Ontspoord Eigenbelang. Spinoza als econoom

 Ontspoord Eigenbelang, is een boek van René Willemsen, gepromoveerd historicus met de geschiedenis van de economie als specialiteit . Hij begint de proloog van het boek met een stelling dat de economische wetenschap in verwarring is, na de bankencrisis van 2008... 

Zo ver ik het goed begrepen heb, zijn er m.b.t. geschiedkunde twee echte scholen. De eerste is afkomstig van Leopold von Ranke, die de vader van het Historisme genoemd wordt. Hierbij wordt beoogd om zoveel mogelijk naar de oorspronkelijke bron te kijken bij de analyse van de geschiedenis. Historie is hier uniek en niet echt bepalend of richtinggevend voor het heden. De andere stroming kijkt meer naar Fenomenen en terugkerende patronen, en deze helpt bij het begrip van het heden. Ik neem aan dat Eigenbelang doorborduurt op deze lijn.

De verwarring in de proloog vraagt om een nieuwe theorie en beter inzichten die beter aansluiten bij de werkelijkheid van vandaag. Complexiteit speelt in de nieuwe theorie van economische wetenschap (new era economics) een centrale rol. Het viel hem vervolgens op dat de uitgangspunten van deze nieuwe benaderingen (in tegenstelling tot het oude paradigma van neoliberalisme) al in de zeventiende eeuw al verwoord weden door Spinoza. Deze filosoof heeft veel aandacht gekregen, maar zijn werk is niet eerder als economisch gezien. De econoom als hedendaags fenomeen stamt uit de twintigste eeuw, maar dat betekent volgens de historicus niet dat men niet over economie nadacht.

Heel mooi is zijn afsluiting in de proloog, waar hij zegt geïnspireerd te zijn door Michel de Montaigne, en dit werk een essay als naam heeft meegegeven. Een probeersel. Dat is ontwapenend.

De geschiedenis in het essay begin bij de middeleeuwen waar het Verre Oosten  (China, India) beter ontwikkeld was dan Europa. De Nederlanden waren succesvol, door een aantal redenen, waaronder mogelijk de conflicten tussen Frankrijk en Engeland, er was geen echte eenheid, maar wel één politieke leiding. het was de begintijd van de VOC (een unieke gebeurtenis, hoor ik iemand anders zeggen) en Amsterdam had een leidende positie tot 1763/73 wanneer Londen de leidende rol definitief overneemt.

Een belangrijke rol voor (economisch) succes is vertrouwen. En dat komt tot stand door juridische structuren en politieke stabiliteit. Simon Stevin had in die tijd een belangrijke rol in de wetenschap, en meende dat ware kennis in het verleden lag. Met Descartes gaat men meer naar de toekomst kijken en neemt men afscheid van (het belang) van de klassieken. De Hollandse staten waren in de zeventiende eeuw zelfstandige eenheden die elkaar met regelingen beconcurreerden. Ook al was economie geen thema van studie, toch waren pamfletten overduidelijk in hun uiting van economische problemen van die tijd: rente of woeker (woekerrente), gildedwang of vrijeberoepsuitoefening, in en uitvoerrechten, belasting op eigendom, monetaire zaken, etc, etc.

Een bloemlezing van professionals uit die tijd die zich over economische thema's bogen volgt. Te beginnen met De Groot.

Hugo de Groot (1583/1645). Jurist. Internationaal bekend. Maar ook filoloog, taalkundige. Schrijft over volkenrecht, maar dat ligt dicht tegen economie aan: handelsvrijheid, protectie, tarieven. Doceerde over matigheid, en schreef over investeringen en risico, over begeerte naar winst en het toestaan van (hogere) rente in rekening brengen. De Groot meende dat Matigheid in levensstijl, inventieve industrieën en het zeewezen de kernkracht van Hollanders waren. Was welwillend tegenover de gilden. het recht op eigendom was de eerste premisse van de economie. Verdediger van de (exclusieve) handelsverdragen van de VOC. Was voorstander van de markt, maar ook van overheidsingrijpen

Dirk Graswinckel (1600-1666), was de jongere neef van HdG, afkomstig uit regentenfamilie. Gepromoveerd (Rechten, Over Woeker), remonstrant qua overtuiging, mar contraremonstrant om carrière te kunnen maken binnen het staatsapparaat. Pensionaris van Dordrecht en persoonlijk advocaat van Fr. Hendrik. Hij theoretiseerde vooral over Graan, en meende dat een hogere prijs goed was voor de samenleving ook al zouden bepaalde groepen (de armen) eerder in problemen komen. Hij dacht na over de termijncontracten, als middel om het risico van een misoogst te dragen. Dat Nederland vroeg was in de uitvinding van future- en termijnhandel is wel bekend, dat Graswinckel een van de protagonisten in dit spel was, minder. En vooral belangrijk, ook om het heden beter te begrijpen, is dat contacten en de kleine lettertjes, een vak is van juristen, waar economen maar weinig betrokkenheid bij hebben. [Ik denk dat zelf direct aan die voorbeelden van grote investeerders die een derdewereldland op de knieën dwingen door zich aan de afspraken te houden van aangegane schulden. Het is misschien de econoom die de deal verzint, maar het zijn de advocaten die de deals afsluiten.]

  • Willem Usselinx (1566-1647)
  • Gebr. de la Court (1618-1685)
  • Franciscus van den Enden (1602-1674)
  • Johannes Phoonsen (1631-1702)
  • en uiteindelijke, waar het verhaal om gaat:
  • Bento de Spinoza (1632-1677)

Dat Spinoza zich uitliet over economische onderwerpen, schrijft de auteur is niet onlogisch gegeven het feit dat deze uit een familie van handelaren en koopmannen stamde. Hij trad in de voetsporen van zijn vader, en door zijn joodse afkomst waren er ook niet veel alternatieven daar het gildensysteem niet toegestaan was. Door zijn handelservaring kwam hij in aanraking met het recht, omdat hij een geding beslechtte met tussenkomst van een rechter, iets dat hem niet in dank werd afgenomen. 

Filosofie was zijn primaire aandachtgebied waarmee hij in aanraking kwam door van den Enden. Hij werd bekend met het werk van Descartes en hij ontwikkelde een eigen filosofiesysteem, waar de natuur (waar alles wat bestaat te herleiden is) een belangrijke rol speelde en het begrip Conatus, de drijfveer van de mens. De mens leeft met zijn emoties als slaaf in de natuurstaat. Hij is een kuddedier en als eenling zwak en door in de groep te leven vindt hij bescherming. De mensen moeten elkaar de zekerheid geven dat zij niets zullen ondernemen wat de ander (de groep?) schaadt. De mens kiest voor een samenleving. Hier komt de rechtstaat wederom als fundament in zijn filosofische systeem terug. want het rechtssysteem zorgt voor vertrouwen, dat handel kan bestaan en mensen elkaar respecteren. In die context, die veel verder gaat dan hier samengevat, richt de schrijver zich op de economische elementen van Spinoza's denken. Centraal is misschien wel de uitspraak in deze context: wie niet in staat is om zijn eigen zaken te beheren, zal nog minder kunnen instaan voor die van der anderen (in het licht van een ondernemer die insolvent dreigt te worden door verspilling).

Na deze inleiding volgt, "Spinoza over economie," beginnend met staathuishouding, waar alle economie avant la lettre mee start, Conatus, eigenbelang, reciprociteit i.p.v. altruïsme en niet de mens maar de natuur centraal! Door het eigenbelang het publieke belang te bevorderen. Het is Mandeville (die het onderwerp wordt van een nieuwe studie van deze historicus die dit concept verder uitgewerkt en op de plank bij Adam Smith weet te leggen): het eigenbelang als stuwende kracht achter de vorming van een staat, waar bij Smith de invisible hand en bij Spinoza het begrip Conatus leidend is. De staat ontstaat als emergent gebeuren die de individuele spelers nooit hadden kunnen voorzien.

Dit is een beetje waar de moderne economische theorie aansluit op de gedachte en filosofie van Spinoza. Dat de conatus van het kapitaal niet eerder beteugeld is geworden door een tegenkracht komt omdat dit kapitaal zoveel welvaart heeft gebracht. Wanneer hier geen tegenkrachten door opgeroepen worden die deze macht indammen zal het tot een endogene crash komen. In de nasleep van 1929 is dit wel gebeurd. banken werden gesplitst in investeringsbanken en retail-entiteiten "maar in de jaren erna is dit weer teruggedraaid..." het sterker  maken / worden van de factor staat is niet eenvoudig. Afstand nemen van het humanisme waarin de mens centraal staat is misschien wel nodig, dat de natuur weer centraal komt te staan...

Een bijzondere theorie. Jammer misschien dat wanneer het boek toch rond 1600 start, de tulpencrisis niet even genoemd werd.

-- meer lezen:
. the Origin of wealth (Eric D. Beinhocker)
. menselijke gedrag is vatbaar voor misleiding en bedrog (Akerlof, Shiller)

-- De korte biografische schetsen van de "economen" die geportretteerd worden zijn als volgt:

Hugo de Groot (1583/1645). Jurist. Internationaal bekend. Maar ook filoloog, taalkundige. Schrijft over volkenrecht, maar dat ligt dicht tegen economie aan: handelsvrijheid, protectie, tarieven. Doceerde over matigheid, en schreef over investeringen en risico, over begeerte naar winst en het toestaan van (hogere) rente in rekening brengen. De Groot meende dat Matigheid in levensstijl, inventieve industrieën en het zeewezen de kernkracht van Hollanders waren. Was welwillend tegenover de gilden. het recht op eigendom was de eerste premisse van de economie. Verdediger van de (exclusieve) handelsverdragen van de VOC. Was voorstander van de markt, maar ook van overheidsingrijpen

Dirk Graswinckel (1600-1666), was de jongere neef van HdG, afkomstig uit regentenfamilie. Gepromoveerd (Rechten, Over Woeker), remonstrant qua overtuiging, mar contraremonstrant om carrière te kunnen maken binnen het staatsapparaat. Pensionaris van Dordrecht en persoonlijk advocaat van Fr. Hendrik. Hij theoretiseerde vooral over Graan, en meende dat een hogere prijs goed was voor de samenleving ook al zouden bepaalde groepen (de armen) eerder in problemen komen. Hij dacht na over de termijncontracten, als middel om het risico van een misoogst te dragen. Dat Nederland vroeg was in de uitvinding van future- en termijnhandel is wel bekend, dat Graswinckel een van de protagonisten in dit spel was, minder. En vooral belangrijk, ook om het heden beter te begrijpen, is dat contacten en de kleine lettertjes, een vak is van juristen, waar economen maar weinig betrokkenheid bij hebben. [Ik denk dat zelf direct aan die voorbeelden van grote investeerders die een derdewereldland op de knieën dwingen door zich aan de afspraken te houden van aangegane schulden. Het is misschien de econoom die de deal verzint, maar het zijn de advocaten die de deals afsluiten.]

Willem Usselinx (1566-1647)

Was een avonturier die op 18-jarige leeftijd de wereld in trok om handel te drijven. Na de val van Antwerpen in 1585 vertrok hij naar spanje.vergaarde in 6 jaar een fortuin en vestigde zich in de republiek in1591.  Streed toen tegen monopolies, tegen de overheid, tegen andere handelaren en ... tegen zichzelf. Schreef zo pamfletten voor zijn zaak. Verspeelde zijn voortuin met de moeizame inpoldering van de Beemster. Keerde ten terug naar oude hartstocht, vestigen van kolonies in Latijns Amerika. Hij vond de republiek te klein om te handelen. Bevond zich te midden en dus tussen Spaanse en republikeinse weerstanden. Vertrok naar Brazilië niet enkel voor goud of zilver, maar voor ook oor handel agrarische producten. De Nederlanden voerde vervolgens luxeartikelen uit. Was tegenstander van slavernij vooral uit economisch motief, omdat ze niet voor zichzelf werken en dus nooit hard zouden werken. Hij zocht naar de oplossing van volksplantingen zonder slaven om zo ruilhandel van manufacturen tegen grondstoffen tot stand te brengen.

Hij stond een zeer democratische inrichting van de kolonie na door ieder die 200 pond Vlaams zou inleggen stemrecht kreeg.

In 1622 volgden verbeteringen in octrooi / vergunningverlening. Zijn visie was om inboorlingen  te ontwikkelen daar de Spanjaarden deze ongeoefend lieten, en “door ons zouden de indianen Borgherlijcker worden.” Zijn economische geschriften waren talrijk soms fanatische gezien door anderen, hij werd niet altijd begrepen door zijn tijdgenoten.

Gebr. (Johan – de denker - en Pieter – de doener). de la Court (1618-1685).

Van oorsprong familie Leidse textielindustrieën. Textiel was / werd export product (naast gekaakte haring). Schreven o.a. drie boeken. Wordt de meest economisch georiënteerde schrijver genoemd van 17de eeuw. Betoog is als volgt: de republiek beslaat slechts een klein grondgebied en Hollanders kunnen van opbrengst van eigen bodem niet leven. Handel en vooral eerste levensbehoefte zoals graan is dus nodig. De la court meenden handel als mercantilist een zero-sum-game was. Door handel kon een staat een deel van “de taart” binnenhalen: buiten winsten rapen. De macht en kracht van een land hing af van het aantal inwoners dan omhoog kon gaan door koloniseren, omdat de concurrentie met fransen en Engelsen toenam. De Hollandse economie stoelde op 4 pijlers: industrie, visserij, handel en scheepvaart.

Leiden stoelde op universiteit en (vele male belangrijker) textiel. Om de economie te laten groeien moest de bevolking groeien en alle productiebeperkingen bv op gilden en andere reguleringen opgeheven worden. De gilden dreven de kosten voor het onderhoud op. De lakenreders waren tegen kwaliteitscontroles omdat in de prijs en concurrentiepositie nadelig beïnvloeden. Slechte kwaliteit zou door de marktmechanisme zelf verdreven worden. Hij vond de stedelijke accijnzen te hoog, en meende ook de ambivalente beleid van vrije vaart in Europa en gesloten vaart buiten Europa (in voordeel van VOC) moest verdwijnen.

De la court politieke economie was gebaseerd op de mens die handelt uit eigenbelang, omdat die onderling in tegenstelling waren kon de staat een bemiddelende rol spelen. Daartoe moesten het aantal regenten worden uitgebreid. Door de toenemende concentratie van macht van beperkt aantal families, stonden de belangen van de regenten op gespannen voet met die van het volk. De la courts waren ook niet aangesloten bij de machthebbers en stonden dus ook als buitenstaanders bekend. Ze leken het meeste op mercantilisten. Het idee om armen naar koloniën te sturen werd in de Nederlanden nooit een praktijk zoals bij andere landen wel het geval was.

Franciscus van den Enden (1602-1674). Geboren in Antwerpen, jezuïet, maar uit de orde gezet door dwalingen, gesetteld in Amsterdam en kunsthandelaar daar. (Konstwinkel) dat in 1652 failliet ging. Pakte zijn oude ambacht van docent op en startte een Latijnse school. Zijn bekendste leerling was ... Spinoza. FvdE werd steeds meer politiek activist.. Verhuisde naar Parijs in 1670, werd veroordeeld tot samenzwering tegen Lodewijk XVI en in 1674 opgehangen op La place de la Bastille. Schreef twee politieke geschriften. Kort verhaal van nieuw Nederland begint met beschrijving van geografie van NL, klimaat, bodemgesteldheid, flora en fauna, oorspronkelijke bewoners (naturellen). Was ok tegen de slavernij en schreef een constitutie waarin gelijkheid (even/gelijkheid) van koloniaal, rijk en arm. De inrichting van de staat baseerde hij op de mens natuur en universele passies (eerzucht, jaloezie en hebzucht / als eigenbelang aangeduid) waren noodzakelijk om welvaart te creëren. De belangrijkste thema’s waren: noodzaak voor kolonievorming met groot aantal inwoners (door beperkte omvang republiek), het belang van eigenbelang bij het tot standkomen van economische activiteiten. De fundamentele gelijkheid van mensen vrijheid van meningsuiting, goed onderwijs en armenzorg als taken van de overheid (staat) en niet voor sekten en denominaties.

Johannes Phoonsen (1631-1702). Minder bekend op economisch gebied, was werkzaam bij de Amsterdamse wisselbank had invloed op monetair beleid, muntcirculatie was chaotisch n Europa. De muntslag in de republiek was redelijk goed geregeld, er waren een paar huizen waar munten mochten worden geslagen, het soort goud of zilver werd door de staten generaal gereguleerd. Door de rol van de wisselbank en de inwisseling van munten was er een tweede monetaire rol met de bankgulden als valutastelsel. Er ontstond een verschil tussen de bankgulden en het courante geld, en het verschil werd agio genoemd dat normaal 5% bedroeg. Dit % werd degelijks door de commissarissen van de wisselbank vastgesteld. Dit gebeurde door marktomstandigheden en het gewenste beleid van de bank.

In 1672 kwam er een bankrun door de inval van Lodewijk Xiv door deze en andere omstandigheden werd er een recepsis / stortings of ontvangstbewijs – ingevoerd. Dit was een echte innovatie van de bank en van de financiële markt ook buiten de Nederlanden. Zo kwamen er wee instrumenten, het agio en de recepsis (als “openmarktoperaties”).

Phoosen heeft door zijn rol in de bank een grote rol gespeeld bij het grote vertrouw een dat deze bank in Europa kreeg.

-- 10 mei 25. #30F. Wat is het vocabulaire van Spinoza: 

ABSOLUUT (Deus sive Natura) Het is alles wat bestaat zonder grenzen of bepaling, daarom is het uniek en zelfveroorzaakt. Gedefinieerd als de "substantie" die bestaat uit oneindige "attributen", elk oneindig in zijn soort en die een essentie daarvan uitdrukt, ontvangt het de naam God of Natuur, die op dit vlak wordt beschreven als naturant: het is het absoluut oneindige en volmaakte, wat een eveneens absoluut vermogen om te bestaan-handelen en te denken impliceert; krachten die geactualiseerd worden (terwijl ze er in verschillende mate aan deelnemen, door alle bestaande wezens, dat wil zeggen door de "modi" van absolute substantie (die zich reeds op het vlak van de "genaturaliseerde natuur" bevinden). Bovendien wordt het goddelijke opgevat in termen van immanentie en onpersoonlijkheid (in tegenstelling tot de transcendente en persoonlijke God van het monotheïsme), zodat daarin zijn, macht, wil en begrip worden geïdentificeerd, en zo de onveranderlijke volheid van de werkelijkheid ontstaat.

ACTIE EN PASSIE (actio-passio) Het subject is actief wanneer zijn enige bijzondere aard de exclusieve oorzaak is van een gevolg, of dit nu intern of extern is en duidelijk wordt waargenomen. Aan de andere kant lijdt het wanneer het te wijten is aan een externe oorzaak of slechts gedeeltelijk door iemand zelf wordt gedragen (E 3Def2,. In het eerste geval is er een genererend initiatief of op zijn minst de kennis en veronderstelling van wat er gebeurt, terwijl in het tweede geval afhankelijkheid en verwarring overheersen. 55 We koppelen enkele termen, zoals in de vorige uiteenzetting, om hun relaties van complementariteit en/of antagonisme beter te laten zien, evenals hun ruggengraatrol in het geheel.

AFFECTIE EN AFFECT (affectio-affectus) Affectie (affectio) is het resultaat van voelen en waarnemen, het contact - dat een spoor achterlaat - van andere lichamen of denkwijzen, wat interne veranderingen en beelden van het externe object teweegbrengt. Affect (affectus) is het idee van affectie, dat bewustzijn en gevoel inhoudt die zich vertalen in een variatie naar een grotere of kleinere macht van het subject (E3Def3,, zodat affect respectievelijk actief of passief is.

BEVESTIGING EN ONTKENNING (affirmatio-negatio) Bevestigen is verwijzen naar een realiteit als positiviteit, dat wil zeggen een bestaanspositie aannemen die deze erkent als perfect op zichzelf in een beschrijvende of ontologische zin, en niet oordeelt in een prescriptieve of morele zin. Tegenover deze feitelijk bestaande natuur stelt ontkenning niets voor, want het verwijst enkel naar een ‘gemis’ dat vreemd is aan het ding zelf, naar een onwerkelijk en extern gebrek, dat vaak ontstaat door vergelijking met datgene wat niet het ding zelf is.

VREUGDE EN VERDRIET (laetitia-tristitia) De eerste is de "stap" naar een grotere perfectie, dat wil zeggen naar een grotere realiteit of macht, dan is er een zekere innerlijke groei; en er kunnen actieve of passieve gevoelens van vreugde zijn, afhankelijk van of iemand de oorzaak ervan is of niet. Verdriet is de 'stap' naar een lagere perfectie (niet het verlies van een hogere), dat wil zeggen, de handeling waardoor - in tegenstelling tot vreugde - de kracht van het subject afneemt en daardoor ook zijn intellectuele en mentale capaciteiten. De overheersing van de ene of de andere groep emoties kenmerkt de levensstijl; de vrolijke is wijs en expansief, de verdrietige is onhandig en onderdrukt.

GOED EN SLECHT (bonum-malum) Goed is datgene wat de verhouding tussen beweging en rust bevordert (MR, die de delen van het menselijk lichaam articuleert (E3P39,); datgene wat helpt om dichter bij het ideale model van de menselijke natuur te komen dat gekozen is als strategische leidraad voor gedrag (EgPraef.,; datgene wat overeenkomt met de natuur zelf, vooral in rationele termen; datzelfde geldt voor alles wat de ontwikkeling van rationaliteit bevordert; en ten slotte alles wat zeker nuttig is, terwijl alles wat het belemmert schadelijk is. Uiteraard wordt het tegenovergestelde slecht genoemd in de vijf genoemde betekenissen, omdat het iets is dat afgeleid is van en afhankelijk is van wat goed is. Er is geen absoluut goed of kwaad, maar eerder waardeverhoudingen die zijn aangepast aan de situatie, wat niet puur relativisme impliceert, maar eerder een flexibele intelligentie van wat handig is.

OORZAAK (oorzaak) Alles wat bestaat, is causaal met elkaar verbonden. Deze constante verbinding maakt het mogelijk om te spreken van "orde en samenhang", van natuurwetten, enz., in tegenstelling tot wat chaos of de bovennatuurlijke uitzondering zou zijn (het wonder, enz.). Zoals de traditie al stelde en de moderne wetenschap tot het uiterste gaat, berust de begrijpelijkheid van de werkelijkheid op de kennis van de gevolgen door de oorzaken. Dit wordt samengevat in het gezegde 'causale verhouding' of het geven van een causale reden voor iets. We moeten beginnen bij wat de oorzaak van zichzelf is (God), en van daaruit de productieve sequenties begrijpen die contingentie en onbepaaldheid elimineren. Nu is het vaak niet mogelijk om de causale aaneenschakeling van de werkelijkheid op microfysische schaal te kennen, wat de deur opent naar de overweging - in het dagelijks leven - van dingen "alsof" ze mogelijk zijn.

SAMENSTELLING (compositio) lijst fysieke notie van de samenstelling van diverse elementen volgens stabiele verhoudingen vat een globaal model van denken samen, gedefinieerd door wat je het coöperatieve principe zou kunnen noemen, omdat het geheel-delen-principe op verschillende gebieden kan worden toegepast en de integratie en de som van krachten mogelijk maakt. Geconfronteerd met onoplosbare antagonisme, entropie en de verspreiding van identiteiten, is het een kwestie van het kennen (epistemische zin) en het tot stand brengen (ethisch-politieke zin) van zowel interne als externe relaties ten gunste van het gemeenschappelijke en de concordantie.

BEWUSTZIJN (conscientia) De mens heeft het vermogen - krachtens zijn complexe psychofysische constitutie en de rijke interactie met de omgeving - zich bewust te zijn van zichzelf en van de dingen, dat wil zeggen, het zelfbewustzijn dat voortkomt uit het voelen van genegenheden en affecten, aangezien het idee zich splitst in "idee van het idee" en reflexief wordt waargenomen. Maar er zijn meerdere onbewuste aspecten (onwetendheid over de oorzaken, wat tot ernstige fouten leidt) en bewustzijn is op zichzelf niet voldoende om ware kennis te genereren, net zoals kennis vreugdevolle emoties moet oproepen om transformatief te zijn. We zijn daarom nog ver verwijderd van de oude moralistische opvatting van bewustzijn als een aangeboren en voldoende instantie.

KENNIS, SOORTEN (imagnatio-ratio-intuitio) Bij het kennen wordt de zaak zelf in het verstand bevestigd door middel van het bijbehorende idee, zoals dat ook het geval is in God, zodra die door het denkvermogen is bedacht. Het is echter noodzakelijk om onderscheid te maken tussen typen (graden van perfectie van minder naar meer) in kennis: 4. De verbeelding is soms nuttig, maar onvoldoende omdat deze vaag en fragmentarisch is en vaak verbonden is met passies, die triest zijn; $, het rationele is actief en causaal, het zorgt ervoor dat dingen met elkaar in verband kunnen worden gebracht op basis van wat ze gemeen hebben (gemeenschappelijke begrippen) en biedt zo een betrouwbaar referentiekader, wat de reden is dat het gelukkige gevoelens teweegbrengt; c. Het intuïtieve vermogen begrijpt de afzonderlijke essenties van de dingen volledig en onmiddellijk en plaatst ze in God. Dit verschaft de hoogste kwalificatie en het overeenkomstige liefdevolle eenheidsbewustzijn. Het eerste type isoleert en verminkt, het tweede verbindt deelaspecten en het derde pakt complete individuen aan.

LICHAAM EN GEEST, ZIEL (corpus-mens, anima) Het lichaam is een modus van het attribuut van "uitbreiding" en de ziel (strikt genomen is de geest, of mens, een modus van het attribuut "gedachte"), en tussen beide bestaat een strikte overeenkomst van "orde en verbinding". Dit paar vormt elk individu, inclusief de mens, om te begrijpen wat we moeten beginnen vanuit het veld van lichamelijke ervaring en haar relaties met de wereld en vervolgens de ziel bevestigen als een reflexief idee van het lichaam, dat andere ideeën en affecten registreert. De kwantiteit en kwaliteit van activiteiten op beide vlakken zijn correlatief en in geen geval kan dualisme op de Platonische of Cartesiaanse manier worden opgevat, wat de ziel er niet van weerhoudt haar eigen paden van intellectuele vervulling te hebben.

ESSENTIE EN BESTAAN (essentia-existentia, sive duratio) Essentie is datgene wat een ding definieert, zodat het ene niet kan bestaan ​​of bedacht kan worden zonder het andere. De absolute essentie van God of de natuur komt tot uitdrukking in de oneindige eigenschappen, en deze komen weer tot uitdrukking in de modi. In het eerste geval is het bestaan ​​echter noodzakelijk, terwijl dit op het vlak van de eindigheid niet het geval is. In de 'intensionele' betekenis van eeuwigheid en implicatie van essenties is er sprake van een perfecte overeenstemming, terwijl in de 'extensionele' betekenis van verklaring, relatief ten opzichte van ruimte-tijd, de interactie van existenties plaatsvindt en er vaak een botsing ontstaat. De essentie van iets is op zijn beurt gelijk aan zijn kracht, wat het een dynamisch karakter geeft. Dit wordt conatus genoemd, of de poging om te volharden in het bestaan, die alleen wordt vernietigd door een grotere antagonistische kracht die de dood veroorzaakt.

ERVARING EN REDE (experientia-ratio) Het is raadzaam om beide als complementair te beschouwen, en niet als tegengestelden. Hoewel de rede als het beste deel van de mens, de bron van alle blijvend voordeel en de maatstaf voor deugd geldt, is het toch de ervaring die aanleiding geeft tot reflectie en verschillende praktische lessen (sociopolitieke, historische en affectieve), evenals de onschatbare manier om van het algemene naar het bijzondere te komen. Wijsheid bestaat uiteraard uit het goed combineren van beide in het dagelijks leven, wat noodzakelijkerwijs de creatie van politieke structuren inhoudt die dit vergemakkelijken.

IDEE (idee) De ideeën die we in epistemologische zin hebben (niet het zielsidee dat we zijn), gehoorzamen de affecties van het lichaam en/of het denkvermogen. Ze kunnen ontoereikend zijn (eigen aan de verbeelding) of adequaat (rationeel en intuïtief), wat respectievelijk impliceert dat ze louter reflectieve representaties zijn van toestanden van dingen of actieve constructies met intrinsieke eigenschappen die ze tot een ware verklaring van dingen maken. Afhankelijk van of de ene of de andere vorm van kennis overheerst, zullen er passieve of actieve, verdrietige of gelukkige affecties zijn. Het ware idee van de rede veronderstelt ook overeenstemming met het bedachte object, het is onderdeel van goddelijk begrip en impliceert zekerheid, dan weet men dat men weet. Intuïtie, Je zou kunnen zeggen dat het volledige transparantie tussen God, het ding en de ziel bereikt door middel van hetzelfde idee dat hen verbindt.

INDIVIDUEEL (individu) Het is over het algemeen een samenstelling van kleinere elementen, maar preciezer gezegd is het de vereniging van idee en lichaam, waardoor het de fundamentele en aftelbare eenheid van eindige wezens vertegenwoordigt. Tegelijkertijd is het gebaseerd op een zekere mate van gedeelde kracht van het goddelijke (E4P4), en op een karakteristieke "verhouding" van beweging en rust die de bestanddelen ervan samenbindt, aangezien lichaam en ziel gelijkelijk zijn samengesteld. Bovendien kan de natuur worden opgevat als een onveranderlijk oneindig individu of "relatie van relaties", voor zover alle eindige individuen, gearticuleerd in toenemende schalen van samenstelling, variabel zijn. De staat is een belangrijk soort individu, samengesteld uit anderen, alsof hij begiftigd is met één lichaam en één geest, en gestructureerd is volgens precieze institutionele relaties.

VRIJHEID EN NOODZAAK (libertas-necessitas) Vrijheid is de bevestiging van de noodzaak van een bepaalde natuur, dat wil zeggen van haar bestaan; Daarom spreken we van ‘vrije noodzakelijkheid’ (afl. 58), zowel in de volledige en onvoorwaardelijke vorm van het absolute als in de veel beperktere vorm van eindige wezens, waar er een dwingende bepaling tussen hen bestaat. Vrij zijn betekent in ieder geval het doen gelden van de eigen essentie-potentie ten opzichte van anderen, binnen het kader van causale relaties die iedereen aangaan, niet in de onwerkelijke sfeer van een onverschillige wil: mensen laten zich leiden door de rede om zich helder te gedragen, dat wil zeggen om met volledige kennis van zaken in elke situatie te "bevestigen en ontkennen" en zo op de meest "efficiënte" manier te handelen.

METHODE (methodus) Gegeven het bestaan ​​van een aangeboren kracht of denkvermogen dat in staat is om adequate ideeën te genereren, bestaat de methode uit het begeleiden en oefenen hiervan om rigoureus genetisch redeneren te bereiken (verklaring door oorzaak). Vandaar het gebruik van de beroemde 'geometrische' stijl: definities en axioma's worden met elkaar verweven om hun samenhang te tonen en de deductieve keten van demonstraties mogelijk te maken. Dit betekent dat deze beweringen van louter 'nominaal' veranderen in 'werkelijk' en de aard van de dingen verklaren. Het oorspronkelijke idee om te opereren als een "intellectuele automaat", bedacht om begrip op te leggen aan de inmengingen van de wil, maakt later plaats voor een flexibele en zelfs didactische methodologische positie: er zijn "dictaturen van de rede" die duidelijk kunnen worden blootgelegd zonder toevlucht te nemen tot de "omslachtige geometrische orde", om ze voor meer mensen begrijpelijk te maken, naast de zeer illustratieve voorwoorden, bijlagen en scholia. Kortom, de methode is niet zo mechanisch als het lijkt en staat in dienst van de rede, en niet andersom.

GEMEENSCHAPPELIJKE BEGRIPPEN (common notions) Deze begrippen drukken uit wat het geheel en de delen gemeenschappelijk hebben, met name in fysieke zin, zodat er nooit ruimte is voor de fout die ontstaat door isolatie en fragmentatie. Het zijn adequate ideeën die een 'compositie' van elementen en eigenschappen vastleggen (ze hebben een 'federatief' gnoseologisch karakter), die op een praktisch niveau wordt voltooid met de positieve overweging van alles wat in verschillende mate en op verschillende schaal met het onderwerp overeenstemt. Uiteindelijk kunnen we zeggen dat gemeenschappelijke begrippen een soort 'bindweefsel' vormen tussen de geest en de wereld. Ze leggen immers de fysiek-ontologische verbanden van de werkelijkheid vast, die het ons mogelijk maken ons goed te oriënteren en die eveneens verbindende, gelukkige gevoelens oproepen.

KRACHT (potentia) Essentie en kracht zijn hetzelfde, zoals duidelijk is. Daarom is het Aristotelische onderscheid tussen handeling en kracht niet van toepassing. Het is eerder de bevestiging van het bestaan ​​als een actieve en dynamische entiteit. Dit betekent dat in God zijn dubbele absolute vermogen om te zijn en te denken wordt vervuld of gerealiseerd door de werking van de ontelbare eindige modi, die op hun beurt in verschillende mate (steeds beperkt) de geschiktheid van zijn essentiële vermogen of conatus om te beïnvloeden en beïnvloed te worden ontwikkelen, dat wil zeggen, om op elkaar in te spelen overeenkomstig hun specifieke aard. Het register van menselijke individuen is groter en bewust – het wordt ‘verlangen’ (cupiditas) genoemd – en omvat een grote verscheidenheid aan uitwisselingen en genegenheden, gericht op het volharden in het bestaan ​​en ontvankelijk voor de expansie van zichzelf en van verlangen. De rede vergroot dit vermogen door het verhelderen van alle soorten ontmoetingen, totdat het culmineert in wat we het 'reflecterende of verlichte verlangen' van de wijze mens zouden kunnen noemen. Bovendien vormt macht, begrepen als het "natuurlijk recht" van ieder mens, de basis waarop het politieke leven wordt opgebouwd, gebaseerd op respect voor individuen.

MAATSCHAPPIJ (civitas, respublica, multitudo) Deze ontstaat door de samenvoeging - door middel van overeenstemming - van individuele krachten, ten behoeve van het gemeenschappelijk nut en het gewenste voordeel voor allen. Er wordt gesteld dat er niets nuttiger is dan de mens voor de mens, vooral als hij geleid wordt door de rede en Ja. Potentia wordt getransformeerd in potestas of kracht bij de overgang van het natuurlijke naar het burgerlijke, op basis daarvan overdracht (van een deel) van bepaalde bevoegdheden aan de macht van het gezag - georganiseerd in instellingen als een "samengesteld individu" - dat wetten uitvaardigt en criteria van waarde vaststelt waaraan moet worden voldaan. De as van de relatie tussen de staat en zijn burgers (die niet alleen onderdanen zijn) is de consensus of de "gemeenschappelijke overeenkomst" waarop het contract van coëxistentie en bestuur berust en die dagelijks door beide partijen (die deel uitmaken van hetzelfde geheel) moet worden nagekomen en opnieuw moet worden bekrachtigd.

SUBSTANTIE EN MODUS (substantia-modus) De modus heeft niet de ontologische en conceptuele autonomie van de substantie (die op zichzelf is en door zichzelf wordt opgevat, maar is er eerder causaal van afhankelijk en wordt begrepen als haar specifieke eindige affectie of manifestatie. De oneindige pluraliteit van modi reageert op de oneindige attributen (of dimensies) van de substantie en past daarin op een "parallelle" of correlatieve manier: een enkele "modificatie" van de substantie wordt op een afzonderlijke modale manier uitgedrukt in elk van de attributen, wat de absolute kwalitatieve rijkdom van het zijn toestaat zich te ontvouwen zonder zijn kwantitatieve eenheid te verliezen. Aan de andere kant zijn er oneindige modi die ze organiseren (onmiddellijk: oneindig begrip in het attribuut van gedachte en beweging en rust in dat van uitbreiding; bemiddelen: de Factes totius universi of oneindig samengesteld individu, maar dit impliceert geen bemiddeling of symmetrie tussen de substantie en de eindige modi. Het zijn echter twee wederkerige polen van dezelfde realiteit.

DEUGD EN GELUK (virtus-beatitudo, felicitas) Macht en deugd zijn gelijkwaardige begrippen in die zin dat ze bestaan ​​uit het doen van iets dat kan worden begrepen door de enkele wetten van een individuele natuur. Wat van belang is, is de autonomie van het subject, wiens kracht geworteld is in zijn conceptie, en geluk is inherent aan hem: het is geen externe beloning, maar bestaat veeleer uit zelfbehoud als doel op zich en ook uit de hoogste waardigheid. Onder overleven verstaan ​​we hier de voorafgaande bevestiging die een essentieel platform vormt voor het bereiken van het goede leven, zodra dit geleid wordt door de rede, die het leven vult met vreugde. Het model van uitmuntendheid dat de wijze man belichaamt, combineert deugd en geluk, want wijsheid is alleen mogelijk waar vreugdevolle kracht heerst, en omgekeerd; Een deugdzaam mens is dus niet iemand die gehoorzaamt aan de bevelen van anderen, maar hij die zijn vitale capaciteiten zoveel mogelijk aanscherpt en door zijn levende voorbeeld anderen de weg wijst.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Het grootste bordeel van Europa

Homerus (Illias) versus Vergilius (Aeneis)