Het verval van complexe samenlevingen

Ik las dit boek als een soort van voorgerecht op een gelijknamig boek van een bekende schrijver. Het grote verschil tussen beiden is dat deze theorie over het verval van samenlevingen geschreven is in 1988. De schrijver is Joseph Tainter, antropoloog en historicus. Niet vaak lees je een boek dat je denkbeelden doen wankelen en tegelijkertijd een bevestiging biedt van je eigen kijk op een thema waar je veel van af weet,  in mijn geval op productiviteit*.

De opbouw van dit boek is vrij logisch. Het geeft een overzicht van samenlevingen die in verval geraakt zijn, waar het praktijkvoorbeeld van het Romeinse rijk wel het centrum in neemt. Over veel van die gemeenschappen zijn diverse theorieën opgesteld waar het verval in uitgelegd werd. Dit werk van Tainter geeft aan de ene kant een bloemlezing van voorgaande werken. Voor het begrip voegt hij ook een theorie toe die het ontstaan van gemeenschappen beschrijft. OF beter gezegd - de theorie van het bestaan van de staat. Daar zijn twee versies van die naast elkaar zijn blijven bestaan. Aan de ene kant is er de conflict theorie (waar onder andere Marx gebruik van heeft gemaakt) en daarnaast is er de functionele of integratie theorie van de staat. De eerste stelt dat de staat zich ontwikkelt door conflicten die zich afspelen tussen protagonisten in de samenleving, die zich tegen elkaar verzetten en waardoor er door een soort Hegeliaanse synthese een nieuw evenwicht ontstaat. De functionele theorie van de staat die meent dat de staat een functie heeft voor een samenleving door structuur te geven waardoor het geheel kan groeien. Tainter neemt geen duidelijke stelling maar geeft wel aan dat de integratie-theorie het beste aansluit op zijn eigen theorie. Deze sluit in eenvoudige bewoordingen aan op het voorgaande, en stelt dat de groei van de staat - maar vooral de complexiteit van de samenleving - een afnemende productiviteit biedt. Na een bepaald punt bereikt te hebben leidt de complexiteit voor dermate grote kosten dat deze de productiviteit van de bedrijvigheid blokkeert.
Het Romeinse Rijk illustreert dit goed. De essentie van het rijk was om de infrastructuur te laten financieren door nieuwe veroveringen, echter deze waren op de duur niet meer voldoende om de groeiende kosten van de staat te financieren.
Hier blijft het niet bij. Een belangrijke toevoeging van de theorie is dat deze waardevrij is zoals de schrijver stelt. De heersende opvatting van andere wetenschappers was dat Rome "decadent" werd, en waardoor invasies zoals die van de barbaren in het noorden het rijk van buiten af verzwakten en afbraken. Tainter stelt echter veel neutraler dat deze invasies inderdaad schade berokkenden, maar met een rationeel argument: de strijd die de lokale bevolking bood tegen de invasie was minder overtuigend omdat bij verlies de nieuwe vijand (de barbaren) tegen een goedkoper alternatief bescherming bood dan die vanuit het centrale Rome. De integratietheorie - wat houdt een samenleving bij elkaar - geeft een antwoord voor het tegengestelde proces: hoe desintegreert een samenleving wanneer deze niet meer functioneel is.
De verwijzing naar de actualiteit kan de lezer niet ontgaan. Het is dan ook precies op deze plek dat dit boek me behoorlijk aan het denken zette.

In termen van de theorie van Tainter is de formulering als volgt:
De propositie is dat de toename van de kosten van de sociopolitieke evolutie vaak een punt vindt van afnemende marginale opbrengsten. De ratio Baten / Investeringen in maatschappelijke functies nemen toe tot een punt van maximale opbrengst per kosten, en begint daarna te dalen. Marginale opbrengsten nemen af, en marginale kosten nemen toe. Complexiteit als een strategie wordt toenemende mate duurder en marginale opbrengsten dalen.

De bureaucratie groeit.  De reden waarom complexe organisaties een grote deel van hun personeel moeten toekennen aan administratieve taken is doordat de complexiteit meer informatie vereist om de individuele delen van de samenleving te integreren.

Dat hier een echte antropoloog aan het werk is wordt duidelijk door dit soort observaties:
"de reden dat bij landbouw de marginale productiviteit afneemt is vrij simpel. Rationeel handelende menselijke wezens zullen eerst de resources uitbaten die het eenvoudigst rendement opleveren. Daarna gaan ze pas op zoek naar manieren en middelen die meer energie kosten."

Thus, hunters and gatherers first exploit foods that are higher in nutritional value, and easier to obtain and process, than resources that are less favorable for these characteristics (Asch, Ford, and Asch 1972).
Op het moment dat een societeit in een stadium van afnemende marginale opbrengsten terecht komt, wordt verval een mathematische waarschijnlijkheid, waar een kleine afleiding tot een grote calamiteit kan uitlopen. So if Rome had not been toppled The collapse of complex societies 196 by Germanic tribes , it would have been later by Arabs or Mongols or Turks.

Volgens de antropoloog is complexiteit een recent verschijnsel in de geschiedenis van de mens, en verval is dus geen voorbode op chaos,  maar niets meer dan een terugschakeling naar normale menselijke conditie van lagere complexiteit.

Societies collapse when stress requires some organizational change. In a situation where the marginal utility of still greater complexity would be too low, collapse is an economical alternative. Thus the Chacoans did not rise to the challenge of the final drought because the cost of doing so would have been too high relative to the benefits. Although the end of the Chacoan system meant the end of some benefits (as does the end of any complex system), it also brought an increase in the marginal return on organization. The Maya, similarly, appear to have reached the point where evolution toward larger polities would have brought little return for great effort. Since the status quo was so deleterious, collapse was the most logical adjustment.

...
One of the explanatory themes reviewed - the 'failure to adapt' model - may now have its full weakness revealed. Proponents of this view argue, in one form or another, that complex societies end because they fail to respond to changed circumstances. This notion is clearly obviated: under a situation of declining marginal returns collapse may be the most appropriate response. Such societies have not failed to adapt. In an economic sense they have adapted well - perhaps not as those who value civilizations would wish, but appropriately under the circumstances.

Collapse, is geen intrinsieke catastrofe, maar eerder een rationeel economische proces waar de hele maatschappij van kan profiteren.
Het idee van afnemende meeropbrengsten in economische activiteit is zo oud als de negentiende eeuws klassieke economen als Thomas Malthus, David Ricardo, en John Stuart Mill.
Dat verval van maatschappijen na de val van het Romeinse Rijk minder voorkwam heeft vooral te maken met een veranderende context, waar staten in Europa steeds met elkaar in strijd waren en probeerden te expanderen ten koste van hun buurlanden. In een dergelijke dynamiek werken de wetten van verval niet, tenzij alle leden van het gebied tegelijkertijd in verval raken.

Dan is er nog het verschil tussen gemeenschappen die langzaam desintegreren en anderen die snel in verval raken. Het byzantijnse en Ottomaanse rijk zijn voorbeelden van de eerste. Beide imperiums vielen langzaam uiteen en verloren macht en terrein aan rivalen.  Er was in dit proces geen instant verval en geen plotseling verlies van complexiteit. Wat hier speelde was puur een expansie van naburige rijken die tot machtsverlies leidde. Hierin opgesloten zit een belangrijk principe van verval:
  Collapse occurs, and can only occur, in a power vacuum. Collapse is possible only where there is no competitor strong enough to fill the political vacuum of disintegration. Where such a competitor does exist there can be no collapse, for the competitor will expand territorially to administer the popula­ tion left leaderless. Collapse is not the same thing as change of regime. Where peer polities interact collapse will affect all equally, if and when it occurs, provided that no outside competitor is powerful enough to absorb all.
Het verschil tussen het uiteenvallen van het Westerse Romeinse Rijk en het Oostelijke Romeinse rijk staat hiervoor symbool. Het eerste (het westen) vervalt abrupt door een machtsvacuüm, het Oosten valt langzaam uiteen door expansie van buurnaties.

De praktijk van vandaag in onze contemporaine samenleving kent duidelijk parallellen. via een uitgebreide analyse gaat Tainter in op de afnemende meeropbrengsten van onze R&D uitgaven. De hele academische industrie is kostbaar en heeft in toenemende mate te maken met ontdekkingen die minder productiviteitswinst brengen, en tegen hogere investeringen.
Op de vraag hoe dit in de toekomst verder zal gaan zijn twee visie gaande. "Sommige economen  menen dat de menselijke ingenuiteit vindingrijkheid elk obstakel kan overkomen." Three quotations characterize this approach. No society can escape the general limits of its resources, but no innovative society need accept Malthusian diminishing returns (Barnett and Morse 1963). All observers of energy seem to agree that various energy alternatives are virtually inexhaustible (Gordon 1981) . By allocation of resources to R&D, we may deny the Malthusian hypothesis and prevent the conclusion of the doomsday models (Sato and Suzawa 1983).
Een tegengestelde visie meent dat ons huidige niveau alleen opgebracht kan worden ten koste van toekomstige generaties. Echter, zo stelt Tainter, beide visies hebben een ding nagelaten: historische sleutelfactoren.
 Collapse today is neither an option nor an immediate threat. Any nation vulnerable to collapse will have to pursue one of three options: ( 1 ) absorption by a neighbor or some larger state; (2) economic support by a dominant power, or by an international financing agency; or (3) payment by the support population of whatever costs are needed to continue complexity, however detrimental the marginal return. A nation today can no longer unilaterally collapse, for if any national government disintegrates its population and territory will be absorbed by some other.

Nog even over productiviteit. In onderstaande figuur uit het boek staat uitgelegd hoe de groei van de Britse vloot heeft gezord voor een veranderende productiviteit: naarmate de complexiteit groeit, neemt het aantal specialisten relatief af ten bate van algemene (generieke en adminstratieve) functies, waardoor de totale productiviteit vermindert.
Iedereen in organisaties zal dit fenomeen herkennen. Dat maakt het boek uit 1988 bijzonder tijdloos. Hoe, echter blijft deze theorie staan ten opzichte van een andere visie van Collapse, van JD?


* Modelmatig weergegeven via de productiviteitsmatrix:

1 - productiviteitsverdeling met relatief  weinig infrastructuur en administratie
2 - productiviteitsverdeling met relatief veel infrastructuur en administratie. Ondersteuning verdringt normale productieve functies

-- 30 nov 2022. Op Youtube een video over dit werk van Tainter in combinatie met de ideeen van Ludwig von Mises over het fenomeen van inflatie, als voorportaal voor een collapse:

https://www.youtube.com/watch?v=CFjIgZcYIKg




Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)

Begraven of cremeren?