Tijdloze biografie Hegel (Pinkard)

Hegel, A Biography, is een werk van Terry Pinkard, die ook over het Duitse Idealisme schreef. het werk is uit 2000.

Zelfs vandaag de dag kom je Hegel nog in de populaire wereld (twitter, x) tegen, zie meme.

Een Review uit 2021

Hegel van Terry Pinkard is een van de beste introducties die beschikbaar zijn in de filosofie van Hegel. We horen vaak dat Hegel de éminence grise is die achter Karl Marx staat en dat de Hegeliaanse dialectiek de basis is waarop Marx en Engels de materialistische dialectiek ontwikkelden. Lenin zegt zelfs dat het onmogelijk is het Kapitaal te begrijpen zonder Hegels Logica te lezen en te begrijpen.    

Het probleem met Hegel is zijn afschrikwekkende stijl, die veel lezers tot afleiding drijft. Hij lijkt onbegrijpelijk. Pinkards boek overwint deze moeilijkheid. Het is duidelijk in een plezierige stijl geschreven en behandelt zowel het leven van Hegel als de filosofische ontwikkeling, maar biedt ook gemakkelijk verteerbare samenvattingen van alle werken - vooral The Phenomenology of Mind, The Logic, The Encyclopedia of The Philosophical Sciences en The Philosophy of Right. .

... Hegels politiek was progressief en humanistisch. Pinkard wijst erop dat hij de Amerikaanse en Franse revoluties steunde en het soort nieuw ontwikkelende kapitalistische arbeidsverdeling dat door Adam Smith werd aangeprezen als ‘vernederend’ verwierp.

Hegel was van mening dat het moderne individualisme [dat wil zeggen het ondernemerskapitalisme] in harmonie moest worden gebracht met de belangen van het volk [mensen vóór winst]. Pinkard suggereert dat zijn filosofie op drie componenten was gebaseerd. De drie samenstellende delen van het hegelianisme zijn: 1) een mix van representatief bestuur met ‘Germaanse’ vrijheid; 2) Schotse commerciële samenleving; 3) Franse revolutionaire politiek.    

Dit doet lezers wellicht denken aan Lenins Drie Componenten van het Marxisme – namelijk de Britse economische theorie, het Franse socialisme en de Duitse filosofie.

Misschien wel een van de meest scherpe punten die Pinkard maakt in zijn hoofdstuk over De Fenomenologie is het volgende over de Franse Revolutie (De Fenomenologie bespreekt de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn vanaf het begin tot aan de tijd van Hegel): ‘De Revolutie was, onder invloed van Rousseau, in een visie van ‘absolute vrijheid’ zoals bepaald door een ‘algemene wil’, die in de ontwikkeling van de revolutie geïdentificeerd raakte met de ‘natie.’ Kant zag dat wat nodig was een zelfbepaald geheel moest zijn dat ruimte maakte voor de individuele actor en heeft hem niet opgeslokt in abstracties als ‘nut’, noch hem gereduceerd tot morele onbeduidendheid als slechts een radertje in de machine van de ‘natie’.

Vervang ‘natie’ door ‘klasse’, ‘algemene wil’ door ‘de partij’, ‘absolute vrijheid’ door ‘socialisme’ en ‘Rousseau’ door ‘de persoonlijkheidscultus’ en misschien kunnen we beginnen te begrijpen waarom Hegel en Kant zijn nog steeds relevant.

De volgende Hegeliaanse observaties zijn nog steeds betekenisvol (op de juiste manier bijgewerkt): de eerste met betrekking tot de manier waarop soms werd gedacht dat communistische en arbeiderspartijen te werk gingen, de tweede over de rol van de pers.  

“Zonder een verankering in de sociale praktijk, in de zelfidentiteit van de mensen in de hervormde gemeenschappen, zouden de hervormingen geen gezag kunnen hebben. Dat zou inderdaad alleen maar het opleggen van de voorkeuren en idealen van de ene groep (de hervormers) aan een andere groep zijn. Zonder de transformatie van het lokale Sittlichkeit [ethisch leven] van collectieve zelfidentiteit zouden de hervormers alleen maar de ‘meesters’ kunnen zijn en de bevolking alleen maar de ‘vazallen’.

Pinkard vervolgt: “Bij hun hervormingen was er geen sprake van een ‘dialoog’, maar in plaats daarvan was er slechts sprake van een administratief fiat waarin, zelfs in die gevallen waarin het ‘juiste’ werd afgekondigd, het zelfbepalende karakter van decreten die voort leken te komen uit ‘ in de hoogte' was duidelijk. De pers speelt haar juiste rol als zij als bemiddelaar fungeert bij de vorming van een dergelijke publieke opinie; wanneer de pers dient om zaken op de juiste manier te bemiddelen, dient zij daardoor om het hervormingsproces te ondersteunen.”

Bij het bestuderen van Hegel is het vaak de regel geweest om te beginnen met The Phenomenology of Mind, maar Pinkard wijst erop dat Hegel dat werk, hoe interessant het ook mag zijn, op latere leeftijd niet als een goede introductie in zijn systeem beschouwde. Men zou moeten beginnen met het lezen van de Encyclopedia of the Philosophical Sciences.

Ik denk dat we moeten opmerken dat er sinds de tijd van Hegel een dialectische omkering heeft plaatsgevonden in het moderne leven. Pinkard merkt op: “Het probleem van het moderne leven [in de tijd van Hegel] was dat de rationaliteit ervan niet onmiddellijk duidelijk was voor de deelnemers; daarvoor was een reeks reflectieve praktijken nodig die de rationaliteit van het moderne leven konden tonen en demonstreren, namelijk die welke betrokken zijn bij moderne kunst, moderne religie en, belangrijker nog, de moderne filosofie.”

Maar nu is het, denk ik, precies het tegenovergestelde. De irrationaliteit van ons wereldsysteem is wat niet meteen duidelijk is. Zoals het aan het begin van de negentiende eeuw de taak van het hegelianisme was om de rationaliteit van de wereld aantonen, vooral de wereld die het resultaat is van de Franse Revolutie, dus de taak van vandaag is om door middel van het marxisme de irrationaliteit van de nieuwe wereldorde aan te tonen. Dit is een andere manier om te zeggen dat de progressieve rol die de bourgeoisie in Hegels tijd speelde al lang voorbij is. Rationaliteit vereist nu socialisme.

Pinkards bespreking van The Philosophy of Right is ook belangrijk. Het concentreert zich op Hegels ‘kernidee’ dat ‘wat in het algemeen als ‘goed’ geldt, datgene is wat nodig is voor de verwezenlijking van vrijheid.’    

In hoeverre Hegels opvattingen over vrijheid aan het marxisme kunnen worden aangepast, is een kwestie van discussie. Dit probleem is te ingewikkeld om in een bespreking op in te gaan, maar een aanwijzing voor de oplossing ervan kan worden gevonden in Hegels opvatting dat het tegenovergestelde van vrijheid is ‘te handelen in termen van iets dat men rationeel niet voor zichzelf kan onderschrijven, dat wil zeggen: uiteindelijk voortgedreven door overwegingen die niet echt de jouwe zijn, maar voortkomen uit of behoren tot iets anders (bijvoorbeeld brute verlangens of sociale conventies). op het streven naar winst, ongeacht de menselijke prijs. Een economisch systeem dat ons controleert in plaats van door ons gecontroleerd te worden, maakt een aanfluiting van alle burgerlijke aanspraken op 'vrijheid'.

De volgende observaties van Hegel – over religie en de staat – zijn niet alleen relevant voor onze eigen situatie (het fundamentalistische, dogmatische religieuze standpunt van de Republikeinen, maar ook voor het zionisme en de politieke islam). Opnieuw vat Hegels standpunten samen en schrijft Pinkard: “Het toelaten van religieuze zaken in staatszaken leidt alleen maar tot fanatisme; Wanneer religie politiek wordt, kan het resultaat alleen maar ‘dwaasheid, verontwaardiging en de vernietiging van alle ethische verhoudingen’ zijn, aangezien de vroomheid van de religieuze overtuiging, wanneer geconfronteerd met de vele aanspraken van de moderne politieke wereld, maar al te gemakkelijk overgaat in ‘een gevoel van van wrok en dus ook van eigendunk' en het gevoel dat de waarlijk getrouwen in hun 'eigen godsvrucht alles kunnen vinden wat nodig is om de aard van de wetten en van de politieke instellingen te doorzien, er een oordeel over te vellen, en om vastleggen wat hun karakter zou moeten en moeten zijn. ''

Hoewel er hier geen ruimte is voor deze poging, kan Hegels filosofie ook nuttig zijn bij het proberen de ineenstorting van het Europese socialisme te verklaren. Zijn doctrine dat ‘de wereldgeschiedenis het wereldgerechtshof is’ heeft veel aan te bevelen voor een harde analyse. Ook de hoofdstukken over De Logica sla ik eerbiedig stil.    

Dit boek is een werk van belangrijke filosofische en historische analyse. De door Peter Gay beschreven Hegel ('een lichaamloze geest die orakelachtig uitspraken doet over diepgaande zaken') wordt een levend en gemakkelijk te begrijpen mens als Pinkard met hem omgaat. Iedereen die wil weten wat Hegel te zeggen had, en waarom dat nog steeds belangrijk is, kan niet beter dan met deze biografie beginnen.

(Bron: Thomas Riggins, retired philosophy teacher, NYU, https://www.midwesternmarx.com/articles/book-review-hegel-a-biography-by-terry-pinkard-2000-reviewed-by-thomas-riggins)

Twee. Het NRC, dec 2000, auteur Arnold Heumakers (AH).

AH begint met een andkdote over Hegel in Nederland en de intermediairende vorm van een hoogleraar en later politicus om Hegel voor een NEderlandse universiteit te recruteren. Hegel wees dat voostel af. Hij bedankte Van Ghert (de hoogleraar) ..."niet zonder op te merken, dat het latijn in de eerste fase weliswaar onvermijdelijk zou zijn, maar dat hij daarna toch zijn uiterste best zou hebben gedaan om zijn colleges zo snel mogelijk in de landstaal te geven. Want, zo voegde hij eraan toe, `ik vind het van wezenlijk belang voor de waarachtige toeëigening van een wetenschap dat men deze in zijn moedertaal bezit'.

Dat geeft deze bio en dezze samenvatting een actueel tintje, want ook nu heeft men het over taal (Engels als voertaal, toen Latijn) waar Hegel dus meende: gebruik je moerstaal maar!

AH vervolgt met:

"De grote moeilijkheid van Hegels filosofische proza zit niet zozeer in het Duits, als wel in de extreem hoge abstractiegraad, het lastige jargon en de duizelingwekkende alomvattendheid van zijn denken.

Al in 1807, toen zijn hoofdwerk Die Phänomenologie des Geistes verscheen, klonk er alom gemopper op Hegels duistere, abstruse manier van schrijven. ...Ze betroffen overigens niet alleen de stijl van Hegels proza, ook de inhoud vond bij menigeen geen genade.

Berucht zijn de tirades van Schopenhauer [en...] Een eeuw later was het vooral Karl Popper die Hegel in een kwade reuk plaatste, door hem (in zijn veelgelezen The open society and its ennemies uit 1945) te brandmerken als een van de geestelijke vaders van het twintigste-eeuwse totalitarisme.

Deze nog altijd niet verdwenen weerstand tegen Hegel en diens denken ... soms lijkt het wel alsof Pinkard een charme-offensief heeft ingezet om Hegel een betere reputatie te bezorgen. Want opvallend is de nadruk waarmee in zijn boek aandacht wordt gevraagd voor de meer menselijke kanten van deze buikspreker van de wereldgeest. Hegel, zo blijkt, was gek op wijn en bier, ... Ook zijn passie voor het kaartspel, 

... Niet alleen in zijn filosofische werk, ook in zijn correspondentie blijkt de denker, die als student aan het Tübinger Stift van zijn vrienden Schelling en Hölderlin de bijnaam `oude man' kreeg, zelden geneigd tot persoonlijke confidenties. Een - bescheiden - uitzondering is zijn verlovingstijd, toen Hegel, eenenveertig jaar oud, voor de meer dan twintig jaar jongere Marie von Tucher enkele romantische liefdesgedichten schreef. Maar uit hun briefwisseling valt op te maken, dat hij ook op vrijersvoeten voornamelijk serieus bleef en bovendien niet al te veel tact toonde.

... Toch weet Pinkard ... Hegels denken tot leven te wekken. .. Door het, met imponerende kennis van zaken, in zijn historische context te plaatsen. [maar] is óók een interpretatie, van Hegels filosofie en vooral van het motief dat Hegel daarbij heeft gedreven. Zijn filosofie was niet een louter abstract zoeken naar de waarheid, maar een ambitieuze poging om de moderne wereld te begrijpen en waar nodig te hervormen.  Hoewel Hegel bij veel van zijn tegenstanders te boek stond en staat als een conservatieve verdediger van het Pruisisch absolutisme, legt Pinkard de nadruk op de moderne, activistische, ja revolutionaire inzet van diens denken.

In het voorwoord bij zijn Grundlinien der Philosophie des Rechts (1820) zou Hegel de filosofie definiëren als: `haar tijd in gedachten gevat'. Het gaat er niet om te bedenken hoe het redelijkerwijs zou moeten zijn (van utopisme moest hij niets hebben), maar om de rationaliteit van het bestaande bloot te leggen en te versterken.

... Hegel, die in 1770 te Stuttgart werd geboren, maakte de Franse Revolutie mee, de Napoleontische bezetting van Duitsland en de Restauratie, evenals het begin van de industriële revolutie en van de secularisering. Zijn tijd was revolutionair, en omdat hij dááraan als filosoof wilde beantwoorden, was zijn denken dat vanzelf ook.

... De vraag was alleen welke vorm de nieuwe wereld moest krijgen. Hegel, afkerig van de Terreur waarin de Franse Revolutie was ontaard, geloofde dat het antwoord uit Duitsland zou komen. Na zijn theologie-studie te hebben voltooid, zien we hem in Bern en Frankfurt als huisleraar worstelen met het christendom, waarvan hij zich afvroeg of dat misschien de gewenste `volksreligie' à la Rousseau kon worden, die de morele en geestelijke vernieuwing in goede banen zou leiden - zonder tot een eenduidige slotsom te komen. Dezelfde twijfel koesterde hij omtrent het Heilige Roomse Rijk, dat niet in staat was gebleken het Duitse grondgebied met succes te verdedigen tegen de legers van Napoleon. En nog minder duidelijk was vooralsnog welke rol hij, Hegel, bij dit alles zou kunnen spelen.

Deze laatste twijfel verdween pas in 1801, toen Schelling hem naar Jena haalde en Hegel definitief koos voor een academische carrière als filosoof. De universiteit, en daarbinnen de filosofie, zou het centrum worden waarvan de beoogde vernieuwing moest uitgaan. Terwijl Napoleon opnieuw Duitsland binnenviel, werkte Hegel aan zijn Phänomenologie des Geistes, waarvan hij naar eigen zeggen de laatste bladzijden schreef vlak voordat Napoleon op 14 oktober 1806 bij Jena en Auerstadt het Pruisische leger verpletterend versloeg.

Hoewel zijn woning door Franse troepen werd geplunderd, bleef Hegels bewondering voor de Franse keizer (in wie hij altijd de zoon van Revolutie heeft gezien) ongebroken. Toen hij hem de dag vóór de slag voorbij zag komen, schreef hij aan een vriend: `De keizer - deze wereldziel - zag ik door de stad rijden om haar te verkennen; het is werkelijk een wonderbaarlijke ervaring zo'n individu te zien dat, hier geconcentreerd in één punt, te paard, de wereld in zijn greep neemt en beheerst'.

Op zijn manier had Hegel in de Phänomenologie iets soortgelijks gedaan, door op papier de gang van de geest te reconstrueren, van het eerste `zinnelijke' bewustzijn tot het uiteindelijke `absolute weten'. Het boek heeft iets van een filosofische Bildungsroman, waarin de hoogste kennis, het ultieme zelfinzicht van de geest, samenvalt met zijn eigen geschiedenis. Een geniale greep, waardoor filosofie en wereld, denken en zijn, uit de bus komen als een allesomvattende `organische' eenheid.

Dankzij het wonder van de dialectiek (de `negativiteit' die de geest zelf voortbrengt en die de zaak op gang houdt) bleek het mogelijk alle tegenstellingen achteraf te begrijpen als de noodzakelijke fasen van een in wezen rationeel proces, met geestelijke vrijheid als resultaat. De verwarring van de moderne wereld berustte dus niet op toeval en willekeur, maar was in werkelijkheid de uitkomst van een rationeel te doorgronden ontwikkeling, die in het `absolute weten' van de filosofie haar eindpunt had bereikt.

Hegel beschouwde de Phänomenologie als de inleiding op zijn filosofisch `systeem', dat vervolgens nader diende te worden uitgewerkt. Want het metafysische patroon dat hij aan het licht had gebracht, moest in alle wetenschappelijke deelgebieden kunnen worden teruggevonden. Dit program zou hem de rest van zijn arbeidzame leven bezighouden, zij 't weldra niet meer in Jena, waar het hem niet lukte een bezoldigd professoraat te bemachtigen. Na in Bamberg te hebben gewerkt als hoofdredacteur van een krant en in Neurenberg als rector van het gymnasium, kreeg hij eindelijk de leerstoel waar hij al zo lang naar had uitgezien. Eerst in Heidelberg en amper een jaar later - we schrijven 1818 - in Berlijn.

De Pruisische hoofdstad werd het decor voor Hegels nationale en internationale roem. Hij publiceerde er zijn Rechtsphilosophie en hield er de colleges over onder andere esthetiek en de filosofie van de geschiedenis, die - alle postuum gepubliceerd - tot zijn meest toegankelijke teksten behoren. Maar zijn betrokkenheid bij de Pruisische staat (die zijn honorarium betaalde) leverde hem ook het meest hardnekkige misverstand op over de aard van zijn denken. Het imago van Hegel als de conservatieve apologeet van het Pruisische absolutisme stamt uit deze periode. Ten onrechte, betoogt Pinkard. Het is waar dat Hegel niet veel moest hebben van het rebelse nationalisme dat destijds onder de Duitse studenten opgang maakte en dat na de moord - in 1818 - op de ultrareactionaire toneelschrijver Kotzbue fel werd bestreden door de overheid. Maar toen sommige van zijn eigen studenten werden gearresteerd, schroomde hij niet om voor hen bij de politie en het ministerie in het geweer te komen. Zijn sympathie lag bij de hervormingsgezinde geesten in de Pruisische regering, die destijds eveneens door de Reactie werden bestreden. 

De `rationele staat' die Hegel schetst in zijn Rechtsphilosophie is dan ook zeker geen kopie van de Pruisische werkelijkheid, maar eerder een synthese van de rationele, op vrijheid gerichte, elementen die hij aantrof in de bestaande politieke instellingen van zijn tijd. En absolutisme behoorde daar voor Hegel, een voorstander van de constitutionele monarchie, beslist niet bij. Dat zijn politieke filosofie niettemin de nodige dubbelzinnigheid bevatte, bleek pas goed na Hegels dood tijdens de cholera-epidemie van 1831. De Hegelianen vielen weldra uiteen in een `rechts' en een `links' kamp, waarvan het laatste dankzij Karl Marx verreweg de meeste aandacht heeft getrokken van het nageslacht. Zoveel zelfs dat Hegel lange tijd vooral is beschouwd als de filosoof die Marx aan diens dialectiek had geholpen en wiens `idealisme' door Marx' `historisch materialisme' weer met beide voeten op de grond was geplaatst.

Toch heeft de ironie, die als `list van de rede' in Hegels geschiedfilosofie zo'n kapitale rol speelt, uiteindelijk in het voordeel van Hegel gewerkt. Want het door Arnold Heumakers Marx geïnspireerde communisme was in 1989 nog niet ten val gebracht, of Francis Fukuyama sprak, geïnspireerd door Hegel en diens twintigste-eeuwse interpreet Kojève, over het `einde van de geschiedenis', een frase die pas zin en betekenis krijgt wanneer je Hegels `absolute weten' erbij betrekt. Voor Hegel was met het ultieme zelfinzicht van de geest de geschiedenis ten einde. Dat wil zeggen: beslissende wendingen, zoals hij er in zijn Phänomenologie en in zijn Philosophie der Geschichte diverse had beschreven, zouden niet meer plaatsvinden. De geschiedenis zou nog wel voortgaan, maar alleen om het bereikte inzicht in de rationaliteit van de werkelijkheid overal te `actualiseren'. Dat was de taak die Hegel met zijn filosofie meende te hebben mogelijk gemaakt: de voltooiing van de nieuwe wereld, die zich met de Franse Revolutie had aangekondigd.

Of die voltooiing inmiddels heeft plaatsgevonden, is nog altijd de vraag. Een krankzinnige vraag wellicht, maar om hem te kunnen beantwoorden, blijft het onvermijdelijk terug te grijpen op Hegels filosofie, waarvan in elk geval de inzet dankzij Pinkards gedegen biografie veel aan duisternis heeft verloren. (NRC Handelsblad, 22-12-2000, Toen de wereldgeest nog sprak - Hegel, de abstractste Duitse filosoof aller tijden, probeerde alles in één keer te begrijpen. Zijn grootse visie op de moderne tijd werkt nog door bij Francis Fukuyama. Een nieuwe biografie...)

Drie. Bloemlezing

Het hoofdstuk dat mij het meest interesseert is hoofdstuk vijf: "The Phenomenology of Spirit: Hegel Finds His Voice "... dat sluit af met deze passage:

"Misschien wel het belangrijkste was echter dat er geen
algemeen aanvaarde interpretatie van het boek naar voren was gekomen, een kwestie die paradoxaal genoeg heel gelukkig zou blijken voor Hegel. Koppen en Salat hadden
het publiek duidelijk gemaakt dat Hegel had gebroken met Schellings opvattingen
en het idealisme in een andere richting had gestuurd, hoewel geen van beiden
die nieuwe richting goedkeurde en ze het zelfs niet eens konden worden over hoe het
gekarakteriseerd moest worden. In een latere, beroemde recensie van de Phenomenology
gepubliceerd in x 8 x o, drong een voormalige student van Hegel in Jena, K. F. Bachmann,
dit punt naar voren door te zeggen dat het altijd een vergissing was geweest om
Hegels en Schellings opvattingen gelijk te stellen, dat een "nauwkeurigere blik" op de
essays die Hegel in het Critical Journal of Philosophy had gepubliceerd, aantoonde
dat de twee altijd verschillende standpunten hadden gehad. Nu, zei hij, waren ze
bijna "volledige tegenpolen." Hegels werk wees in plaats daarvan de weg naar "een nieuw epos in de geschiedenis van de filosofie", dat aanvallen op zichzelf zou
uitlokken van zowel het Kantiaanse als het Schellingiaanse kamp, ​​en, in
·een beroemde vergelijking, zei Bachmann dat als Schelling de Plato van de
moderne filosofie was - een karakterisering die al op grote schaal
was toegepast op Schelling toen hij in Jena was - dan was Hegel de "Duitse Aristoteles" van de moderne
filosofie. In een woordenwisseling die profetisch zou blijken te zijn, zei Bachmann dat Hegels studenten, "doordrenkt met
de waarheid van het systeem," het als het "doel van hun leven" hebben gesteld om samen te werken om de "realisatie van de waarheden die in zijn systeem zijn vervat" te bewerkstelligen, eraan toevoegend dat die gezamenlijke inspanning "een ander,
praktischer pad" moet nemen dan dat van Hegel. Binnen drie tot vier jaar na het verschijnen van de Fenomenologie begon de
algemene opvatting te ontstaan ​​dat Hegel had gebroken met
Schelling, dat hij nu de mantel had aangenomen van de belangrijkste
voorstander van de ontwikkeling van het post-Kantiaanse idealisme in Duitsland, en dat
niemand er helemaal zeker van was in welke richting hij het wilde leiden.
Toen de eerste golven van enthousiasme voor de romantiek en de nasleep ervan
begonnen te luwen na de val van Napoleon in 1813, zorgde dat
gebrek aan een overeengekomen interpretatie van zijn werk ervoor dat Hegel
begonnen te worden gezien als iemand waar zowel anti-romantici als romantici zich omheen konden scharen, omdat zonder dat er een definitieve interpretatie van Hegel was (en met Hegel die sluw weigerde al zijn kaarten te spelen en
openlijk elke interpretatie definitief uitsloot), alle partijen in de
debatten ontdekten dat ze in "Hegel-de-post-Kantiaanse
idealist" een groot deel konden lezen van wat ze al wilden zien, wat, vanzelfsprekend, meestal zijzelf waren. Zelfs Schelling zelf zei in een moment van goedmoedigheid in 1809 dat Hegel als een "zuiver voorbeeld van innerlijk en uiterlijk proza ​​heilig moet worden gehouden in onze overdreven poëtische tijd", en dat tegen de constante neiging van de tijd tot "sentimentaliteit . . . zo'n ontkennende geest een uitstekend correctiemiddel is." Gelukkig voor Hegel, zo bleek, zouden de tijden al snel een nuchtere "Duitse
Aristoteles", een persoon van "innerlijk proza", meer begunstigen dan een overdreven
poëtische "Plato". Maar die tijd zou pas over een aantal jaren komen."

Het boek staat vol van filosofische stromingen, die ik hier heb geprobeerd op te sommen:

  • philosophy, idealism, judaism, romanticism, hegelianism, pantheism, realism, skepticism, particularism, modernism, kantianism, humanism, universalism, formalism, dualism, rationalism, absolutism, liberalism, scholasticism, marxism, optimism, individualism, dynamism, platonism, nihilism, mysticism, atheism, atomism, anarchism, materialism, neo-platonism, irrationalism, stoicism, historicism, psychologism, existentialism, epistemology, relativism, emotionalism, jansenism, theism, classicism

 Idealism is natuurlijk het belangrijkste hiervan. In "Hegel's weg naar de Fenomenologie," schrijft Pinkard:

"In de presentatie van Hegel wordt daarom het verschil tussen Fichte en Schelling een fundamenteel verschil in wat zij begrepen waar het postkantiaans project over zou gaan. Fichte, door te zoeken naar een eerste principe, onvermijdelijk ertoe gebracht het ‘ik’ als dat principe te zien, en dus kon hij ook het ‘Niet-ik’ alleen als iets dat door de ‘ik’ wordt geponeerd begrijpen; hij was dus een ‘subjectieve’ idealist. Realisme is simpelweg de keerzijde van subjectief idealisme, het begrijpen dat het ‘eerste principe’ aan de kant van het object staat, en niet bij het onderwerp. Zoals Hegel het uitlegde: ‘poneert het dogmatisch idealisme het subjectieve als de werkelijke grond van het objectieve, het dogmatische realisme de objectief als de werkelijke grond van het subjectieve. " De eindeloze oscillatie binnen de moderne filosofie ligt er echter een kloof tussen realisme en idealisme slechts een indicatie van iets diepers, van een reeks gedeelde vooronderstellingen die noch de realisten, noch de idealisten onder woorden brengen, en waarvoor die van Kant Het idee van de conflicterende aard van het bewustzijn was de sleutel. Binnenin ons gewone bewustzijn van onszelf en de wereld, er zijn behoeften eigenlijk twee tegengestelde standpunten. Wanneer we onszelf als ‘theorie’ beschouwen ‘Objectief gezien zien we onszelf als lichamen in ruimte en tijd aan dezelfde causale wetten als andere lichamen; als we naar onszelf kijken ‘praktisch’, subjectief gezien zien we onszelf in termen van wat we zouden moeten doen te geloven, dat als vrijelijk onderworpen aan normen. Het onderwerp bewustzijn kan dus zowel een puur persoonlijk, subjectief standpunt innemen zichzelf, door dingen te zien vanuit ‘binnen’ zijn eigen ervaring; en dat kan hij een afstandelijk, puur objectief standpunt over zichzelf innemen door hem te zien zichzelf als het ware van buitenaf. We zien onszelf van binnenuit als we onszelf alleen in eerste-persoons-termen beschouwen als mensen die een punt hebben zicht op de wereld om ons heen. We zien onszelf van de ‘buitenkant’ wanneer we onszelf beschouwen als objecten in een wereld van andere objecten (als voorbeeld, onszelf op een kaart lokaliseren, onszelf zien zoals anderen ons zien, of over onszelf denken in termen van een derde persoon). Dat wil zeggen: we zien onszelf als een subjectief gezichtspunt op de wereld en ervaren onszelf als spontaan en vrij vanuit dat subjectieve gezichtspunt; wij zien ook onszelf objectief, niet als een standpunt over de wereld, maar als een ander standpunt voorwerp ter wereld. Zoals Hegel opmerkte: ‘De tegenstelling [tussen realisme en idealisme] is in bewustzijn. En de realiteit van het objectieve, net zoals dat van het subjectieve is in het bewustzijn gegrondvest."


.. wordt vervolgd.

--


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Begraven of cremeren?

Voorbij goed en kwaad (Nietzsche)