Rol wiskunde in ons economische leven
Als je een wiskundige vraagt wat de rol is van zijn vak in de economie dan mag je verwachten dat het resultaat wat te imposant overkomt. Zelfs wanneer ze de studie uitbesteden aan een adviesbureau is de uitkomst verdacht, het bureau zal de opdracht niet negatief willen benaderen.
De onderstaande studie van Deloitte is dan ook typisch zo'n product van een verkoopcultuur, gericht op het promoten van een idee, namelijk dat Nederland de boot dreigt te missen in de internationale concurrentiestrijd omdat het aantal bèta's, maar vooral wiskunde-studenten structureel afneemt en dat Nederland al zo'n laag percentage wiskundige heeft. Nederland zal de afname van wiskundigen merken aan haar BBP-afname. Daar lijkt veel voor te zeggen, maar klopt het ook?
Het gaat om Mathematical sciences and their value for the Dutch economy, dat in opdracht van Platform Wiskunde Nederland is opgesteld en kan vergeleken worden met een eerdere en vergelijkbare studie omtrent dit onderwerp in het VK.
Het is een interessant stuk, leerzaam en geeft inzicht in Nederland als economie in een internationale context. Het is meer dan pure promotie. Wiskunde is daarbij het onderwerp en object van studie als factor in de (Nederlandse) economie.
Als einduitkomst blijkt dat - als het gaat om verbanden en relaties tussen wiskunde als studie en factor in de economie - dat 30% van de economie (het BBP) gelieerd is aan wiskunde.
Als samenvatting blijkt dat
... Het blijkt dat het equivalent van 900.000 hoger opgeleide Nederlanders wiskunde, statistiek en besliskunde gebruikt in hun dagelijks werk. Zij variëren van wetenschappers die doorlopend met wiskunde bezig zijn, tot bankiers die wiskunde een deel van hun tijd gebruiken, bij voorbeeld om activa te waarderen, en artsen die soms wiskunde nodig hebben om de resultaten van medische onderzoeken te kunnen interpreteren. ...
De basis voor deze uitkomst wordt gelegd door een opsomming te maken van het verschillende type beroepen en de rol van wiskunde in elk van deze. Vervolgens worden deze beroepen gematched per industrie en via een model van Nationale Rekeningen wordt de onderlinge afhankelijkheid gesaldeerd. Als laatste is er een consumptie-effect, de laatste factor in de Nationale rekeningen waarin het effect van wiskunde geabstraheerd is en toegevoegd wordt aan de eerste twee effecten. Het eerste is direct (het directe effect van het beroep en salaris in de economie) het indirecte effect gaat via de intermediaire leveringen in de Nationale Rekeningen, te vergelijken met een boekhouding van een bedrijf.
Dus het eerste effect is de directe betrokkenheid van wiskunde bijvoorbeeld via de leraar wiskunde en de programmeur, de tweede is de wiskundige die meewerkt aan een product ontwikkeling voor een intermediair product en de derde beïnvloedingsfactor is de consument die het eindproduct koopt waar wiskunde ook nog een rol in heeft gespeeld. Daarbij zijn bepaalde producten uitgesloten (zoals mobiele telefoons) "waardoor de netto bijdrage van wiskunde eigenlijk nog hoger zou uitkomen."
Uiteindelijk komt men tot een percentage van ca. 30% waar wiskunde in het Bruto Binnenlandse product een rol speelt. ("en een kwart van de Nederlandse werkgelegenheid").
Waar het moeilijker wordt en hier zou je het eerste probleem kunnen zien is dat hier een rekenkundige methode en een economische methode bij elkaar gevoegd worden. Het systeem van nationale rekeningen is reëel, maar om de bijdrage van wiskunde aan te geven gebruikt met een schatting van de intensiteit van wiskunde in het economische proces die via onderlinge industriële afhankelijkheden doorsijpelt naar het eindproduct via een complex proces. Dit is in principe een model. (In de studie komen voorbeelden terug, en forecasting is een zo'n onderwerp waar wiskunde gebruikt wordt. Forecasting is nodig bij voorraadbeheer of bij financial planning).
Intuïtief klopt het in ieder geval dat Informatie Techniek (IT) de hoogste wiskunde dichtheid heeft:
"Restaurants, pubs en catering hebben de laagste wiskunde intensiteit."
IT-services komt vervolgens weer terug in diverse economische sectoren, en het relatieve grootste gebruik in de financiële sector. De bevindingen van het rapport zijn op zich wat je wel verwacht. Want iedereen voelt wel aan, ook zonder de analyse dat wiskunde in de financiële sector een steeds grotere rol spelen. Robotica in de toekomst: wiskunde!
In de aanbevelingen komen nieuwe ontwikkelingen naar voren - zoals de komst van Big Data - en ook daar lijkt het logisch dat zowel de financiële sector als de rest van de economie meer baat heeft bij extra wiskunde. Wiskunde begint natuurlijk bij getallen en in de financiële sector zijn die er volop.
Verder blijkt dat wiskundige kennis sterk correleert met de internationale concurrentiekracht van een land. Een goede basis in wiskunde, statistiek en besliskunde is een belangrijke pijler onder het succes van de Nederlandse economie. Met de explosieve toename van data, onder andere door het internet, met steeds snellere computers en met betere rekenmethodes zal het belang van deze pijler de komende jaren alleen maar toenemen [... en (zelf:) ned lijkt de boot te missen, omdat minder mensen wiskunde studeren.]
... Als deze trend zich voortzet, zouden 400.000 banen - 5% van de arbeids populatie - die in directe, indirecte of afgeleide zin afhankelijk zijn van wiskunde, kunnen verdwijnen. Omgekeerd zou groei van het aantal wiskundige banen naar het huidige niveau van het Verenigd Koninkrijk al 700.000 banen opleveren. Een goede basis in wiskunde is dus essentieel voor een succesvolle Nederlandse economie.
...
Er zijn diverse cultuurimplicaties, en cultuurelementen in de studie:
As a result, the Netherlands has the lowest percentage of engineering and science students in Europe. The European average is 25%; no other country has a percentage as low as the Netherlands.
De "Call to action:" The number of mathematics students has been declining as well, dropping to only 200 new students in 2006, representing only 11% of science and less than 1% of all matriculates.
In sharp contrast, the share of economics and social sciences students is very high: the Netherlands is among the leader with almost 40% of students. This position is occupied together with tiny Luxemburg, the Balkan countries Romania and Bulgaria and the Baltic countries Latvia and Lithuania, which all have relatively low per capita incomes. Although economics and social sciences students do use mathematics, they tend to choose occupations with a lower mathematical intensity and this dilutes the share of mathematical sciences in the economy
Conversely, with only 14% of students graduating in science and engineering today, compared to a 17% share of all graduates in the workforce, the number of mathematical sciences jobs in the Netherlands could drop from 900,000 today to 740,000. With a proportional loss of indirect and induced jobs, this increases Dutch unemployment by 400,000 jobs, almost 5% of the total workforce. Added value in the Dutch economy would drop by € 30bn.
Maar waar zit de nuancering, want het rapport levert enkel positieve effecten van wiskunde en promoot een grotere inzet en waarschuwt (fear mongering, angst verkoopt) voor de negatieve effecten wanneer de trend van dalende maths-students in Nederland doorzet?
Hier wat gedachtes (hardop denkend):
Ik ga ervan uit dat de studie van Deloitte in het algemeen klopt, behalve dan de directe relatie waar alles mee begint. De (wiskundige) chaostheorie stelt dat wanneer kleine afwijkingen in de inputvariabelen optreedt de uitkomst onverwachte variaties kan bewerkstelligen. En juist die inputrelatie - waarin de studie stelt hoe een effect doorsijpelt binnen de Nationale Rekeningen (het input-output-model) is bijzonder dubieus. Zelfs de negenhonderdduizend professionals die iets met wiskunde te maken hebben is vrij omvangrijk. Dat is 10% van de beroepsbevolking. Op zich is 10% van de beroepsbevolking nog een aannemelijk percentage, maar dat daarmee de vertegenwoordiging van meer dan een kwart van het Binnenlands product van afhangt lijkt al minder waarschijnlijk.
In het rapport staat een wiskundige formule, ik moest deze zelf leren, en het is typisch een voorbeeld van wiskunde in de praktijk. Het gaat om matrixalgebra waarin de leontief-inverse gebruikt wordt. Wat doe je dan als (niet wiskunde)student; je leert de formule uit je hoofd. Je past de formule toe. Ik was zelf nooit zo goed in matrices, en als je me nu vraagt wat een determinant precies betekent, dan moet ik het antwoord schuldig blijven. Desondanks weet ik de formules toe te passen.
Als ik mezelf even model stel voor de rol van wiskunde in de directe functie - dus wiskunde gebruik in mijn werk - dan is dat niet meer dan het gebruiken van kennis die beschikbaar is. Meer wiskunde als aanbod (ik denk nu even als econoom) zal maar zeer beperkt (differentieel) doorsijpelen in de reële economie. De studie doet hier in ieder geval geen onderzoek naar terwijl dit essentieel is: hoeveel is nu de waarde van het gebruik en toepassing van formules versus de innovatie om met wiskunde productiviteit te verhogen? Wiskunde bestaat ook nog eens uit fundamentele wiskunde en toegepaste wiskunde. In feite gaat het hier om kwantitatieve effect versus het kwalitatieve effect: iedereen gebruikt wel wiskunde, ok, maar in hoeverre komt het de productiviteit ten goede, dat effect is vaag.
Dit onderscheid tussen het wiskundeniveau binnen een economie en de productie (bbp) en de productiviteit is moeilijk te duiden. In de studie staat Griekenland als het tweede land met de hoogste graad van science en engineering onder hoogopgeleiden, en daarmee hoef je niets meer te zeggen. Welk land wil nu met de Griekse economie vergeleken worden?
Dus die dertig procent van de rol van wiskunde in de economie kan wel, maar is tegelijkertijd weinig zeggend. Ook het goed kunnen hoofdrekenen past hierbinnen.
Nederland heeft het laagste percentage science en engineering (waar Griekenland als tweede en Finland als eerste plaats staan) en de vraag is of dit een cijfer is dat zo maar even kan veranderen. Is dit cijfer niet juist en structuurcijfer dat de structuur van de Nederlandse economie aangeeft. En daarmee het cultuurelement vertegenwoordigt. Want blijkt uit de zelfde grafiek, dit lage percentage past bij de hoogste score van Sociale en economische wetenschappen (waar bij econometrie b.v. wiskunde impliciet aanwezig is). Ik denk dan gelijk aan het grote aantal bedrijfskunde, bestuurskunde en andere sociale wetenschappen waarin Nederlanders in relatieve aantallen excelleren. Er lijkt een soort van balans te zijn: de Finse economie draait op een percentage van 23% sociale en economische wetenschappers, en een percentage van 34 bèta-wetenschappers, terwijl voor de Nederlandse economie dit percentage op 39,7% en 14% ligt.
Dit verschil zou je kunnen wijten aan de handelsmentaliteit van de Nederlanders en de open economische structuur van de economie. In een handelseconomie heb je wellicht meer economische wetenschappen nodig. Nu is de wiskundedichtheid van economische studie ook nog groot, maar dit onderscheid staat niet in het model opgenomen.
Terwijl de studie uitgaat van het BBP zou ik zeggen dat het beter is om naar het Nationale Inkomen te kijken, wanneer het gaat om wiskundedichtheid. Want Nederland heeft een lager percentage BBP dat bepaald wordt door bruto lonen, het (exploitatie)overschot stroomt (via een exportoverschot) door naar het buitenland. De Nederlandse economie heeft een spaaroverschot en er worden dus meer goederen geproduceerd dan dat er geconsumeerd worden. (Bij nog meer wiskundigen zou dit moeten leiden tot nog hogere besparingen omdat hoger opgeleiden relatief meer sparen dan lager opgeleiden en het is maar de vraag hoe deze relatie doorwerkt in het NI).
In vergelijking met het VK - waarin de studie tegen wordt afgezet, is dit percentage (exploitatieoverschot) hoger (het VK heeft volgens mij een tekort, dus meer import dan export), want de Nederlandse economie is meer open dan die van het VK. Het VK heeft een grotere interne markt en grotere productie, hetgeen daarom ook lijkt te verklaren waarom de Engelse economie meer wiskundigen (nodig) heeft (als de productieve rol van "productie" meer wiskunde vraagt dan die van "handel" en "verkoop," een aanname die logisch lijkt).
Een ander belangrijk punt in deze studie is de rol van de private sector versus die van de overheid. De financiële sector is de grootste sector waar wiskunde een rol speelt. Maar om die sector te beheersen moet een economie een overheid opzetten om deze te controleren. Wiskundigen hebben een grote rol gespeeld bij de groei van de financiële sectoren in de hele wereld, maar dit is ook samen gegaan met wiskundige (risico) modellen die achteraf niet bleken te kloppen!
Dus de rol van de wiskunde is positief wanneer er geen crisis is, maar de crisis van 2008 kan je ook zien als een neveneffect van toegepaste wiskunde in de financiële sector. Het is nog niet zo eenvoudig om deze relatie modelmatig door te berekenen. In de financiële sector zijn veel banen verloren gegaan, ook in de automatisering, het Nationaal Inkomen is gedaald in het jaar na de crisis, maar herstelt zich weer, maar via een andere verhouding. Het zou interessant zijn om te zien hoe het model van Deloitte hier door de jaren heen uitkomst geeft. Een hedendaags woord - De narrative - is dat de crisis niet gevoeld werd door hoogopgeleiden, maar juist door laagopgeleiden. Dus hier zouden de exacte wetenschappers verantwoordelijk zijn voor een hogere werkloosheid en de hogere belasting voor sociale lasten (de studie van Deloitte kijkt enkel naar hoger opgeleiden). Automatisch stijgt de invloed van wiskunde hierdoor in de economie. Zonder dat er ook maar iets veranderd is.
Om de banken te controleren is er bij de overheid een even grote toename nodig van wiskunde en wiskundigen. Dit is in BBP-termen wel positief, maar als studie zou je deze relatie moeten omkeren: het aantal wiskundige die voor de overheid werken moet je aftrekken om het netto effect te krijgen van wiskunde in de economie.
Waarom maakt de studie gebruik van het BBP en niet het nationaal inkomen? Dit is een cultuurvraag? Kan het niet zo zijn dat we wiskundekennis inkopen in het buitenland? Of moeten we de wiskunde-kennis zelf bezitten op elk (hoge) niveau? Ook dit lijkt me een relevante vraag die het rapport niet beantwoordt.
Al nadenkend kom ik tot een (voor)stelling; is wiskunde niet de prostituee onder de wetenschappen? Daarmee doel ik op de ongekende mogelijkheden van het vak, maar dat zich voor elk doeleinde kan inzetten (karretje kan laten spannen), onder het mom van - meer wiskunde is altijd goed. Iedereen kan een model maken en dan is er altijd wel een wiskundige die er zijn handtekening onder zet. Net zoals de accountant, maar dat heeft niet belet dat menig bedrijf kon sjoemelen met de boekhouding en stakeholders kon misleiden.
Ik ben dus huiverig voor de stelling dat meer wiskunde en wiskundigen automatisch tot meer productie en (hogere) productiviteit leidt.
Dat is op zich vreemd, want ik ben daarnaast juist een voorstander voor meer wiskunde in de praktijk, maar dan om een hele andere reden: ik denk dat meer wiskunde tot een toenemende rationaliteit kan leiden en dat effect lijkt me wel positief: mensen maken vaak door irrationele keuzes de verkeerde beslissingen. Besliskunde is een tak van de wiskunde.
In plaats van een macro-economische studie zou ik een micro-economische insteek nemen. En ook kijken naar niet alleen de aanbodfunctie (arbeidsprofielen waar wiskunde in een rol in speelt) maar juist ook naar de vraagkant van wiskunde in de economie; gaat bij een toenemende kennis van wiskunde de consumptie juist niet omlaag, en wat betekent dit op macro-niveau? En binnen de financiële sector: wanneer deze producten steeds complexer maakt, terwijl het wiskunde niveau niet automatisch meegroeit in de samenleving, wat is daarvan dan het effect?
Hoe dan ook een belangrijk onderzoek, dat nog al wat raakvlakken heeft met de cultuur.
Er is op het cultuurvlak nog een heel belangrijk thema dat niet aan de orde gekomen is, de rol van wiskunde niet bij het behalen van competitief voordeel maar juist de rol als stijlmiddel. Dat is een onderwerp voor een andere post, de rol van wiskunde in de geneeskunde.
--
2014/05/zonder-taal-geen-wiskunde-maar
De onderstaande studie van Deloitte is dan ook typisch zo'n product van een verkoopcultuur, gericht op het promoten van een idee, namelijk dat Nederland de boot dreigt te missen in de internationale concurrentiestrijd omdat het aantal bèta's, maar vooral wiskunde-studenten structureel afneemt en dat Nederland al zo'n laag percentage wiskundige heeft. Nederland zal de afname van wiskundigen merken aan haar BBP-afname. Daar lijkt veel voor te zeggen, maar klopt het ook?
Het gaat om Mathematical sciences and their value for the Dutch economy, dat in opdracht van Platform Wiskunde Nederland is opgesteld en kan vergeleken worden met een eerdere en vergelijkbare studie omtrent dit onderwerp in het VK.
Het is een interessant stuk, leerzaam en geeft inzicht in Nederland als economie in een internationale context. Het is meer dan pure promotie. Wiskunde is daarbij het onderwerp en object van studie als factor in de (Nederlandse) economie.
Als einduitkomst blijkt dat - als het gaat om verbanden en relaties tussen wiskunde als studie en factor in de economie - dat 30% van de economie (het BBP) gelieerd is aan wiskunde.
Als samenvatting blijkt dat
... Het blijkt dat het equivalent van 900.000 hoger opgeleide Nederlanders wiskunde, statistiek en besliskunde gebruikt in hun dagelijks werk. Zij variëren van wetenschappers die doorlopend met wiskunde bezig zijn, tot bankiers die wiskunde een deel van hun tijd gebruiken, bij voorbeeld om activa te waarderen, en artsen die soms wiskunde nodig hebben om de resultaten van medische onderzoeken te kunnen interpreteren. ...
De basis voor deze uitkomst wordt gelegd door een opsomming te maken van het verschillende type beroepen en de rol van wiskunde in elk van deze. Vervolgens worden deze beroepen gematched per industrie en via een model van Nationale Rekeningen wordt de onderlinge afhankelijkheid gesaldeerd. Als laatste is er een consumptie-effect, de laatste factor in de Nationale rekeningen waarin het effect van wiskunde geabstraheerd is en toegevoegd wordt aan de eerste twee effecten. Het eerste is direct (het directe effect van het beroep en salaris in de economie) het indirecte effect gaat via de intermediaire leveringen in de Nationale Rekeningen, te vergelijken met een boekhouding van een bedrijf.
Dus het eerste effect is de directe betrokkenheid van wiskunde bijvoorbeeld via de leraar wiskunde en de programmeur, de tweede is de wiskundige die meewerkt aan een product ontwikkeling voor een intermediair product en de derde beïnvloedingsfactor is de consument die het eindproduct koopt waar wiskunde ook nog een rol in heeft gespeeld. Daarbij zijn bepaalde producten uitgesloten (zoals mobiele telefoons) "waardoor de netto bijdrage van wiskunde eigenlijk nog hoger zou uitkomen."
Uiteindelijk komt men tot een percentage van ca. 30% waar wiskunde in het Bruto Binnenlandse product een rol speelt. ("en een kwart van de Nederlandse werkgelegenheid").
Waar het moeilijker wordt en hier zou je het eerste probleem kunnen zien is dat hier een rekenkundige methode en een economische methode bij elkaar gevoegd worden. Het systeem van nationale rekeningen is reëel, maar om de bijdrage van wiskunde aan te geven gebruikt met een schatting van de intensiteit van wiskunde in het economische proces die via onderlinge industriële afhankelijkheden doorsijpelt naar het eindproduct via een complex proces. Dit is in principe een model. (In de studie komen voorbeelden terug, en forecasting is een zo'n onderwerp waar wiskunde gebruikt wordt. Forecasting is nodig bij voorraadbeheer of bij financial planning).
Intuïtief klopt het in ieder geval dat Informatie Techniek (IT) de hoogste wiskunde dichtheid heeft:
"Restaurants, pubs en catering hebben de laagste wiskunde intensiteit."
IT-services komt vervolgens weer terug in diverse economische sectoren, en het relatieve grootste gebruik in de financiële sector. De bevindingen van het rapport zijn op zich wat je wel verwacht. Want iedereen voelt wel aan, ook zonder de analyse dat wiskunde in de financiële sector een steeds grotere rol spelen. Robotica in de toekomst: wiskunde!
In de aanbevelingen komen nieuwe ontwikkelingen naar voren - zoals de komst van Big Data - en ook daar lijkt het logisch dat zowel de financiële sector als de rest van de economie meer baat heeft bij extra wiskunde. Wiskunde begint natuurlijk bij getallen en in de financiële sector zijn die er volop.
Verder blijkt dat wiskundige kennis sterk correleert met de internationale concurrentiekracht van een land. Een goede basis in wiskunde, statistiek en besliskunde is een belangrijke pijler onder het succes van de Nederlandse economie. Met de explosieve toename van data, onder andere door het internet, met steeds snellere computers en met betere rekenmethodes zal het belang van deze pijler de komende jaren alleen maar toenemen [... en (zelf:) ned lijkt de boot te missen, omdat minder mensen wiskunde studeren.]
... Als deze trend zich voortzet, zouden 400.000 banen - 5% van de arbeids populatie - die in directe, indirecte of afgeleide zin afhankelijk zijn van wiskunde, kunnen verdwijnen. Omgekeerd zou groei van het aantal wiskundige banen naar het huidige niveau van het Verenigd Koninkrijk al 700.000 banen opleveren. Een goede basis in wiskunde is dus essentieel voor een succesvolle Nederlandse economie.
...
Er zijn diverse cultuurimplicaties, en cultuurelementen in de studie:
As a result, the Netherlands has the lowest percentage of engineering and science students in Europe. The European average is 25%; no other country has a percentage as low as the Netherlands.
De "Call to action:" The number of mathematics students has been declining as well, dropping to only 200 new students in 2006, representing only 11% of science and less than 1% of all matriculates.
In sharp contrast, the share of economics and social sciences students is very high: the Netherlands is among the leader with almost 40% of students. This position is occupied together with tiny Luxemburg, the Balkan countries Romania and Bulgaria and the Baltic countries Latvia and Lithuania, which all have relatively low per capita incomes. Although economics and social sciences students do use mathematics, they tend to choose occupations with a lower mathematical intensity and this dilutes the share of mathematical sciences in the economy
Conversely, with only 14% of students graduating in science and engineering today, compared to a 17% share of all graduates in the workforce, the number of mathematical sciences jobs in the Netherlands could drop from 900,000 today to 740,000. With a proportional loss of indirect and induced jobs, this increases Dutch unemployment by 400,000 jobs, almost 5% of the total workforce. Added value in the Dutch economy would drop by € 30bn.
Maar waar zit de nuancering, want het rapport levert enkel positieve effecten van wiskunde en promoot een grotere inzet en waarschuwt (fear mongering, angst verkoopt) voor de negatieve effecten wanneer de trend van dalende maths-students in Nederland doorzet?
Hier wat gedachtes (hardop denkend):
Ik ga ervan uit dat de studie van Deloitte in het algemeen klopt, behalve dan de directe relatie waar alles mee begint. De (wiskundige) chaostheorie stelt dat wanneer kleine afwijkingen in de inputvariabelen optreedt de uitkomst onverwachte variaties kan bewerkstelligen. En juist die inputrelatie - waarin de studie stelt hoe een effect doorsijpelt binnen de Nationale Rekeningen (het input-output-model) is bijzonder dubieus. Zelfs de negenhonderdduizend professionals die iets met wiskunde te maken hebben is vrij omvangrijk. Dat is 10% van de beroepsbevolking. Op zich is 10% van de beroepsbevolking nog een aannemelijk percentage, maar dat daarmee de vertegenwoordiging van meer dan een kwart van het Binnenlands product van afhangt lijkt al minder waarschijnlijk.
In het rapport staat een wiskundige formule, ik moest deze zelf leren, en het is typisch een voorbeeld van wiskunde in de praktijk. Het gaat om matrixalgebra waarin de leontief-inverse gebruikt wordt. Wat doe je dan als (niet wiskunde)student; je leert de formule uit je hoofd. Je past de formule toe. Ik was zelf nooit zo goed in matrices, en als je me nu vraagt wat een determinant precies betekent, dan moet ik het antwoord schuldig blijven. Desondanks weet ik de formules toe te passen.
Als ik mezelf even model stel voor de rol van wiskunde in de directe functie - dus wiskunde gebruik in mijn werk - dan is dat niet meer dan het gebruiken van kennis die beschikbaar is. Meer wiskunde als aanbod (ik denk nu even als econoom) zal maar zeer beperkt (differentieel) doorsijpelen in de reële economie. De studie doet hier in ieder geval geen onderzoek naar terwijl dit essentieel is: hoeveel is nu de waarde van het gebruik en toepassing van formules versus de innovatie om met wiskunde productiviteit te verhogen? Wiskunde bestaat ook nog eens uit fundamentele wiskunde en toegepaste wiskunde. In feite gaat het hier om kwantitatieve effect versus het kwalitatieve effect: iedereen gebruikt wel wiskunde, ok, maar in hoeverre komt het de productiviteit ten goede, dat effect is vaag.
Dit onderscheid tussen het wiskundeniveau binnen een economie en de productie (bbp) en de productiviteit is moeilijk te duiden. In de studie staat Griekenland als het tweede land met de hoogste graad van science en engineering onder hoogopgeleiden, en daarmee hoef je niets meer te zeggen. Welk land wil nu met de Griekse economie vergeleken worden?
Dus die dertig procent van de rol van wiskunde in de economie kan wel, maar is tegelijkertijd weinig zeggend. Ook het goed kunnen hoofdrekenen past hierbinnen.
Nederland heeft het laagste percentage science en engineering (waar Griekenland als tweede en Finland als eerste plaats staan) en de vraag is of dit een cijfer is dat zo maar even kan veranderen. Is dit cijfer niet juist en structuurcijfer dat de structuur van de Nederlandse economie aangeeft. En daarmee het cultuurelement vertegenwoordigt. Want blijkt uit de zelfde grafiek, dit lage percentage past bij de hoogste score van Sociale en economische wetenschappen (waar bij econometrie b.v. wiskunde impliciet aanwezig is). Ik denk dan gelijk aan het grote aantal bedrijfskunde, bestuurskunde en andere sociale wetenschappen waarin Nederlanders in relatieve aantallen excelleren. Er lijkt een soort van balans te zijn: de Finse economie draait op een percentage van 23% sociale en economische wetenschappers, en een percentage van 34 bèta-wetenschappers, terwijl voor de Nederlandse economie dit percentage op 39,7% en 14% ligt.
Dit verschil zou je kunnen wijten aan de handelsmentaliteit van de Nederlanders en de open economische structuur van de economie. In een handelseconomie heb je wellicht meer economische wetenschappen nodig. Nu is de wiskundedichtheid van economische studie ook nog groot, maar dit onderscheid staat niet in het model opgenomen.
Terwijl de studie uitgaat van het BBP zou ik zeggen dat het beter is om naar het Nationale Inkomen te kijken, wanneer het gaat om wiskundedichtheid. Want Nederland heeft een lager percentage BBP dat bepaald wordt door bruto lonen, het (exploitatie)overschot stroomt (via een exportoverschot) door naar het buitenland. De Nederlandse economie heeft een spaaroverschot en er worden dus meer goederen geproduceerd dan dat er geconsumeerd worden. (Bij nog meer wiskundigen zou dit moeten leiden tot nog hogere besparingen omdat hoger opgeleiden relatief meer sparen dan lager opgeleiden en het is maar de vraag hoe deze relatie doorwerkt in het NI).
In vergelijking met het VK - waarin de studie tegen wordt afgezet, is dit percentage (exploitatieoverschot) hoger (het VK heeft volgens mij een tekort, dus meer import dan export), want de Nederlandse economie is meer open dan die van het VK. Het VK heeft een grotere interne markt en grotere productie, hetgeen daarom ook lijkt te verklaren waarom de Engelse economie meer wiskundigen (nodig) heeft (als de productieve rol van "productie" meer wiskunde vraagt dan die van "handel" en "verkoop," een aanname die logisch lijkt).
Een ander belangrijk punt in deze studie is de rol van de private sector versus die van de overheid. De financiële sector is de grootste sector waar wiskunde een rol speelt. Maar om die sector te beheersen moet een economie een overheid opzetten om deze te controleren. Wiskundigen hebben een grote rol gespeeld bij de groei van de financiële sectoren in de hele wereld, maar dit is ook samen gegaan met wiskundige (risico) modellen die achteraf niet bleken te kloppen!
Dus de rol van de wiskunde is positief wanneer er geen crisis is, maar de crisis van 2008 kan je ook zien als een neveneffect van toegepaste wiskunde in de financiële sector. Het is nog niet zo eenvoudig om deze relatie modelmatig door te berekenen. In de financiële sector zijn veel banen verloren gegaan, ook in de automatisering, het Nationaal Inkomen is gedaald in het jaar na de crisis, maar herstelt zich weer, maar via een andere verhouding. Het zou interessant zijn om te zien hoe het model van Deloitte hier door de jaren heen uitkomst geeft. Een hedendaags woord - De narrative - is dat de crisis niet gevoeld werd door hoogopgeleiden, maar juist door laagopgeleiden. Dus hier zouden de exacte wetenschappers verantwoordelijk zijn voor een hogere werkloosheid en de hogere belasting voor sociale lasten (de studie van Deloitte kijkt enkel naar hoger opgeleiden). Automatisch stijgt de invloed van wiskunde hierdoor in de economie. Zonder dat er ook maar iets veranderd is.
Om de banken te controleren is er bij de overheid een even grote toename nodig van wiskunde en wiskundigen. Dit is in BBP-termen wel positief, maar als studie zou je deze relatie moeten omkeren: het aantal wiskundige die voor de overheid werken moet je aftrekken om het netto effect te krijgen van wiskunde in de economie.
Waarom maakt de studie gebruik van het BBP en niet het nationaal inkomen? Dit is een cultuurvraag? Kan het niet zo zijn dat we wiskundekennis inkopen in het buitenland? Of moeten we de wiskunde-kennis zelf bezitten op elk (hoge) niveau? Ook dit lijkt me een relevante vraag die het rapport niet beantwoordt.
Al nadenkend kom ik tot een (voor)stelling; is wiskunde niet de prostituee onder de wetenschappen? Daarmee doel ik op de ongekende mogelijkheden van het vak, maar dat zich voor elk doeleinde kan inzetten (karretje kan laten spannen), onder het mom van - meer wiskunde is altijd goed. Iedereen kan een model maken en dan is er altijd wel een wiskundige die er zijn handtekening onder zet. Net zoals de accountant, maar dat heeft niet belet dat menig bedrijf kon sjoemelen met de boekhouding en stakeholders kon misleiden.
Ik ben dus huiverig voor de stelling dat meer wiskunde en wiskundigen automatisch tot meer productie en (hogere) productiviteit leidt.
Dat is op zich vreemd, want ik ben daarnaast juist een voorstander voor meer wiskunde in de praktijk, maar dan om een hele andere reden: ik denk dat meer wiskunde tot een toenemende rationaliteit kan leiden en dat effect lijkt me wel positief: mensen maken vaak door irrationele keuzes de verkeerde beslissingen. Besliskunde is een tak van de wiskunde.
In plaats van een macro-economische studie zou ik een micro-economische insteek nemen. En ook kijken naar niet alleen de aanbodfunctie (arbeidsprofielen waar wiskunde in een rol in speelt) maar juist ook naar de vraagkant van wiskunde in de economie; gaat bij een toenemende kennis van wiskunde de consumptie juist niet omlaag, en wat betekent dit op macro-niveau? En binnen de financiële sector: wanneer deze producten steeds complexer maakt, terwijl het wiskunde niveau niet automatisch meegroeit in de samenleving, wat is daarvan dan het effect?
Hoe dan ook een belangrijk onderzoek, dat nog al wat raakvlakken heeft met de cultuur.
Er is op het cultuurvlak nog een heel belangrijk thema dat niet aan de orde gekomen is, de rol van wiskunde niet bij het behalen van competitief voordeel maar juist de rol als stijlmiddel. Dat is een onderwerp voor een andere post, de rol van wiskunde in de geneeskunde.
--
2014/05/zonder-taal-geen-wiskunde-maar
Reacties