Wereldwijd bankieren. Abn Amro 1824 -1999 (1)

De bankgeschiedenis van de Abn Amro omvat ca. 600 pagina's, met heel veel foto's (ik schat een derde hiervan). 

I - Het eerste deel De Kluis omvat daarvan de eerste 94. De kluis bestond niet in het begin, dat was de (geldkist en) brandkast. Een uitgebreide fotoreportage laat dat beeld van een verandering zien. Het hoofdstuk beschrijft de bakermat van het moderne bankwezen. En dat begint in de tijd dat de Fransen uit Nederland vertrekken, Napoleon problemen krijgt in 1813 en de beurs daardoor daalt. Het land had een uniform belastingstelsel gekregen door de hervormingen van minister van financiën Gogel.

De geldhandel. de financiële wereld moest na de hoogtij dagen van het laatste kwart van de achttiende eeuw een stap terug doen. de Amsterdamse wisselbank kwam in problemen en dat leidde tot het einde van Amsterdamse positie als centrum van de internationale handelsfinanciering. Beurzen waren belangrijke centra. De Rotterdamse geldhandel was sterk verbonden met goederen handel. De structuur van beide steden Amsterdam en Rotterdam was sterk verschillend. In de eerste waren de grotere en zeer vermogende handelshuizen, Rotterdam was kleinschaliger. Mees en Zoonen (1720) was een in omvang en reputatie leider als Rotterdamse kassier.

De oprichting van de NHM, is te danken aan "de dadendrang van Willem I". Rond 1820 werd duidelijk dat de Nederlandse Bank de neo-mercantilistische doelstellingen van de vorst niet kon realiseren. Hij wilde een domeinbank oprichten (een combinatie van circulatiebank en handelsmaatschappij) voor het hele koninkrijk, met vestigingsplaats in Brussel. Die circulatiebank kwam er en een bank voor volksvlijt (Societe Generale de Belgique). De oprichting van de NHM was de andere tak van de domeinbank, het handelsbedrijf.

Sinds de ondergang van de VOC beheersten Engelsen en Amerikanen huizen de export en import uit Nederlands-indie. De NHM kreeg opdracht dit verkeer terug te winnen.

...

De economische groei en daarmee de integratie bracht grotere afhankelijkheid maar ook volumegroei binnen de geldhandel in de grote steden. Er kwam een proces van schaalvergroting op gang dat uitmondde in een proces van nieuwe banken. In Rotterdam kwamen vier banken: de Nederland-Indische-Handelsbank (1863) de Rente-Cassa (1864) de Surinaamse bank en de Kas Vereeniging (beide in 1865).

Van de in het begin door veel nieuwe banken geetaleerde ambitie om depositos aan te trekken en deze te gebruiken voor een flink kredietbedrijf kwam echter niets. De prolongatiemarkt bleef tot WO-i oppermachtig.

II - De Bankier. Dit deel begint met een verzameling portretten. Een bank is een traditiegetrouw bedrijf. Tradities onderstrepen de continuïteit van de bank en vergroten daarmee het publieke vertrouwen. Een hoog goed in het bankwezen. als boegbeeld van zijn bedrijf vertegenwoordigt de bankierde bancaire gewoonten en gebruiken, het directeursportret geeft daar vorm aan...

Op weg naar nationale bekendheid, het handelswezen tussen 1870 en 1914. De Nederlandse economie beleefde in de tweede helft van de negentiende eeuw een bloeiperiode die op gang werd gebracht door de ontwikkelingen in de Engelse en Duitse economie. Vele tollen op land en waterwegen werden opgeheven, evenals het cultuurstelsel in Ned-Indie met zijn sterk monopolistische trekken en dit bracht in de kolonie activiteiten op gang op het gebied van landbouw en transport en de handel van landbouwproducten.

Banken hadden het moeilijk want kassiers en commissionarissen bleven concurrerend. Cassiers waren bekend bij hun potentiele crediteuren en werden minder geplaagd door kredietwaardigheid en kredietbewaking dan de bank uit de grote stad.

Nieuwe concurrenten waren de credit mobiliers. Instellingen die enkel handelscredieten gaven. De Rotterdamse bank werd in 1863 opgericht (naar voorbeeld van credit mobilier). Bedoeld om de handel met Ned-Indie te financieren. De Amsterdamse bank werd in 1871 opgericht. Zij was, naast ned-indie, meer actief op de emissiemarkt.

Het hoofdstuk vertelt de concurrentiestrijd tussen de onderlinge banken en gewesten, waar Rotterdam (Robaver)  en Amsterdam wel hoofdrolspelers waren. De Twentse bank werd opgericht om kredieten te verlenen (aan de textielindustrie) die eerder door de NHM werden gegeven, maar dat was geen bank.

De Twentse bankvereeniging werd in deze jaren (eind 19de eeuw) in de top verscheurd door een discussie tussen "traditionelen" en "modernen." In de periode 1870-1914 ontstond geleidelijk het moderne bankwezen, waarbij banken elkaar op allerlei terreinen beconcurreerden en tegenkwamen. In het begin van deze periode was er wat de meeste aspecten van het bankieren betreft nog weinig verschil met de handelswijze van de kassier. Er werd nauwelijks geconcurreerd met tarieven en de aloude regels over liquiditeit en solvabiliteit beperkten de expansiemogelijkheden. De concurrentie werd echter steeds scherper. Zo gebruikte de Twentse bankvereeniging wel  het prijswapen; de incasso-bank deed dat als late toetreder eveneens. Doordat zowel de Nederlandse handelsmaatschappij als de Nederlands-Indische handelsbank zich bancair meer op Nederland gingen concentreren, nam het aantal concurrenten op de binnenlandse bancaire markt toe.

Met de groei van de economische activiteit in Nederland vond een schaalvergroting plaats. Het belang van het vasthouden van de klant werd groter, wat leidde tot het loslaten van de oude normen waar het om kredietverlening ging. Het blanco krediet deed in de laatste kwart van de negentiende eeuw zijn intrede, de kredietlimieten van debiteuren werden hoger en het idee dat het eigen vermogen de kredietverlening moest dekken, werd min of meer noodgedwongen los gelaten.

De slag om de klant leidde in het begin van de twintigste eeuw onder meer tot geografische spreiding. Grote banken als de Amsterdamse bank en de Rotterdamse bank richten kantoren op in de provincie. Dit verschijnsel werd ingeluid door de sensationele intrede van de Robaver in de Amsterdamse financiële wereld, tot dan toe voor de Rotterdamse banken een onbetreden gebied. De filiaalvorming van de grote banken werd tevens mogelijk gemaakt doordat vele provinciale financiële instellingen een zwakkere winstgevendheid vertoonden. Hierdoor en door hun kleine schaal misten zij vaak de kracht om een antwoord te geven op de eisen die belangrijke delen van de clientele stelden. Zij hadden gezien de schaalvergroting in de nationale economie weinig toekomstperspectief. Veel provinciale financiële instellingen gingen daarom failliet of lieten zich door de grote banken overnemen en werden als bijkantoren toegevoegd aan het filialennetwerk. Dat wil echter niet zeggen dat het provinciale financieringswezen geheel verdween. Menig kassier bleef zijn activiteiten uitoefenen en er werden vele nieuwe banken opgericht van de oude kassiers kon de firma G. Vermeer Johz. in Deventer zich tot ver in de twintigste eeuw handhaven. F. van Lanschot (na fusie met Kempen...) in Den Bosch opereert heden ten dage nog steeds zelfstandig.

In de periode 1870-1914 werd door de grote banken een goede basis gelegd voor verdere expansie. en was op zoek naar meer debiteuren en crediteuren en naar marktaandeel. in de strijd om de depositos was nog immer de concurrentie van de prolongatiemarkt te duchten, een markt waar de banken overigens ook zelf op participeerden. De prolongatiemarkt kende echter een risico. Spoedig zou blijken dat dit geen denkbeeldig risico was. In hoeverre dit de positie van de banken heeft beïnvloed is onderwerp van het volgende hoofdstuk.

iii - de bankmedewerker.

J.C. Kreukniet jz. bundel uit 1842 Nederlanders door Nederlanders geschetst (beeld van comptoirs van commissionairs, effectenmakelaars, kassiers, handelsmaatschappijen. Pennelikkers (genoemd door E.J.Potgieter). maar midden 19de eeuw was er nauwelijks een beroepsgroep, want minder dan 1 procent werkte op bankkantoor en ca. 50%  in agrarische sector.

Na wederom een rijke verzameling van fotomateriaal begint het echt hoofdstuk. Met het idee dat bankiers anders dan verlichte entrepreneurs in de schaduw blijven staan. de aanduiding bankier is in zwang gekomen in de 18de eeuw door koplieden die uit eigen portemonnee vorsten en regeringen leningen verstrekten. sommigen waren zelf extreem rijk, maar het hoogste bereikbare status was die van private banker. tijdens de industriële revolutie werkten deze met gelden van derden en waren daarom  te beschouwen als tegenhangers van fabrikanten. het fenomeen nam echt vorm aan in de VS, de Fed ontstond in 1913. en John Piermont Morgan redde de VS van een financiële crisis in 1907.

in nederland ontwikkelde de banken zich traag, door grote relatieve verhouding chartaal geld (64%) in belgie was dit 29%. NEderland blonk enkel uit in buitenlandse effecten. in 1914 18 was de situatie precair maar er ontstond een nieuwe generatie bankiers en die vond steun in G. Vissering de president van de DNB.

de beurs sloot zich in die periode en die sluiting had een plezierige consequenties voor het bankwezen. kleine beleggers hadden doen inzien dat prolongatie een groot risico met zich meebrachten. speculatie werd ook minder populair omdat de revolutie in Rusland in 1917 de staatschuld daar annuleert waardoor een miljard gulden verloren ging bijna 5% van het nationale vermogen.

de schaalvergroting van de banken had al ingezet door toenemende concentratie van de bedrijven. er ontstonden vijf grote banken die alle kleinere banken opslokte. terwijl de banken aanvankelijk met hun kredieten alleen de omloopsnelheid van het geld bevorderden, konden ze nu de gehele circulatie vergroten, door op het krediet van klanten eigen krediet op te nemen. Credits create deposits (Beyen, het spel en de knikker).

Woi was het startsein voor de internationale verwevenheid van banken. HBU had N.E. Rost. Onnes (Nero) was een man van daad had 12 kantoren in Zuid Amerika.

De NHM sloeg haar vleugen ook uit. Na 1929 zag Keynes geen probleem voor de economie, integendeel, hij voorzag welvaart, met de depressie was het dieptepunt voorbij.  niemand had toen nog door dat speculatie fout zou gaan, zelfs liftjongens en poetsvrouwen kochten in die tijd aandelen met geleend geld. in 1933 was de NHM voor 75 miljoen in het rood gedoken moet minister van Aalst aan Colijn melden.

de tweede wereldoorlog. Er is geen tijd geweest waarin banken het zo rustig hadden. als de bezettingsjaren. de banken zijn laks geweest tijdens de oorlog. nagenoeg alle banken deden mee met de financiering van het verzet (behalve de Rotterdamse bank).

Bij de wederopbouw was de saamhorigheid groot. De geldzuivering betekende veel extra werk. 

Niettemin nemen de banken vergeleken met het vertrekpunt van 1914 binnen de Nederlandse economie een veel centralere positie in.  Door de verhouding tussen chartaal en giraal geld weer als maatstaf te nemen: in 1913 bestond zogezegd 64% van de totale geldhoeveelheid uit munten en bankbiljetten. In 1950 was dat verminderd tot 43 procent.  (tegenwoordig - 1999 - is het bijna 30%).  Het eindoordeel is aan een deskundige. Verrijn Stuart kon nog in 1955 stellen dat zich na de oorlog in het bankwezen geen structurele veranderingen hadden voorgedaan. De banken hadden slechts hun historische taak hervat, en hij concludeerde: een harmonisch ontwikkeld banksysteem, dat stroppen weet te vermijden en redelijke rentabiliteit vertoont is voor een land gewoonlijk heel wat meer waard dan experimenten die de fantasie prikkelen, maar in de praktijk veelal gevaarlijke inflatoire tendenties ontketenen.

Vervolg: het Bankgebouw!


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)

Begraven of cremeren?