorm, uiting gaven aan bestaande en door grotere groepen gedeelde ideeën? De ervaringen van de revolutietijd en van de Napoleontische oorlogen hadden in brede kring een complex van gedachten en gevoelens opgewekt, waarvan de romantici de meest consequente vertolkers waren. Wat zij naar voren brachten ging verder dan de meeste tijdgenoten wilden aanvaarden, maar het kwam voort uit stemmingen – verwachtingen en illusies evenzeer als teleurstellingen – die toen door velen werden gedeeld. Er was een complex van attitudes en aannames, dat afhankelijk van de omstandigheden, en natuurlijk van het individuele talent, meer of minder sterk kon worden ontwikkeld. 

Typerend voor een groot deel van het kunstpubliek uit de eerste helft van de negentiende eeuw is een levenshouding, een combinatie van smaak, gevoelens en conventies, die kan worden omschreven als een burgerlijke Romantiek. Dit was een Romantiek onder voorbehoud, waarin sommige van de waarden die de romantische beweging uitdroeg wel werden erkend, maar zonder dat zij met de bestaande orde en inrichting van het leven in strijd kwamen. Deze soort Romantiek hield in dat men de Romantiek als beweging openlijk kon afwijzen en bestrijden, maar zelf toch tot op zekere hoogte romantisch kon denken. In Nederland is dit gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw het overheersende patroon geweest. Zoals alle Romantiek, wilde ook de Nederlandse Romantiek nationaal zijn. Maar nationaal zijn betekende in Nederland anti-romantisch zijn. Hierin bestaat de innerlijke tegenstrijdigheid, of wat ik het raadsel noemde van de Nederlandse Romantiek.

Veelzeggend is de formulering waarmee David Jacob van Lennep zijn Hollandse patriotisme tot literair programma maakte. Door de associatie met gebeurtenissen uit het verleden zou de ook eigen omgeving stemmingen kunnen oproepen die volgens Van Lennep ‘altijd, eenigszins [cursivering WK], aan het verhevene en dichterlijke grenzen’. Verheven en dichterlijk zijn, maar niet meer dan ‘eenigszins’ – dat was de grens die de Nederlandse Romantiek zich had gesteld. (https://demodernetijd.nl/wp-content/uploads/DNE-2014-3e-Krul.pdf)

C.

Caspar David Friedrichs schilderij De wandelaar boven de nevelen (1818) wordt gezien als een van de meesterwerken van de romantiek. Het schilderij bevat veel klassieke thema’s van deze stroming, waaronder de nietige mens tegenover de grote, machtige natuur. De natuur heeft ook iets mysterieus. Ze is niet rationeel te begrijpen, maar raakt je op een ander, emotioneel niveau.

... Volgens romantische kunstenaars zijn er twee plekken waar de ziel vooral in contact kan komen met die diepere waarheid: in de natuur en in de kunst. ...

Jean-Jacques Rousseau (28 juni 1712 - 2 juli 1778) . De Zwitserse filosoof is paradoxaal genoeg belangrijk geweest voor de verlichting én voor de romantiek. In 1762 publiceerde hij Emile, of Over de opvoeding, waarin hij de intrinsieke goedheid en naïeve nieuwsgierigheid van kinderen beschrijft. In tegenstelling tot andere verlichtingsdenkers neemt hij afstand van de disciplinerende en klinische verwerving van kennis in het onderwijs. Zijn ideeën slaan aan bij de romantici, voor wie het kinderlijke, gevoelige en naïeve een belangrijke bron van inspiratie is.

Caspar David Friedrich ( 5 september 1774 - 7 mei 1840) . De Duitse landschapsschilder volgde eind 18e eeuw een opleiding in Kopenhagen. Zijn landschappen met figuren die met de rug naar de toeschouwer stonden, waren tijdens Friedrichs leven immens populair. Tijdens de romantiek hadden ook zijn schilderijen met een stervende Jezus aan het kruis, of van een zinkend schip tussen de ijsschotsen een grote aantrekkingskracht. Maar na verloop van tijd raakte hij uit de mode en werd vergeten.

Ludwig van Beethoven (15, 16 of 17 december 1770 - 26 maart 1827). Beethoven vormde samen met Haydn en Mozart de Eerste Weense School. Vanaf ongeveer 1804 werden zijn composities steeds romantischer en nam hij afstand van het strenge formalisme van het classicisme. Zijn werken werden steeds grensoverschrijdender – qua orkestratie en qua lengte – en hun intensiteit en emotionele kracht nam toe.

.. Gevoelens waren belangrijker dan verstand, en dus cultiveerden de romantici de directe ervaring, alles wat niet geanalyseerd of gerationaliseerd was. Daarom keken ze naar het kind, het kinderlijke en naïeve, dat zijn emoties volgt en niet teveel over dingen nadenkt. Hier zagen ze een ‘pure’ vorm van zijn.

... In 1774 publiceerde de Duitse schrijver, filosoof en wetenschapper Johann Wolfgang von Goethe een van de absolute hoogtepunten van de romantische literatuur. Het lijden van de jonge Werther wordt meestal gezien als onderdeel van de Duitse Sturm und Drang-periode, maar de thema’s in het boek vormden een grote inspiratiebron voor de romantici, die de Duitse tragedies van onbegrepen genialiteit en ongelukkige liefde voortzetten.

... Het archetype van het jonge, sensitieve genie dat niet in de maatschappij kan passen zonder zichzelf, zijn gevoelens en zijn creativiteit te beschadigen, is nog steeds actueel. De levens van Amy Winehouse, Kurt Cobain, Jimi Hendrix en Jim Morrison volgen dezelfde verhaallijn." (https://historianet.nl/cultuur/kunst/de-romantiek-het-gevoel-als-hoogste-waarde)

D. Specifiek over literatuur.
"Hoewel de meeste opmerkingen in de tijdschriften de Franse romantische school betreffen, groeit in de loop van de jaren '30 het besef, dat de romantiek niet tot één land beperkt is gebleven, maar een internationaal karakter vertoont. Dit leidt echter niet tot een onderzoek naar de gemeenschappelijke trekken van de diverse romantische bewegingen. 
...
De hantering van de term romantisch in verband met de eigentijdse Nederlandse letterkunde komt pas vrij laat van de grond. Vóór 1830 krijgt geen Nederlands auteur dit epitheton toegevoegd. Na 1830 zijn de meningen verdeeld over de vraag of de romantiek al dan niet Nederland is binnengedrongen. Sommigen stellen verheugd vast, dat de literatuur verschoond is gebleven van de funeste invloed van de Franse romantiek, anderen constateren geërgerd, dat de penetratie in volle gang is. In ieder geval wordt het in deze periode usance om figuren als Van der Hoop, Withuys, Beets, Van Lennep, Vinkeles, Greb en Drost romantisch te noemen, maar men wekt niet de indruk in het bestaan van een Nederlandse romantische school, compleet met een krachtig leider en een eigen program te geloven. Tekenend is in dit opzicht, dat Van Kampen in zijn Handboek van de geschiedenis der letterkunde (1834/1836) de term wel in verband met de buitenlandse contemporaine letterkunde, maar niet in verband met de eigentijdse Nederlandse literatuur hanteert.

De reflectie over de wezenlijke kenmerken van de romantiek staat in de jaren '30 in sterke mate onder invloed van de afweerhouding tegenover de Franse romantische school. Hierbij zijn een tweetal tendenties te onderscheiden. In de eerste plaats komt men, ... tot de ontdekking, ‘dat een letterkundig geschil, in een verloop van 25 en meer jaren, meer dan ééne phase aannemen kan’,2 en dat besef van een aantal etappes in de ontwikkeling van de romantiek doet een kritischer houding ten opzichte van de Schlegeliaanse onderscheidingen ontstaan, waarmee tegelijkertijd Van Kampens compromisvoorstel in het geding komt. Van der Palm, in zijn Verhandeling over eenheid en verscheidenheid (1831) en Bouterwek in zijn Grondbeginselen der leer van het schoone (1830/1831) handhaven de antithese nog zonder voorbehoud, maar Bakkers opstel over het onderscheid tussen het klassieke en romantische (1832) bevat reeds een aantal fundamentele bedenkingen tegen de antithese. Kinkers lezing Iets over het romantische (1836) en Bakhuizen van den Brinks bespreking van Geels Onderzoek en phantasie (1838) zetten de tegenstelling nog meer op losse schroeven, door ook bij de klassieken romantische elementen aan te wijzen.

De tweede, hiermee samenhangende tendentie is, dat men in de jaren '30 het geloof in een mogelijk compromis tussen de klassieke en romantische richting gaat verliezen en in vele gevallen partij kiest tegen de romantische stroming. Men vindt deze mening herhaaldelijk uitgesproken in de tijdschriften en voorts in de beschouwingen van Van der Palm, Kinker en Bakhuizen van den Brink.

Beide tendenties vinden echter hun eloquentste vertolking in Geels Gesprek op den Drachenfels (1835), dat alle andere bijdragen aan het debat ver achter zich laat en als ‘poging in de kunst’ bijzonder geslaagd mag heten. Geel attaqueert niet alleen de antithese, maar hekelt eveneens het klakkeloos gebruik van het adjectief romantisch in het algemeen. In dat opzicht onderscheidt hij zich gunstig van zijn landgenoten, die de semantische devaluatie van het adjectief nauwelijks opmerkten. In zijn afwijzing van de romantische bewegingen in Duitsland en Frankrijk verschilt Geel echter niet van zijn medescribenten. Met zijn uiterst conventioneel standpunt speelde hij de conservatieve krachten in de kaart en zette hij een domper op de pas ontluikende romantiek. 

Met het schetsen van de ontwikkelingsgang van het adjectief romantisch tot 1840 is zijn levensloop geenszins volledig beschreven. Er dient nog een onderzoek ingesteld te worden naar de penetratie van dit adjectief in de latere literatuurgeschiedenissen. Er gaapt immers een brede kloof tussen de literatuurgeschiedenis van Van Kampen (1834/1836), waar het adjectief ter aanduiding van de contemporaine Nederlandse letterkunde geheel ontbreekt en het Handboek van Knuvelder, waarin maar liefst twee ‘doorbraken’ van de romantiek worden gesignaleerd. Een zorgvuldige analyse van het gebruik van het adjectief romantisch en het substantief romantiek in tientallen grotere en kleinere literatuurgeschiedenissen zal uitsluitsel kunnen geven over de vraag hoe deze kloof werd overbrugd en in hoeverre daarbij aan mythevorming werd gedaan.

Dit onderzoek zal zich echter niet mogen beperken tot een verslag van de toepassingen van het adjectief op de letterkunde uit het begin van de negentiende eeuw. De specifiek Nederlandse gewoonte om bepaalde vormen van het zeventiende-eeuwse toneel romantisch te noemen verdient evenzeer een nauwgezette kartering. De vroegste, uit de jaren '20 van de negentiende eeuw daterende, aanzetten tot deze even hardnekkige als verwarrende gewoonte stonden, naar ik hierboven heb aangegeven, duidelijk onder invloed van de Schlegeliaanse typologie, d.w.z. van een romantische theorie. Wanneer men in Nederland de belangstelling voor de antithese verliest, verdwijnt ook de toepassing van de term romantisch op het zeventiende-eeuwse toneel. Er gaan verscheidene decennia voorbij, voordat Jonckbloet in het tweede deel van zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1872)4 weer tot deze breed literairhistorische betekenis van het adjectief terugkeert: zijn uitvoerige inleiding op de toneelpraktijk van Bredero en Coster blijkt geheel doortrokken van de Schlegeliaanse onderscheidingen en bevat een aantal letterlijke vertalingen uit diens Weense Vorlesungen. Jonckbloet, zo moet men concluderen, is dus kennelijk niet losgekomen van de romantische, d.i. tijdgebonden theorievorming. Hebben de latere literatuurhistorici aan het adjectief een andere betekenis toegekend of varen ze, bewust of onbewust, in het kielzog van Jonckbloet? Ik vermoed het laatste, maar alleen een uitvoerig onderzoek zal kunnen uitwijzen of dit vermoeden gewettigd is.

Wellicht bestaat in de toekomst nog eens de gelegenheid deze laatste capriolen van het adjectief in de literatuurgeschiedenissen uitvoerig in kaart te brengen." (https://www.dbnl.org/tekst/berg018ontw01_01/index.php)

-- Op youtube is een video te vinden over dit onderwerp:
De overheersende literatuuropvatting in Nederland aan het einde van de 18e eeuw zou je een ‘evenwichtspoëtica’ kunnen noemen, waarbij gevoel en verstand gelijk opgaan. Begrippen als authenticiteit en verbeelding, die in de romantiek een belangrijke rol zouden gaan spelen, werden voorzichtig verkend.

--


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)

Begraven of cremeren?