De Denkers - Levi-Strauss
Kritische beschouwing
Lévi-Strauss overschrijdt min of meer achteloos grenzen tussen disciplines en onderzoekstradities. Hij licht her en der datgene eruit wat hij meent te kunnen gebruiken. Uit die bonte mengelmoes van ideeën en begrippen bouwt hij zijn eigen stelsel. Als men de kenmerken hiervan analyseert, blijkt dat voor wat betreft de methode de taalopvatting van de Saussure en Jakobson grote invloed heeft uitgeoefend. Ten aanzien van de inhoudelijke thema's zijn Rousseau, Mauss en ook wel Durkheim richtinggevend geweest. Reeds in zijn studententijd komt LéviStrauss in aanraking met Cours de Linguistique générale (1916) van Ferdinand de Saussure. Het is echter vooral Jakobsons interpretatie van De Saussures linguïstiekconceptie geweest die een diepgaande invloed heeft uitgeoefend.dmb
Vier uitgangspunten van de structurele linguïstiek acht Lévi-Strauss van fundamenteel belang. Allereerst moet men ordening en gebeuren, die samen de werkelijkheid vormen, van elkaar onderscheiden. Vervolgens moet men rekening houden met het feit dat mensen onbewust gehoorzamen aan (taal) wetten. Deze zijn bovendien herleidbaar tot de interactie tussen een beperkt aantal grondprincipes. Daarnaast moet men een systeembenadering voorstaan. Relaties tussen verschijnselen vormen de analyse-eenheden. Een verschijnsel ontleent zijn betekenis aan de verbindingen die het met andere terzelfdertijd voorkomende verschijnselen heeft. Dit impliceert volgens Lévi-Strauss dat de diachronie ondergeschikt is aan de synchronie (gelijktijdigheid). Ten slotte moet men ervan uitgaan dat verschijnselen (c.q. tekens) zich aaneenvoegen volgens bepaalde principes. Hierbij is vooral het onderscheid tussen paradigmatische en syntagmatische associaties van belang. Verschijnselen die potentieel in eenzelfde context kunnen voorkomen dus tot eenzelfde klasse behoren vormen paradigmatische ketens. Syntagmatische ketens daarentegen hebben betrekking op verschijnselen die aan elkaar vooraf kunnen gaan, op elkaar kunnen volgen of elkaar kunnen insluiten. Bij paradigmatische ketens gaat het dus om gelijkenis, bij syntagmatische om nabijheid. Zo vormt een glas melk' een syntagmatische keten, terwijl glas, beker, kop, een paradigmatische reeks is, evenals melk, bier, water, wijn.
Lévi-Strauss ziet zichzelf als werkend in de traditie van Jean-Jacques Rousseau. Hun kernproblematiek betreft de verhouding tussen natuur en cultuur. Zowel Rousseau als Lévi-Strauss hebben gepoogd het oorspronkelijke, het natuurlijke, af te bakenen van het kunstmatige, het cultuurlijke. Enerzijds is er de band met het dierenrijk door alles wat de mens langs biologische weg bij de geboorte heeft meegekregen, anderzijds zijn er de gegevenheden die de mens verbinden met het zelf gecreëerde universum waarin hij als lid van een gemeeenschap leeft. Beiden zijn van mening dat alleen datgene wat alle mensen gemeenschappelijk hebben de basis kan vormen voor een menswetenschap. Beiden achten het vergelijken van culturen dan ook essentieel. De invloed van Durkheim en Mauss op Lévi-Strauss blijkt met name uit zijn belangstelling voor classificaties. Het verschil is dat hij deze ordeningen niet zozeer bepaald acht door de socioculturele situatie alswel door aangeboren denkprincipes.
Met name Mauss' studie Essai sur le Don, Forme et Raison archaique de l'Echange (1925) was een belangrijke inspiratiebron. Vooral Mauss' conclusie omtrent het allesomvattende, verplichtende karakter van geschenkenruil heeft Lévi-Strauss dankbaar overgenomen. Hij ziet deze ruil als uitdrukking van de hieraan ten grondslag liggende universele denkprincipes der wederkerigheid (reciprociteit) en bipolariteit.
Alhoewel de structurele linguistick en de Durkheim-Mauss-traditie het sterkste de uitgangspunten en werkwijzen van Lévi-Strauss gevormd hebben, moet nog wel gewezen worden op de drie maîtresses, te weten geologie, psychoanalyse en marxisme. Met deze drie is Lévi-Strauss al vroeg in aanraking gekomen. Lyrisch schrijft hij hierover in Tristes Tropiques dat deze drie kennisvelden hem leerden 'dat begrijpen bestaat uit het herleiden van één type werkelijkheid tot een ander; dat de ware realiteit nooit de meest voor de hand liggende is; dat de natuur van het ware reeds doorschemert in de zorg waarmee ze zich verschuilt' (LéviStrauss, 1955, blz. 49).
Lévi-Strauss is een uiterst productief schrijver. Zijn oeuvre telt zo'n tweehonderd publicaties. Vrijwel alle publicaties laten zich lezen als variaties op eenzelfde thema: het opsporen van verborgen denkwetten daar deze de uiteindelijke verklaring vormen voor de universele elementen die in gewoonten en voorstellingen te achterhalen zijn. Deze doelstelling vloeit voort uit zijn kernuitgangspunt dat 'verborgen' structuren het denken en doen van de mens beheersen. De creativiteit van de mens is onderworpen aan ijzeren denkwetten, die verankerd zijn in de fysisch-chemische condities van het brein. De bewust denkende en handelende mens wekt alleen oppervlakkig beschouwd de indruk vrij te zijn. Eigenlijk speelt deze bewuste mens slechts een gedetermineerde rol: die van werktuig in de ontplooiing van de natuur, welke van de oorspronkelijke naar de uiteindelijke stilte voert. Het voorgaande maakt duidelijk dat Lévi-Strauss van mening is dat er voor de mens geen enkele speciale rol in het universum is weggelegd. Ook de cultuurschepping is alleen maar een actualisering van een potentieel systeem dat in de natuur reeds besloten ligt.
INTERMEZZO
(1) Democratie is een puinhoop. Veel kritiek erop is begrijpelijk en gerechtvaardigd, gezien de vele inconsistenties, fouten, warboel en grote en kleine onrechtvaardigheden. Het is vaak een processie van twee stappen vooruit en één stap terug. Kritiek schiet echter te ver door als het geobsedeerd is door de illusie van perfectie, in consistent, rationeel, intelligent ontwerp. Dat is alsof je van een olifant eist dat hij springt als een luipaard. Democratie kan alleen werken in zijn imperfectie. Het is gesmeed uit compromissen tussen grotendeels onverzoenlijke politieke ideologieën, en zo hoort het ook. Idealen raken verloren in vertaling. Dit levert onvermijdelijk resultaten op die niemand betrouwbaar kan voorspellen, en velen zullen het niet leuk vinden. De drang naar perfectie, zonder fouten en inconsistenties, in rationeel ontwerp, kan alleen worden bevredigd door ideologieën te laten vallen, wat leidt tot een ondoorgrondelijke technocratie, zoals in Europa is gebeurd, of door één enkele overkoepelende ideologie op te leggen, wat leidt tot autoritarisme. Kritiek is cruciaal, maar kan alleen bijdragen aan imperfectie onderweg, door te modderen, ‘bricolage’, zoals Levi-Straus het noemde (fib, Teleurstellingen van illusoire perfectie).
(2) In het klassieke Griekenland werden twee noties van tijd herkend: kairos en chronos. Chronos is sequentiële tijd, of wat Bergson ruimtelijke tijd noemde: stippen op een lijn. Kairos is het 'geschikte moment', het effectieve om precies op dat moment te doen. Het is je aanpassen aan omstandigheden als ze zich voordoen, kansen grijpen als ze zich voordoen. Het houdt in dat je afwijkt van het plan, het programma verstoort, en profiteert van toevallige omstandigheden. Improvisatie.
Onlangs woonde ik een presentatie bij van de ‘Kyteman’ (Colin Benders), een jonge Nederlandse muzikant en bandleider op het gebied van HipHop. Hij besloot om niet meer te spelen volgens een vaste, eerdere compositie. Daar, zo legde hij uit, zijn spelers gefocust op zichzelf en passen ze hun bijdrage aan de compositie aan. De muziek bestaat uit parallelle stemmen die elk hun eigen pad volgen.
Hij koos voor jammen, waarbij spelers op elkaar gericht zijn terwijl ze improviseren, nieuwigheden aanpassen of integreren, in een onvoorspelbare ontvouwing.
Het is niet zonder enige volgorde. Voorafgaand aan het spelen worden enkele thema's voorgesteld, en manieren van wederzijdse aanpassing en integratie. Kyteman staat vooraan, als een dirigent, en ontlokt in- en uitgangen, mutes en blasts.
Misschien heeft dit te maken met de tegenstelling tussen Chronos en Kairos: Chronos wordt geassocieerd met een vooraf ingestelde volgorde van compositie, en Kairos met jammen.
Is Bergsoniaanse duur vergelijkbaar met jammen?
Dit hangt, denk ik, samen met wat Lévy-Strauss bricolage noemde, knutselen, wat ik gebruikte om te karakteriseren wat ondernemers doen: ze hebben een aanvankelijk gevoel van richting, maar buigen dat om of slaan een andere richting in als er onvoorziene obstakels en nieuwe kansen zijn. Ik denk dat het ook gebeurt met kunstenaars, zeg dichters en schilders, als ze merken dat ze in richtingen gaan die ze niet hadden voorzien, meegesleept door een gevoel van 'flow'.
Misschien hangt dit ook samen met het idee van serendipiteit: iets toevallig vinden, niet als onderdeel van een programma, niet als iets waarnaar wordt gezocht. Het lijkt uit het niets te komen, maar het gebeurt alleen met de voorbereide geest, die voortbouwt op een voorraad mentale repertoires die kunnen worden geactiveerd en verbonden om nieuwigheid te produceren, in onderbewuste associatie.
Naar mijn mening is het enige universele dat er geen universalia zijn. Er zijn natuurlijk algemeenheden, nodig voor taal en wetenschap, maar het zijn voorlopige universelen, onderhevig aan verschuivingen, naarmate ervaring en kennis toenemen.
Een universalistische cultuur is een ideologie van een bepaalde cultuur die als universeel wordt geparadeerd en aan anderen wordt opgelegd in het imperialisme. Romantisch nationalisme dringt aan op verscheidenheid van cultuur, met het gevoel deel uit te maken van een uniek geheel, gebaseerd op klimaat, locatie, taal, mythen en gewoonten. Het claimt verschillen tussen culturen, maar zij claimen de superioriteit van hun eigen cultuur, in een autoritair regime dat zijn nationale cultuur als een universeel oplegt aan de overeenkomstige bevolking. onderdrukking van de individualiteit van de persoon.
Men kan tegenwerpen dat er een universele moraal is, zoals niet liegen en niet doden, maar afwijkingen komen voor, in leugentjes om bestwil en in zelfverdediging, waarbij men het doden niet kan vermijden. Niettemin vereist afwijking van de algemene regel een pleidooi in het licht van de omstandigheden. . U wilt een gastvrouw misschien niet beledigen door eerlijk te zijn over haar kookkunst, en men kan een schot op de benen van een aanvaller hebben gericht, waardoor hij per ongeluk is gedood.
Een tragedie van veel voormalige koloniën is dat de voormalige koloniale onderdrukking door waanvoorstellingen van universalisme werd vervangen door een autoritair regime van een nationalistische onderdrukker, gebaseerd op succes in de strijd voor onafhankelijkheid. Het communisme onder Stalin beweerde eerst universalistisch te zijn, in alle landen, maar maakte vervolgens politiek kapitaal door nationalistische revoluties te steunen.
Wat is dan de relatie tussen persoonlijke identiteit en een collectief? Het is duidelijk dat mensen hun identiteit ontwikkelen in interactie met de nationale of lokale cultuur, maar ze doen dat langs hun individuele levenspaden. Tussen het zelf en het collectief bevinden zich relaties tussen individuele zelven en individuele anderen, waarin ze individuele ideeën delen en verschillen tussen hen in stand houden. Er zijn verschillen in cultuur tussen naties, ja, maar ook tussen gemeenschappen, beroepen, kunsten en klassen van rijkdom, opleiding, stedelijke en landelijke locatie, families en uiteindelijk tussen individuen.
Finkielkraut (2011) vertelt hoe de antropoloog Lévi-Strauss chaos veroorzaakte in een Unesco-bijeenkomst door te stellen dat ras geen cultuur produceert, maar cultuur produceert racisme, in de zin van discriminatie, maar nu van opleiding, sociale klasse en gewoontes, in cultuuroorlogen en identiteitspolitiek, zoals we nu zouden zeggen. Mensen hebben een onuitroeibaar instinct om te hunkeren naar erkenning en onderscheid. Ze zoeken het eerste in de groep waarvan ze zich behoren tot, en onderscheid daarbuiten, waar de groep een natie, lokale gemeenschap, clan of sociale klasse kan zijn. Zo zei Levi-Stauss: ‘de wolf wordt weer in de schaapskooi gelaten’, onder de respectabele vlag van cultuur. Culturalisme is het nieuwe racisme (#FiB, 512. Ras en cultuur).
x x x x
Lévi-Strauss zet zich dus duidelijk af tegen het vooruitgangsgeloof, zo expliciet aanwezig in het marxisme. Marxisten zien in de gang van de geschiedenis een evolutie. De mens ontplooit zich in de tijd en komt in dit proces uiteindelijk tot volle wasdom. De moderne mens heeft zich deze kennis eigen gemaakt. Hij kan zich hiernaar richten. Daar deze vorm van kennis volgens marxisten in primitieve samenlevingen of ontbreekt of voorzover aanwezig, geïntroduceerd is door de met historisch bewustzijn begiftigde westerse mens, zijn deze samenlevingen in dit opzicht inferieur. In zijn reactie op Sartres Critique de la Raison Dialectique (1960) neemt Lévi-Strauss hiertegen in La Pensée sauvage scherp stelling. Hij spreekt (1962b, blz. 341, voetnoot) zelfs van intellectueel kannibalisme: 'Door hen tot middel te reduceren, goed genoeg om haar filosofische eetlust te stillen, geeft de historische rede zich over aan een soort intellectueel kannibalisme, dat in de ogen van de etnograaf heel wat stuitender is dan het echte kannibalisme. Volgens Lévi-Strauss geeft de tijd niet een continu ontwikkelingsproces te zien. Ten onrechte gaat (1962b, blz. 329) Sartres reïficatie ('verdinglijking') van het historisch bewustzijn ervan uit dat de mens zijn toevlucht heeft gezocht in een enkele historische of geografische zienswijze 'terwijl toch het wezenlijke van de mens gelegen is in het systeem van verschillen en overeenkomsten'.
De stelling dat de mens onderworpen is aan onwrikbare denkwetten gaat samen met de opvatting dat de realiteit gelaagd is. Meestal hanteert Lévi-Strauss in dit verband een tweedeling. Hij spreekt dan eens van beleving versus werkelijkheid, dan weer van verschijning (empirische realiteit) versus werkelijkheid (eigenlijk realiteit). Ook gebruikt hij hiervoor wel het begrippenpaar bewuste-onbewuste. Lévi-Strauss werkt de preciese relatie tussen deze werkelijkheidsniveaus echter niet uit. Met name de mate van relatieve autonomie van deze niveaus ten opzichte van elkaar blijft vaag. Wel duidelijk wordt dat het niveau van de onbewuste realiteit een sturingsfunctie heeft ten opzichte van de bewuste realiteit. Bewuste betekenis is dus altijd reduceerbaar. Essentieel is het ontdekken van de mechanismen van het denken (1958, blz. 75). Het is dus ook een misvatting te veronderstellen dat de realiteit door de zintuigen gekend kan worden. Volgens LéviStrauss moet men zich afwenden van de 'evidentie' van het bewustzijn en de zekerheden van de ervaring om de 'werkelijkheid' waar de wetenschap naar zoekt te bereiken. Volgens Lévi-Strauss is het onaanvaardbaar een continuïteit tussen beleving en realiteit te veronderstellen, zoals fenomenologie en existentialisme doen. In scherpe bewoordingen stelt hij: 'het verheffen van persoonlijke zorgen tot de waardigheid van filosofische problemen bergt te zeer het gevaar in zich uit te lopen op een soort metafysica voor de midinettes... In plaats van de metafysica af te schaffen introduceerden fenomenologie en existentialisme twee methoden om er alibi's voor te vinden' (1955, blz. so). Deze onbewust werkzame denkstructuur het geheel van mechanismen en condities dat de werking van het bewustzijn bepaalt kan volgens Lévi-Strauss ontdekt worden door middel van een vergelijkende analyse van allerlei instituties, voorstellingen en cultuurproducten. LéviStrauss' werkwijze bestaat met andere woorden in het analyseren van cultuurproducten met het doel denkprocessen bloot te leggen. Voorzichtigheid is echter geboden daar deze cultuurproducten niet zonder meer de denkprocessen weergeven. Zij zijn het resultaat van het interactieproces tussen de socioculturele werkelijkheid en de onbewust werkzame ordeningsprincipes van het denken. Zo zoekt Lévi-Strauss de determinanten van huwelijksregels weliswaar in aangeboren denkprincipes maar tegelijkertijd hanteert hij ook als kernvariabele sociale ongelijkheid tussen man en vrouw in zijn verklaring van specifieke huwelijksvormen. Hoewel dus de denkstructuren universeel zijn, brengen deze toch telkens weer andere structuren in de zin van socioculturele ordeningen voort.
Door deze poging een brug te slaan tussen de 'rede en de zintuigen', tussen rationalisme en empirisme (1955, blz. so; 1971, blz. 618), staat het ordeningsvraagstuk centraal in het structuralisme. De klemtoon valt hierbij niet zozeer op het in kaart brengen van de eigenaardigheden van de individuele culturen of delen daarvan, alswel op het vaststellen van de beperkingen die de hersenen opleggen aan de zintuiglijke ervaring. Lévi-Strauss is hierbij van mening dat het brein functioneert door middel van een oppositieen een correlatiemechanisme. Hij duidt dit ook wel aan als het wederkerigheidsen bipolariteitsprincipe of als la pensée sauvage. Door dit mechanisme wordt elke ervaring of situatie op een bepaalde manier gestructureerd. Hierbij wordt nooit een element als zodanig zin gegeven. Betekenistoekenning geschiedt altijd in combinatie met een of meer andere elementen. Deze combinatie is bovendien niet constant, maar varieert al naar gelang de context.
Dit onbewuste stelt de mens in staat met de ander op verschillende manieren te communiceren. Zodoende brengt hij orde aan in en geeft zin aan de hem omringende chaos. De samenleving als zodanig vormt een grote machinerie voor het op gang brengen en houden van communicatie op verschillende niveaus. Deze communicatie vindt plaats via verschillende talen of codes. Voor het verkrijgen van een goed beeld van cultuur en samenleving is het noodzakelijk de relaties tussen deze codes ook wel ordes of subsystemen genoemd in kaart te brengen. nos doo zub a soH (2.ld 820) sans de nominers De hiervoor beschreven uitgangsstellingen bepalen vanaf het begin aard en richting van het onderzoek. Duidelijk blijkt dit uit de keuze van onderzoeksvelden en de daarbinnen gekozen zwaartepunten. De belangrijkste onderzoeksvelden zijn verwantschap, classificatie en mythologie.
Lévi-Strauss' eerste studieveld behelst onderzoek naar verwantschapssystemen, in het bijzonder huwelijksstelsels. Hij ondernam deze studies met het doel te laten zien dat achter de schijnbare vrijheid, tot uitdrukking komend in een grote diversiteit van regels, een noodzakelijke orde aanwezig is. Zijn algemeen verklaringsschema gaat uit van de aanname dat partnerkeuze, huwelijksvestiging, verbodsregels en dergelijke een gemeenschappelijke basis hebben in bepaalde fundamentele structuren van de menselijke geest. Hij somt drie van deze structuren op. Allereerst wijst hij op het bestaan van de regel als regel: de mens stelt zich altijd regels om in de hem omringende 'chaos' orde te brengen. Regelloosheid is voor de mensen onverdraaglijk. Hij legt hierbij de klemtoon op de cognitief-psychische noodzaak om de omgeving te ordenen en niet op de sociale noodzaak tot het instellen van regels als gemeenschappelijk referentiekader. Ongetwijfeld hangt dit samen met het gegeven dat voor Lévi-Strauss de sociale regels een oppervlaktegevolg zijn van de psychisch-cognitieve regelmechanismen. Vervolgens noemt hij het beginsel van de wederkerigheid (reciprociteit). Wederkerigheid is niet alleen een algemene min of meer bewuste regel voor intermenselijk verkeer, maar ook een inherent kenmerk van de in opposities denkende menselijke geest die naar eenheid zoekt in de zich overal presenterende dualiteit. Ten slotte vraagt hij aandacht voor het verbindend karakter van het geschenk. Het geschenk verandert partijen in partners.
Al vrij snel verschuift Lévi-Strauss' aandacht van verwantschap naar classificatie en mythologie. Hij draagt hiervoor zelf als verklaring aan dat verwantschap hem toch voor problemen stelt bij het blootleggen van denkstructuren. Er is te veel sprake van verstorende invloeden van onder meer ecologische en demografische factoren. Bij classificatie en mythologie spelen deze factoren een veel beperktere rol. Men kan op deze gebieden beter de werking van de menselijke geest betrappen.
De twee belangrijkste classificatiestudies, La Pensée Sauvage en Le Totémisme Aujourd'hui, beide verschenen in 1962, zijn in hoge mate te beschouwen als voorstudies van de Mythologiques. Met name in La Pensée Sauvage heeft Lévi-Strauss overeenkomsten en verschillen tussen ordeningen in 'primitieve' en moderne samenlevingen uitgewerkt. Zijn grondstelling is dat de innerlijke behoefte aan orde (ning) de basis vormt van zowel het moderne als het primitieve, wilde of ongetemde denken. In dit verband onderscheidt hij twee hoofdvarianten: de 'wetenschap van het concrete' en 'de moderne westerse wetenschap'. Dit verschil hangt niet samen met verschillende stadia in de ontwikkeling van de menselijke geest, maar met twee strategische niveaus waarop de natuur door de wetenschappelijke kennis veroverd kan worden: het ene niveau is ongeveer dat van de onmiddellijke waarneming en verbeelding, terwijl het andere er losser van staat. In dit verband hanteert Lévi-Strauss ook wel de begrippen 'bricoleur' en 'ingénieur'. Terwijl de 'ingénieur' altijd zoekt naar nieuwe materialen en gereedschappen, is de bricoleur' of knutselaar iemand die van reeds gebruikte materialen uitgaat. De science du concret of logique du sensible is evenals het knutselen terug te brengen tot een nieuwe rangschikking van bekende en reeds gebruikte elementen. In dit opzicht is er ook een overeenkomst tussen de wetenschap van het concrete en de caleidoscoop. Niet alleen benutten beide reeds eermaar ook der gebruikte materialen bij de caleidoscoop zijn dit stukjes glas scheppen beide met behulp van wisselende combinaties van bestaande elementen steeds nieuwe vormen. Beide hoofdvarianten van ordenen kennen een interne logica: die van de moderne wetenschap berust op formele contrasten tussen abstracte grootheden, die van de wetenschap van het zintuiglijke daarentegen is gebaseerd op contrasten tussen concrete grootheden, zoals rauw-gekookt, mannelijk-vrouwelijk, licht-donker. Een gevolg van dit laatste is dat men te maken heeft met meerduidige (poly-interpretabele) ordeningen. Voor het verkrijgen van inzicht in de interne logica moet men dan ook verschillende interpretatie-domeinen of codes naast en na elkaar hanteren.
In met name de vier delen van de Mythologiques, Le Cru et le Cuit (1964), Du Miel aux Cendres (1966), L'Origine des Manières de Table (1968) en L'Homme Nu (1970), gebruikt Lévi-Strauss deze begrippen en inzichten voor het in kaart brengen van de regelstructuur, de 'grammatica van de mythologie'. Hij beschouwt (verwante) mythen hierbij als transformaties van elkaar. Hij richt zich met andere woorden op de vraag welke wetmatigheden aan de relatienetwerken tussen elementen en varianten van mythen ten grondslag liggen. Hij richt zich echter niet alleen op de structuur van de mythe, hij schenkt ook aandacht aan de functie van de mythe. Hij ziet de mythe als een medium met behulp waarvan de mens allerlei levensvragen en problemen mentaal 'manipuleert'. Hij definieert de mythe dan ook als een van de ene op de andere generatie mondeling overgeleverd probleemgericht verhaal, waarin allerlei (psychoen socio)logische problemen (le scandale logique) worden uitgedrukt en besproken.
Het Lévi-Straussiaans structuralisme verkeert in een dubbele positie. Men erkent dat Lévi-Strauss door het uitwerken van een bepaalde combinatie van kernvooronderstellingen omtrent de aard van de (socioculturele) werkelijkheid de grondslag heeft gelegd voor een nieuwe antropologieconceptie. Er wordt zelfs gesproken van een epistemologische breuk met het verleden. Oude gegevens zijn hierdoor in nieuwe kaders geplaatst. Dit heeft op verschillende deelterreinen geleid tot verrassende, nieuwe inzichten. Tegelijkertijd echter komen de beperkingen steeds duidelijker in beeld. Dit heeft geresulteerd in het plaatsen van vraagtekens bij bepaalde uitgangspunten. Dit staat los van de kritiek die van verschillende zijden is geuit op Lévi-Strauss' concrete analyses van socioculturele verschijnselen.
Lévi-Strauss poneert dat men socioculturele verschijnselen niet moet zien als verschijnselen sui generis of als resultaten van bewuste handelingen van de mens. Zij zijn zijns inziens uitingen van determinanten van primair biologische of zelfs neurofysiologische aard. Deze stellingname leidt tot een zich onvoorwaardelijk overgeven aan een in de natuur gewortelde rationaliteit. Deze overgave brengt ook beperkingen met zich mee. Dit uit zich op verschillende wijzen: het voorbijgaan aan de bewuste zingeving, het niet in de verklaring opnemen van allerlei emotionele drijfveren en het veronachtzamen van allerlei socioculturele variabelen.
Indicatief voor zijn reductionistische (beperkende, allerlei factoren uitsluitende) werkwijze is het voortdurend verwijzen naar de taal als model voor cultuuranalyse. Het is echter nog maar de vraag of cultuur en taal analoog zijn. Zo hebben cultuurelementen in tegenstelling tot bij voorbeeld fonemen (kleinste klankeenheid met betekenis) een rijke meervoudige inhoud die lang niet geheel wordt bepaald door hun positie in het omvattender socioculturele stelsel. Ook al zijn zowel taal als cultuur producten van de menselijke geest, dan nog blijft het discutabel of het ene systeem zinvol belicht kan worden met behulp van het andere. Wellicht overwoekeren de verschillen die voortvloeien uit hun verschillende functies en situationele gebondenheid dit verondersteld gemeenschappelijke substraat (voedingsbodem). Hoe dit ook zij, het in de analogie besloten liggend reductionisme wordt nog geïntensiveerd door de koppeling van cultuur aan het grammaticaniveau van de taal. Het basisprobleem voor Lévi-Strauss is immers niet 'wat betekenen symbolen, maar hoe betekenen ze'. Het gevolg is dat Lévi-Strauss aan de semantiek (de betekenistoekenning, de zingeving) en pragmatiek (de toepassing) onvoldoende aandacht schenkt. 'De structuralist is niet sterker geïnteresseerd in de semantische en pragmatische rol van de taal dan hij is in doel en praxis van historische gebeurtenissen. Hij is vooral bezig met de logica of code waarvan wordt gezegd dat deze zowel geschiedenis als taal mogelijk en begrijpelijk maakt... In semiotische termen, de structuralist is geïnteresseerd in homo significans, niet homo faber, noch homo symbolicum'. Zijn beperking tot het grammaticaniveau c.q. tot denkstructuren is des te opvallender gezien zijn meermalen verwoorde opvatting dat er verschillende werkelijkheidsniveaus bestaan die elkaar niet afspiegelen. Dit stelt uitdrukkelijk het vraagstuk van de verhouding tussen deze niveaus aan de orde.
Zijn vaste overtuiging in onbewust werkzame, aangeboren determinanten eindverklaringen te kunnen vinden, brengt ook met zich mee dat de intermediaire variabelen in de verdrukking komen. Bij Lévi-Strauss wordt het specifieke, datgene wat de ene groep onderscheidt van de andere, naar de achtergrond verdrongen. Hij vergeet maar al te snel allerlei factoren in zijn verklaringsschema's op te nemen. Dit leidt uiteraard tot vertekeningen en tegenstrijdigheden, inconsequenties. Illustratief hiervoor is dat in zijn verwantschapsstudies de politieke en economische organisatie met de daarbij behorende gedifferentieerde toegang tot en beschikking over hulpbronnen ontbreekt, zodat hij maatschappijtransformaties niet kan verklaren. Hij besteedt ook geen of weinig aandacht aan conflicten over huwelijkssluiting. Hij gaat hiernaast voorbij aan problemen van afscheiding, splitsing en samenvoeging van verwantengroepen. Eigenlijk houdt hij zich alleen maar bezig met verwantschapsterminologie. Hierin is alleen de in de taal vastgelegde norm te achterhalen, niet de praktijk van alledag. Hieruit laat zich zeer duidelijk zijn oriëntatie op ordening destilleren.
Ditzelfde kan gezegd worden van zijn mythe-onderzoek. Mythen vormen echter niet alleen een totaliteit van classificaties met het doel het universum te ordenen. Ze zijn ook en wellicht zelfs wel in de eerste plaats een middel om gevoelens als tederheid, verdriet, angst en haat te beteugelen, te prikkelen en te kanaliseren. De prijs die betaald moet worden voor Lévi-Strauss' kenleer, waarin emoties altijd gevolgen en nooit oorzaken zijn, is het verwaarlozen van de psychisch-emotionele lading van de cognitieve paradoxen. Hierdoor is er ook geen ruimte voor het besef dat fundamentele ervaringen als leven en dood primair appelleren aan de condition humaine die veeleer emotioneel beleefd wordt.
Overigens kan men zich afvragen of dit verarmde uni-dimensionale mensbeeld van Lévi-Strauss niet een uiting is van zijn zoeken naar harmonie. Deze harmonie is uiteraard niet te vinden in de strijd tussen diverse drijfveren en impulsen, maar wel in de werking van de menselijke geest die immers gericht is op het scheppen van orde in chaos en dus harmoniserend werkt. (De Denkers, door A. de Ruijter)
De Groene - Dichters & Denkers
-- Afbeelding: https://mollynewmana2media.wordpress.com/2016/09/12/narrative-theories-levi-strauss-and-binary-opposites/
Reacties