Calvijn en de Economie

 Calvijn en de Economie is een proefschrift uit 1904 van mr. Pieter Arie Diepenhorst, van de Vrije Universiteit in Amsterdam. 
Dit is een fragment van het boek. Economie had nog geen plek veroverd in de academische wereld en de eerste echte School of faculteit moest nog opgericht worden. Economie was in die tijd een onderdeel van de rechtenopleiding. En dat is niet zo vreemd wanneer je bedenkt dat handel een belangrijke basis was voor de studie. En handel betreft contracten en contracten zijn een belangrijk studieobject bij de rechtenstudie.

In de inleiding twijfelt de auteur nog over het begrip Economie omdat het van vreemde herkomst is, "daar het Hollandsche staatshuishoudkunde" bedoeld wordt. Economie werd door de Fransen gebruikt (meestal met achtervoegsel "Politique") maar de echte wetenschappers van die tijd gebruiken het Duits, en (volks)wirtschaft. Uiteindelijk wordt het woord economie bij de Grieken (Xenophon, Oikonomikos) als eerste gebruikt. Economie van die tijd is gericht op "stoffelijke welvaart."

De structuur is eenvoudig. Het werk begint met de inleiding over het thema economie (H1) dan over (Calvijn en) de rente, de geschiedenis, de omvang (hoe waardeer je de rente) en de grondslag. Ook een juridische invalshoek. Hoofdstuk drie gaat over het beroep in het algemeen en de koopman in het bijzonder, Hoofdstuk vier over "Weelde," met wederom de vraag of Weelde wel maatschappelijk geaccepteerd kan worden en Hoofdstuk vijf over het "Communisme," waar Marx (even) ter sprake komt.

Het meer dan 300 pagina's lange document is dan ook duidelijk een product van een jurist of meester in de rechten. Dat is allereerst te zien aan de hoeveelheid Latijnse termen in het document. Maar niet enkel, de tekst is doorspet met Latijn, Frans en Duits en op geen enkel punt zijn dergelijke passages begeleid door een vertaling. Nu is dit ene promotiewerk, en de lezer daarvan is waarschijnlijk van academische vorming, en als jurist zeer waarschijnlijk zonder uitzondering kenner van Latijn. Bladzijden vol staan in het Frans, bijvoorbeeld wanneer Calvijn zijn argumentatie ter faveure van rente uiteenzet.

Rente is dan nog geen bekend en uniform begrip. En geld wordt als "steriel" geacht. De Fransen gebruiken interesse, maar in het Latijn gaat het om twee begrippen, dat van fenus en usura. De eerste is de rente van een lening, de tweede is rente die in rekening gebracht wordt voor gebruik van b.v. goederen. Vooral dit laatste was onderwerp van kritiek: het woekeren. Dat - in het Duits Wucher - betekent etymologisch groeien) Soms weet men verzachtende omstandigheden te vinden, bijvoorbeeld in het geval wanneer de uitlener risico loopt, maar er komen nieuwe uitvindingen, zoals het gebruik van de wissel (Sommigen noemen hem eene ontdekking van de Joden, anderen zien hem reeds bij de oude Romeinen in zwang) die handig is wanneer goederen afgerekend moeten worden op andere locaties. Maar hoe woeker onze taal binnenkomt als eigentijds begrip wordt niet duidelijk.  

Calvijn, daar gaat de promotie over, zorgt voor een kantelpunt in het denken over rente. Alle religies uit die tijd, hetgeen geen toeval kan zijn, zo peinst Diepenhorst, zijn tegen het gebruik van rente, zowel christenen als moslims, maar Calvijn neemt het op voor de koopman. Zelfs Luther is nog tegen (en zelfs in "Erasmus' geschriften vindt men geene enkele plaats, die aan de bestrijding van het renteverbod is gewijd"), waarschijnlijk omdat deze als fysiocraat werd gezien die "in hunne verheerlijking van de natuur ... overschatting van den landbouw en minachting van den handel ... aantroffen."

Over productiviteit, schrijft Diepenhorst:  Calvijn ging in hooge mate systematisch te werk, en ,Yard ziet dan ook een der voornaamste geschilpunten tusschen dezen en Luther  daarin, dat de laatste geen systematicus was als Calvijn. 

Op zich zou aan dit proefschrift een nieuwe promotie besteed kunnen worden, gezien de vele bronnen, en de historische context. Het is echter deze laatste die maar beperkt uitgewerkt wordt en dat laat m.i. een beetje zien dat hier een jurist aan het woord is en nog niet een "echte" econoom.

Iets meer dan tachtig jaar later (1988), verschijnt Overvloed en Onbehagen, de historische kijk op de Nederlandse geschiedenis van Simon Schama: de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw. ook hij heeft het over Calvijn:

"Historici spelen maar al te graag het saaie spel van de opstandige nieuwe generatie. Het dogma van mijn leermeester zal mijn ketterij zijn en zo zal ik de geschiedenis ingaan." Schama laat juist  wel die context zien, bv de opkomst van de tabaksindustrie waar de Nederlander echt een connaisseur gezien kan worden en over het kapitalisme, dat "op de bankiers de verdenking van woekerpraktijken bleef rusten, ... maar bezon men zich binnen het Nederlandse calvinisme dat een christelijke koopman geen contradictio in terminis was."

Zowel schama als Diepenhorst vallen terug op Weber vaak gezien wordt als de socioloog die protestante waarden met de opkomst van het kapitalisme verbond.

In Culture and Economics komt zowel Weber als Calvijn en Luther ter sprake:

The reformers Luther and Calvin held quite different views on providing loans and asking an interest. These differences can be traced back to the economic environment in which each of them was living. Luther lived in south Germany, a rural area in which the peasants were suffering under the yoke of nouveaux richex from the town. The latter bought land and drove up rents. The peasants had to increase corvées and pay more money to these new landowners, and their common rights were curtailed. Luther accepted the existing social hierarchy, and thought that the most admirable life was that of a peasant, who in his view was least influenced by commercialization. Merchants and financiers represent commercialization of society and were opposed by him with the same passion as he fought the commercialization of religion. He did not come up with any proposals for changing the ban on interest. His theory of social life was in many respects ‘more medieval than that held by many thinkers in the Middle Ages’...).

... Calvin, the other great Reformer, lived in Geneva the centre of commercial activity at that time. He and his followers accepted the need for capital, credit, and banking as an essential element of commerce and finance. Consequently, they regarded income from these types of activities as of equal respectability as that from labour

... Hence, Calvinist teaching started from the recognition of the necessity of capital, credit, banking  and large-scale commerce and finance. The Lutherans, on the other hand, were living in rural areas and suffered under the yoke of the urban new rich. Hence, they held a less favourable opinion on paying interest.

... wordt vervolgd.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)

Begraven of cremeren?