Brieven van Descartes


Erik-Jan Bos, kenner van Descartes "de vader van de moderne Filosofie" (1596 - 1650) vindt brieven via Google:

Hoe Descartes in 1641 op andere gedachten kwam. Onbekende brief van Franse filosoof gevonden. ... In de brief laat Descartes zich mild uit over enkele van zijn felste bestrijders. Utrecht, 25 febr. „Prachtig, hè? En zo herkenbaar”, zegt Theo Verbeek. „En gelukkig ook goed leesbaar”, vult Erik-Jan Bos aan. De twee Utrechtse filosofen staan glunderend gebogen over een gescand document. Het is een handgeschreven brief, vier vellen groot, van de Franse rationalistische filosoof en wiskundige René Descartes. Hij is gericht aan de monnik Marin Mersenne en gedateerd 27 mei 1641. Het origineel ligt al een eeuw opgeborgen in een Amerikaanse brievencollectie en is daar in vergetelheid geraakt. De inhoud is verrassend. Verbeek, hoogleraar geschiedenis van de wijsbegeerte en leider van het Utrechtse Descartes-project: „Descartes is in mei 1641 van gedachten veranderd over enkele van zijn opponenten. En daar wisten we niets van.” ...

 

De collectie is eigendom van een liberal arts college in Haverfort, Pennsylvania, dat wordt geleid door Quakers. Bos: „Zij wisten niet dat deze brief nooit is gepubliceerd.” Het is de derde brief van Descartes die het afgelopen kwart eeuw is gevonden. In mei 1641 woonde Descartes al dertien jaar in de Nederlandse Republiek, op dat moment in kasteel Endegeest bij Leiden. Hij had net de laatste hand gelegd aan één van zijn hoofdwerken, Meditationes de prima philosophia. Daarin levert hij onder meer zijn Godsbewijzen en vecht hij op basis van zijn definitie van materie de transsubstantiatie aan. Volgens dat katholieke leerstuk verandert tijdens de eucharistieviering brood in het lichaam van Christus. Mersenne begeleidde het drukproces in Parijs en onderhield hierover een briefwisseling met Descartes. De auteur wilde in de ‘Meditaties’ commentaren opnemen van vooraanstaande theologen. Hij dacht op die manier zijn ideeën te scherpen aan die van andere denkers. En hij hoopte als trouwe katholiek op een kerkelijk nihil obstat (verklaring van geen bezwaar). 

Dat kwam er overigens niet. In 1663, dertien jaar na de dood van Descartes, zou de paus zijn werken op de Index van Verboden Boeken zetten. De tegenwerpingen werden verzameld door Mersenne, en daarover gaat de bewuste brief. Verbeek: „Descartes heeft zojuist de objecties ontvangen van een andere filosoof, de priester Pierre Gassendi (1582-1655). Hij doet altijd heel lelijk over Gassendi. Die deugt van geen kanten en schrijft alleen maar onzin. Maar in deze brief blijkt hij heel tevreden te zijn met diens tegenwerpingen en ze eigenlijk wel leuk te vinden: prikkelend, goed geschreven.” Aan het eind van de brief schrijft Descartes dat hij bezoek heeft gehad van twee heren uit Frankrijk. De een was Claude Picot, later vertaler van Descartes’ Principia Philosophiae (1644). De ander een heer uit Touraine , ‘die mij de groeten overbracht van pater Bourdin’, een jezuïet met wie Descartes in een stekelig dispuut verwikkeld was. Deze heer, schrijft Descartes, ‘heeft me ook het een en ander verteld over Mr. Petit [Pierre Petit, 1617-1687, arts en humanist, nóg iemand met wie Descartes in de clinch lag]. Hij sprak zó vriendelijk over hem dat ik mijn kritiek moet verzachten’. Hij verzoekt daarom uit de tekst, die al drukklaar is, de aanvallen op Petit te verwijderen. 

Na de dood van Mersenne, in 1648, kwam de brief in het bezit van de Franse wiskundige Gilles de Roberval. Toen die in 1675 stierf, is het document anderhalve eeuw bewaard door de Académie des Sciences. Totdat het werd gestolen door de Italiaanse graaf Guglielmo Libri (1803-1869), een beruchte kleptomaan. Verbeek: „Libri begon als eerlijke verzamelaar en heeft brieven van Descartes gepubliceerd. Toen hij secretaris werd van een commissie die historische documenten moest inventariseren, kon hij de verleiding niet weerstaan: hij heeft duizenden handschriften gestolen. Een deel heeft hij verpatst op veilingen in Frankrijk, Italië en Engeland.” Via een Britse veiling kwam de brief in het bezit van een Amerikaanse verzamelaar, Charles Roberts (1846-1902). Hij was een Quaker, en na zijn dood schonk zijn weduwe de brievencollectie aan Haverford College. Toen de bestuurders van het college van de Utrechtse vinders hoorden dat de brief ooit is gestolen, besloten ze hem terug te geven aan Frankrijk, en wel aan het Institut de France. Dat is daar zeer mee ingenomen. Uit dankbaarheid verleent het aan Haverford College een Grand Prix voor ‘good custodianship’. Een vorm van genoegdoening voor de eerdere eigenaar, die kennelijk van mening is dat gestolen goed nimmer gedijt 

EEN DEEL VAN DE TEKST ,,[..]Ik heb hier de heer Picot ontmoet. Het is duidelijk dat hij een zeer verstandig man is en dat ik hem veel verschuldigd ben. [..] In zijn gezelschap bevindt zich een edelman uit Touraine, die mij de hartelijke groeten overbracht van pater Bourdin, wiens leerling hij is. Ook heeft hij me in zodanige termen aangesproken over de heer Petit dat ik wel gedwongen ben om datgene wat ik over hem geschreven had wat te verzachten, zoals u zult zien in het Voorwoord aan de lezer. Ik stuur het u toe met het vriendelijke verzoek het te doen drukken, en wel vooraan in het boek, na de Opdracht aan de heren van de Sorbonne. Het vierde deel van het Discours de la méthode, noch het korte voorwoord dat daarna kwam, noch ook het voorwoord dat voorafging aan de tegenwerpingen van de theoloog mogen gedrukt worden, maar alleen de Synopsis. Tenslotte, kan ik u verzekeren dat er in de objecties van de heer Gassendi niets te vinden is dat me enige moeite baart. Het enige waarop ik moet letten is de stijl – immers hij heeft zich zo fraai uitgedrukt dat ik moet proberen hem ook op dezelfde wijze te antwoorden. Ik ben Uw zeer verplichte en toegenegen dienaar Des Cartes”

--

Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)

Begraven of cremeren?