Fictieve obesitas - Schrijven mannen dikkere romans?
Een, recensie.
"Een vuistdikke roman vereist van de lezer een zeker uithoudingsvermogen. De Amerikaanse comedian en televisieschrijver Jamie Loftus toonde ooit in haar literatuurconsumptie echter een ander soort doorzettingsvermogen dan de gemiddelde lezer. ...
... De lange en onprettige taak die Loftus zichzelf oplegde... elke dag een tweet – draagt er echter aan bij dat het project even omvangrijk wordt. De aanklacht schuilt in de transformatie van het materiële object naar vluchtige beelden waarin het boek dag per dag, vel per vel, tot niets gereduceerd – namelijk verteerd – wordt...
Het [dit gaat over het project van Loftus die destijds een marathon leesproject startte om een boek van meer dan 1000 paginas te verwoordenop internet...] is precies dit spanningsveld tussen medium en schaal, literatuur en digitalisering, monumentaliteit en trivialiteit, dat het onderwerp vormt van Big Books in Times of Big Data, ... Het interdisciplinaire onderzoek waarvan Big Books het resultaat is, verraadt een grondige kennis van verschillende academische domeinen; zo schakelt de van oorsprong literatuurwetenschapper soepel tussen nieuwemediatheorie en vergelijkende literatuurwetenschap en maakt ze tegelijk waardevolle excursies naar de bredere cultural studies, technologiefilosofie, digital studies en feminist studies. De kern van het onderzoek blijft niettemin het hedendaagse boek – meer bepaald recente, omvangrijke romancycli – en de vraag hoe die verweven zijn met het sterk gedigitaliseerde eenentwintigste-eeuwse medialandschap.
Op het eerste gezicht lijkt het frappant dat de dikke pillen die Van de Ven grondig analyseert nauwelijks hedendaagse informatietechnologieën thematiseren. Jonathan Franzens techno-kritische turf Zuiverheid (2015) vormt hierop de enige noemenswaardige uitzondering. De andere centrale casussen – waaronder Roberto Bolaño’s 2666 (2004), de romancycli van Karl Ove Knausgård en Elena Ferrante, Mark Z. Danielewski’s vroegtijdig gestaakte The Familiar (2015-2017) en George R.R. Martins Het lied van ijs en vuur-serie (1996-heden) – betreffen publieke en/of kritische successen, gepubliceerd sinds of net voor de millenniumwisseling. Stuk voor stuk zijn het logge kleppers, en net die omvang is wat hen volgens Van de Ven verbindt met het dominante denken van de westerse, cultureel-technologische context waarin ze zijn ontstaan. In tegenstelling tot het informatietijdperk, dat volgens de socioloog Manuel Castells grofweg sinds de jaren ’70 zijn intrede deed, verwijst ‘big data’ naar recentere ontwikkelingen. Onder die noemer valt in de eerste plaats een exponentiële groei van de hoeveelheden data die opgeslagen, verwerkt en verspreid kunnen worden via geraffineerde digitale technologieën. Als buzzword voor innovatie – de komst van de petabyte! – circuleert het begrip onderhand al enkele decennia binnen de glazen paleizen van Silicon Valley. In Big Books slaat de term ook op onze veranderende omgang met informatie: de grote hoeveelheid vergaarbare data en de autonome algoritmes en machine learning AI die die data kunnen verwerken, zorgen ervoor dat sampling niet meer hoeft. Op die manier dient zich de techno-utopische droom (of dystopische nachtmerrie) van ‘total recall’ aan. Als hypothese luidt het dat daaronder een bredere culturele ambitie sluimert, namelijk om alles in kaart te brengen en zo te conserveren. Dat totaliteitsidee uit zich vervolgens in de grootscheepse dataficering van de samenleving, de digitalisering van het alledaagse leven en andere processen die Van de Ven samenbrengt onder de noemer ‘big data’.
Proust in het selfietijdperk...
In die context van digitalisering, sociale media en streaming services krijgt de lijvigheid van romans en romancycli nieuwe betekenis. De (papieren) literatuur, zo betoogt Van de Ven, wordt door digitale media geconfronteerd met haar eigen kwaliteiten en beperkingen, en past zich vervolgens aan om aan die externe uitdagingen en culturele veranderingen tegemoet te komen. ...
... Van de Ven typeert de weigering om te synthetiseren als een kwantitatieve gevoeligheid die typisch is voor digitale databanktechnologieën in het algemeen en sociale media in het bijzonder. Het internet, gezien als een immense container voor herinneringen en gebeurtenissen – zowel de betekenisvolle als alledaagse – krijgt zo de allure van een ‘neutraal’ en extern geheugen.
...
Zo komen we tot een van de hoofdideeën van Big Books: in de overdaad aan details, de maximale omvang en het weggevallen onderscheid tussen het betekenisvolle en het betekenisloze schuilt de literaire verwerking van een technologisch-culturele obsessie met information overload. Het volume van de behandelde werken beschouwt Van de Ven als symptomatisch voor een technologische conditie die dicteert dat ‘N = alles’ is. De onderliggende veronderstelling is dat de hoeveelheid aan informatie die door digitale informatietechnologieën wordt gegenereerd, vergaard en beschikbaar gesteld, verstrekkende gevolgen heeft voor het wereldbeeld en de ervaring van het eenentwintigste-eeuwse digitale subject.
Monumenten in flux. De hedendaagse technologische fixaties en het culturele onbehagen blijven volgens Van de Ven echter niet onbeantwoord. De tweede poot van Big Books richt zich namelijk op de manieren waarop de dikke roman zich verzet tegen die dominante denkpatronen. De roman neemt dan een positie in tegenover digitale media en allesomvattende informatietechnologieën.
...
De overlevingskansen van de literatuur in de toekomst, zo lijkt Van de Ven te beargumenteren, steunen op de successen uit het verleden. Opnieuw grijpt ze hier terug naar een historische inbedding, meer bepaald naar de negentiende eeuw. Die periode zag grootscheepse maatschappelijke en politieke veranderingen die voor een deel mogelijk werden gemaakt door een evoluerende mediacultuur: de democratisering van het boekbedrijf viel samen met een explosie aan nieuwe mediatechnologieën (fotografie, de rotatiepers) en een groeiend burgerlijk lezerspubliek. De opkomst van de monumentale roman en in het verlengde daarvan de verering van ‘geniale’, nationale auteurs, moet gezien worden als een effect van die grootscheepse veranderingen. Als reactie op de flux en ‘nieuwe’ vluchtigheid van nieuwe media werd namelijk een monumentale kunstpraktijk in het leven geroepen, om stabiliteit en consolidering te bieden. Het monumentale kunstwerk treedt daarbij op als een brug tussen een al dan niet verheerlijkt verleden en een nog te bepalen toekomst. Die dubbele temporaliteit, van zowel terug- als vooruitblikken, is evenwel een reactie op een heden in flux.
Het is in het hedendaagse onbehagen, opgewekt door globalisering, digitalisering en de uitwassen van het laatkapitalisme dat Van de Ven de hernieuwde interesse in de ‘monumentale’ roman lokaliseert. Dat die tendens ook reactionaire, elitaire of romantische vormen kan aannemen, daar is Van de Ven zich terdege van bewust. In overeenstemming met wat de Nederlandse internettheoreticus Geert Lovink concludeert in zijn analyse van de internetkritiek van Jonathan Franzen in Social Media Abyss (2016), erkent Van de Ven dat ‘Big Literature’ niet de magische ‘oplossing’ is voor alle problematische aspecten van datatechnologie. De ‘monumentale’ roman heeft daarentegen wel het potentieel om er kritisch mee in dialoog te treden:
...
Schaal en kwantiteit zijn fundamentele begrippen voor Van de Vens invulling van ‘monumentaliteit’, maar ook auteurspositionering en lezersparticipatie kunnen de ‘monumentaliteit’ van een werk voeden. Zo besteedt ze aandacht aan de verregaande lezersparticipatie van fans die online ingrijpen in de totstandkoming van Martins Game of Thrones-franchise, en het mysterie rond de identiteit van Elena Ferrante en de thematisering van vrouwelijk auteurschap in haar romans. Wat ik niettemin als een constante in Van de Vens analyses ontwaar, is het uitgangspunt dat net in bepaalde anachronistische eigenschappen de roman een eigen plek in het geconvergeerde, digitale medialandschap weet op te eisen.
...
De vijf gebundelde boeken [...] die samen 2666 uitmaken, tellen in de originele editie net geen negenhonderd pagina’s. De lezer die zich daardoor niet laat ontmoedigen, wordt daarbovenop geconfronteerd met een opeenstapeling van kronieken, opsommingen, verhaalinterne vertellers, subplots, losstaande fragmenten en een brede waaier aan personages. Die gefragmenteerde passages houden verband met een centrale thematiek: het grote aantal (onopgeloste) femicides in het noorden van Mexico (een aantal dat sinds de publicatie van 2666 trouwens nog steeds oploopt). Een resem personages, waaronder een journalist en een rechercheur, trekt erop uit om de daders te vinden en de omstandigheden van de moorden te reconstrueren. Die onderneming vindt zijn weerslag in pijnlijk gedetailleerde politierapporten en kronieken, die bijdragen aan de alsmaar uitdijende papiermassa over dat onderwerp. Informatie garandeert echter nog geen kennis; het overaanbod aan gruwelijke details daagt het bevattingsvermogen van de lezer uit. De cognitieve uitputting van de lezer valt zo samen met het aanhoudende onbegrip van de personages. Die stilistische ingreep typeert Van de Ven als ‘an aesthetic of the data sublime’:
...
Het narratieve exces van 2666 produceert een effect dat Van de Ven uiteindelijk onder het sublieme categoriseert; de poging om een totaalbeeld te vormen van het fenomeen resulteert in een ellenlange opsomming die juist een idee van oneindigheid oproept. In die vaststelling resoneert Kant: de focus op de onderdelen ondermijnt juist het overzicht van het onbegrensde object. Het sublieme bij Bolaño mag dan wel een tekstueel effect zijn, Van de Ven koppelt het aan een extratekstuele ervaring, namelijk de ontreddering van het digitale subject:
/
...
Terug naar het boek. Big Books slaagt in heel wat van zijn ambities en een van Van de Vens grote verdiensten is dat zij oerdegelijke close reading op een overtuigende wijze weet te verbinden aan algemene, culturele kritiek. Die brede inzet werkt evenwel soms vertroebelend. Het technologische paradigma dat Van de Ven aan ‘Big Data’ ophangt, blijft in sommige analyses een abstract en ongrijpbaar fenomeen. ... De evocatie van datavloed lijkt me in elk geval mogelijk in allerlei literaire vormen, zonder dat daarbij de nadruk moet liggen op de omvang van het werk.
Die terloopse opmerkingen doen niets af aan de waarde van deze studie, waarin Van de Ven relevante concepten uitwerkt en prikkelende analyses aanbiedt. Daarnaast laat Big Books zich ook lezen als een warm pleidooi voor slow reading: literatuur is – naast veel dingen – ook traag, subjectief en omslachtig (en soms ronduit obscuur). In de huidige context van transparantie, kwantificeerbare objectiviteit en directheid moeten we die unieke kenmerken koesteren. De roman, verzekert Van de Ven ons opnieuw, is nog niet dood en zal ook niet gauw uitsterven. In ‘a relation of both adaptation and resistance’ weet de roman altijd nieuwe verbanden te leggen, expressievormen te bedenken, te muteren. Het mag duidelijk zijn dat het internet de roman niet zomaar zal oppeuzelen. Weerbarstig als de roman is, weet die te overleven, in de vorm van een databraakbal, een informatiesoep, of iets helemaal anders."
(Recensie: Big Books in Times of Big Data van Inge van de Ven door Ruben Vanden Berghe. https://www.dereactor.org/teksten/big-books-in-times-of-big-data-inge-van-de-ven.)
Een Tweede recensie.
“Ooit was het genoeg om The Sound and the Fury of The Sun Also Rises te schrijven”, noteert de Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen in zijn roman Purity, “Maar nu draaide het allemaal om grootte. Dikte, lengte.”
Franzen raakte aan een trend die je wereldwijd de afgelopen decennia inderdaad ziet: de trend van het schrijven van Heel Dikke Boeken in de literatuur. De Tilburgse letterkundige Inge van de Ven wijdde er een briljante studie aan, Big Books in Times of Big Data.
Franzen doet er zelf ook aan mee, door terug te grijpen naar de Dickensiaanse vervolgroman, als een manier om weerstand te bieden tegen wat hij ziet als de teloorgang van de romankunst in deze tijd: mensen lezen niet meer, of alleen nog sociale media, de openbare ruimte raakt gecommercialiseerd. In die omstandigheden moeten er bastions worden gebouwd van honderden pagina’s tegen die ineenstorting van wat de schrijver en de lezer lief is.
Franzens boeken zijn niet eens de dikste. Vergeleken met andere auteurs die Inge van de Ven behandelt is hij misschien wel de kortste: Mark Z. Danielewski, Roberto Bolaño, Elena Ferrante, Karl Ove Knausgård, George R.R. Martin en William T. Vollmann schreven allemaal dikkere boeken. (De kroon probeerde Danielewski te spannen: zijn The Familiar zou 27 delen beslaan en 21.000 pagina’s – maar na twee jaar en vijf delen, in februari 2018, moest hij aankondigen dat de serie werd gestaakt vanwege gebrek aan belangstelling.)
Wat brengt schrijvers tot het schrijven van zulke tours de force? Dat is de centrale vraag van Van de Vens fascinerende studie. De titel van haar boek doet wat mij betreft daarbij geen recht aan haar feitelijke werk. Van de Ven besteedt weliswaar óók aandacht aan de overstelpende hoeveelheden data waaruit de wereld inmiddels bestaat, en de pogingen van romanschrijvers om daar iets tegenover te stellen, om die onoverzienbare informatiestroom óók recht te doen tussen de kaften van een roman, maar er komen veel meer factoren aan de orde.
A Game of Thrones
Het monumentale van het Heel Dikke Boek is daar een voorbeeld van. Wie zo’n dikke pil – of zo’n serie vervolgboeken – de wereld in smijt wil duidelijk een monument oprichten dat duurzamer is dan brons. Wat dat betreft, zegt Van de Ven, is het geen toeval dat de schrijvers van Heel Dikke Boeken meestal mannen zijn (de enige vrouwelijke auteur in haar lijstje is Elena Ferrante, bij wie we dat ‘vrouwelijke’ tussen aanhalingstekens moeten plaatsen omdat we weinig over de schrijfster weten – en er verhalen zijn dat achter haar pseudoniem een man schuil gaat). Mannelijkheid wordt met grootheid geassocieerd, mannen zijn meer geobsedeerd met het oprichten van monumenten, mannen nemen vanzelfsprekender beslag op tijd (van de lezer) en ruimte (in de boekenkast) dan vrouwen.
Een andere factor is de opkomst van de ‘kwaliteits-tv’, die zich meestal manifesteert in lange series die ge-binged dienen te worden. Romanschrijvers nemen die technieken over, en zetten zich er tegelijk tegen af door Heel Dikke Boeken te schrijven waarin dingen gebeuren die je nooit verfilmd krijgt. George R.R. Martin is een bekend voorbeeld: hij begon aan zijn gigantische reeks A Song of Ice and Fire nadat hij jaren bij de tv had gewerkt omdat hij weleens een vreselijk ingewikkeld verhaal wilde vertellen. Dat vreselijk ingewikkelde verhaal werd vervolgens tot de populaire kwaliteitsserie A Game of Thrones, waarin veel van de ’typische romanelementen’ alleen maar verder werden aangezet. Die serie kon inmiddels niet worden afgesloten op dezelfde manier waarop de romanserie dat zal doen omdat Martin het laatste deel van zijn romanreeks nog niet afheeft.
Van de Ven wijst er terecht herhaaldelijk op dat er natuurlijk altijd al dikke boeken werden geschreven. Franzen richt zich op Dickens, maar in de negentiende en twintigste eeuw is er al menig dik en ondoordringbaar boek verschenen, zij het dat Marcel Proust lange tijd wel de enige auteur was van een Heel Dik Boek, dat bovendien al veel van de kenmerken had die Van de Ven identificeert, zoals de poging om de hele wereld, of in ieder geval alles wat de hoofdpersoon Marcel zich herinnert, te boekstaven. Toch, zegt Van de Ven, dikte Proust juist die herinneringen nog heel erg in. Als iets meerdere keren gebeurde, vatte hij dat samen door te schrijven ‘dit gebeurde meerdere keren’. (‘Longtemps, je me suis couché de bonne heure’: dan zeg je dus niet: ik ging maandag vroeg naar bed, en dinsdag ging ik vroeg naar bed, en woensdag zocht ik vroeg mijn bed op.) Van de Ven contrasteert dat met Knausgård, die juist wel iedere herinnering die hij heeft aan een mislukte poging een meisje te versieren in zijn jeugd apart vertelt: alles moet worden geboekstaafd, en in detail.
Knausgård is daarmee een Proust van de Facebook-generatie, zegt Van de Ven: ook zijn lezers zijn inmiddels gewend om ieder incident met de wereld te delen. Moderne schrijvers van Heel Dikke Boeken willen geen keuzes maken.
Je kunt dat verschijnsel natuurlijk relateren aan Big Data, maar daarmee heb je nog geen causaal verband gelegd. De kwaliteit van Van de Vens werk blijkt uit het feit dat wat je zegt heel gemakkelijk kunt toepassen op andere Heel Dikke Boeken, bijvoorbeeld de twee prominentste schrijvers van zulke boeken in de Nederlandse literatuur: J.J. Voskuil en A.F.Th. van der Heijden.
Beide schrijvers stammen in zekere zin van voor de Big Data. Voskuil schreef Het Bureau in de jaren negentig, en in die tijd was Van der Heijden ook al lang begonnen met in ieder geval één van zijn megareeksen, De tandeloze tijd. Dat was overigens natuurlijk ook al wel een tijd dat mensen het gevoel kregen overspoeld te raken door informatie – dat de stroom verveelvuldigd is en pas later Big Data is gaan heten, betekent niet dat hij toen al niet al heel krachtig werd ervaren.
Een van de interessante aspecten van Het Bureau (waarin op zijn Knausgārds, iets dat herhaaldelijk gebeurt, ook herhaaldelijk wordt verteld) is dat de hoofdpersoon Maarten Koning op zijn werk ook voortdurend bezig is om te proberen een gigantische stroom informatie te ordenen: alles wat er over de Nederlandse ‘volkscultuur’ verschijnt, in kranten of in wetenschappelijke tijdschriften, moet een plaats krijgen in dat systeem met honderdduizenden fiches. Er is een beroemde scene waarin een bezoeker Maarten Koning op de proef stelt:
‘Ik zoek nu buxus, maar dat staat er niet in.’
‘Een ogenblik, zei Maarten. Hij liep naar zijn machine, nam een rood fiche van een stapel, draaide dat erin, tikte linksboven buxus en daaronder, op de eerste regel, zie: palm en kwam met het fiche terug naar de bakken.
‘Nu staat het erin,’ zei hij terwijl hij het fiche op de opengemaakte plaats zette.
Het is iedere lezer van Het Bureau duidelijk dat het boek autobiografisch is (bovenstaande foto maakte ik een aantal jaar geleden in het kaartsysteem op het Meertens Instituut), maar Maarten Koning maakt er geen geheim van dat hij het systeem waaraan hij met zoveel vlijt werkt eigenlijk onzinnig vindt, zoals ook Voskuil er later regelmatig de nadruk op legde dat het werk op het Bureau onzinnig werk was, ‘bedoeld om intellectuelen van de straat te houden’.
Dat het schrijven van Het Bureau zelf een vergelijkbare poging was om óók een aspect van de werkelijkheid volledig vast te leggen, daar is al vaker op gewezen. Maar wat mij heel belangrijk lijkt: over zinloosheid ging het in dat kader nooit. Noch in het werk van Voskuil noch in zijn interviews wordt ooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat het schrijven van zo’n gigantisch boek even zinloos en belachelijk is als het onderhouden van zo’n kaartsysteem, dat het net zo goed gezien kan worden als een manier om intellectuelen van de straat te houden. Ook de vrouw van Voskuil heeft na de dood van haar man herhaaldelijk haar afschuw geuit over zijn werk op het Bureau en tegelijk haar trots over die boeken.
Het cruciale verschil is dan geloof ik het auteurschap. Het zou interessant zijn wat dat betreft Het Bureau eens aan de hand van Van de Ven te herlezen, met name op de aangesneden kwestie van de mannelijkheid. Knausgård, laat Van de Ven zien, worstelt duidelijk met die mannelijkheid (Scandinavische mannen moeten achter kinderwagens lopen en dat vindt hij eigenlijk heel erg), en door een Heel Dik Boek te schrijven probeert hij dat te compenseren.
Hoe zit dat met Han Voskuil? Zijn werk is, voor zover ik kan nagaan, nog niet echt onderzocht vanuit het perspectief van gender, maar het is duidelijk dat daar van alles mee aan de hand is. Als een ouderwetse sociaal-democraat moet Maarten Koning in theorie feministisch zijn, maar hij werkt terwijl zijn vrouw thuis zit – al is de rechtvaardiging daarvoor dat die vrouw nog ‘principiëler’ is dan hij binnen een set principes die werken eigenlijk afkeuren. Hij voelt zich min of meer in die rol gedwongen – en als hij van zijn eerste geld zoiets mannelijks wil kopen als een roeimachine, krijgt hij daarvoor op zijn kop. Maarten heeft verder een uitgesproken hekel aan sterke vrouwen (Dé Haan!) en de enige vrouw over wie hij een erotische droom heeft in de vele duizenden bladzijden die Het Bureau telt is tegelijk de enige uitgesproken feministe (Engelien Jansen).
Als het Heel Dikke Boek het literaire equivalent is van de manspread, dan had Voskuil zijn benen onopvallend gespreid – maar gespreid waren ze toch.
Ook aan het werk van A.F.Th. van der Heijden beginnen na het lezen van Van de Vens werk nieuwe dingen op te vallen. Dat betreft dan misschien niet zozeer het mannelijkheidsaspect, want dat ligt er bij deze schrijver wel heel dik bovenop, zelfs in zijn dunste boekjes.
De tandeloze tijd is daarnaast echter een duidelijk voorbeeld van een poging om een boek te schrijven over alles. De nadruk ligt minder op het systematische al vind je dat wel in de mythologie rondom Van der Heijdens schrijverspraktijk (de vele schrijftafels, de ordners en mappen, de uitgebreide schema’s). Het heeft wel een aantal aspecten van wat Van de Ven de Book-as-World-as-Book noemt: de hele wereld wordt, ook geografisch, binnengehaald tussen de kaften van het boek, met uitgebreide beschrijvingen van Geldrop, Nijmegen en Amsterdam, die ieder voor zich fungeren als microkosmossen.
Dat alles willen vatten is natuurlijk ook het expliciete thema van De tandeloze tijd – het ‘leven in de breedte’, waarbij je alles tegelijkertijd waarneemt, zodat je leven in de lengte misschien eindig is, maar in de breedte zo dik dat je tóch het eeuwige leven hebt, merk op hoe makkelijk het is hier de metafoor van ‘dikte’ te gebruiken.
Maar minstens even opvallend is dat Van der Heijdens projecten qua megalomanie zelfs Danielewski naar de kroon steken. Waar de laatste zijn geplande 27-delige reeks na vijf afleveringen afbrak en dus een spookoeuvre heeft van minstens 22 boeken, daar moet het aantal niet gepubliceerde en nooit te publiceren oeuvre van Van der Heijden nog veel groter zijn. In ieder deel van zijn, zelfs in gerealiseerde vorm gigantische, reeksen worden allerlei delen ‘in voorbereiding’ aangekondigd die er vervolgens nooit blijken te komen.
Van de Vens theorie maakt duidelijk hoe al die niet afgemaakte titels eigenlijk ook bij het Heel Dikke Boek horen: in een poging alles en alles in de romanserie te verwerken hoort er zelfs ruimte in de boekenkast te worden ingeruimd voor boeken die de schrijver onmogelijk allemaal kan schrijven (ik herinner me hoe er jarenlang een roman in de planning stond over een of ander akkefietje met een huisbaas). De gewenste oneindigheid van het boek in tijd en ruimte poogt de schrijver met al die boeken ‘in voorbereiding’ in ieder geval iets dichterbij te brengen (al is 100 natuurlijk even ver van de oneindigheid als 50 of 5). Al die boeken horen er dus bij, wanneer je het werk van Van der Heijden aanschouwt. (Ik neem aan dat, mocht Van der Heijden ooit overlijden, een vlijtige neerlandicus nog vele onuitgegeven boeken postuum kan uitbrengen; maar ook dat zal pas een benadering zijn van het eigenlijke oeuvre.)
Wat Voskuil en Van der Heijden gemeen hebben is een afkeer van moderne technologie: computers en dat soort apparaten. Ook die identificeert Van de Ven bij tamelijk veel van de auteurs die ze bespreekt – schrijvers van dikke boeken zetten zich schrap tegen de digitale tijd door stapels papier te beschrijven waar je niet naast kunt grijpen.
Natuurlijk zijn er ook zaken die ontbreken bij Van de Ven. Ik had wel graag wat meer gelezen over de economische factoren die het nu mogelijk maken om Heel Dikke Boeken te schrijven – misschien wilden schrijvers dat altijd al, maar kon het pas doordat de afgelopen decennia het uitgeven en drukken van boeken steeds goedkoper werd. Zoals het ook jammer is dat de lezer een beetje buiten beeld blijft – het wordt wel duidelijk waarom sommige schrijvers graag Heel Dikke Boeken schrijven, maar die boeken vinden in sommige gevallen ook een onwaarschijnlijk groot publiek. Maar ik heb de indruk dat Big Books in Times of Big Data haar proefschrift was, en dat kan nu eenmaal zelf niet een Heel Dik Boek zijn.
Bovendien: gegeven het feit dat nu eenmaal niet de hele wereld binnen de kaften van een boek kan worden behandeld is het goed als er af en toe een vraag overblijft. Alles bij elkaar is Big Books in Times of Big Data een van de inspirerendste letterkundige boeken die ik de afgelopen tijd gelezen heb. (bron: Heel dikke boeken schrijven voor de eeuwigheid. 7 september 2020 door Marc van Oostendorp, Over Big Books in Times of Big Data van Inge van de Ven, https://neerlandistiek.nl/2020/09/heel-dikke-boeken-schrijven-voor-de-eeuwigheid/)
Drie wat zegt AI?
"In his book "Big Books in Times of Big Data," Inge van de Ven explores the resurgence of long, expansive novels in the era of digital media and big data. She argues that these "big books" challenge the notion that the internet and digital technologies lead to shorter attention spans and a preference for fragmented information. Instead, van de Ven suggests that big books offer a counterpoint to the overwhelming amount of data and distractions in the digital age, providing readers with immersive experiences and opportunities for deep engagement with complex narratives.
Key Points:
- The Resurgence of Big Books: Van de Ven highlights the recent popularity of lengthy novels in various genres, such as Karl Ove Knausgård's "My Struggle" and Elena Ferrante's "Neapolitan Novels."
- Challenging Digital Assumptions: She challenges the assumption that digital media necessarily lead to shorter attention spans and a preference for brevity. Instead, she argues that big books offer a refuge from the constant influx of information and allow for deeper engagement.
- Materiality and Immediacy: Van de Ven emphasizes the materiality of big books as physical objects that demand a different reading experience compared to digital texts. She also highlights the immediacy of reading as a contrast to the hyperlinked, fragmented nature of online reading.
- Literary Agency and Cultural Significance: She explores the cultural and literary significance of big books, examining their role in shaping our understanding of time, memory, and narrative structures in the digital age.
- Critical Perspectives: Van de Ven acknowledges criticisms of big books, such as their accessibility and potential for elitism. However, she argues that their value lies in their ability to challenge our reading habits and provide unique literary experiences.
Overall, van de Ven's work offers a nuanced and insightful analysis of the role of big books in contemporary culture, challenging conventional assumptions about the impact of digital technologies on reading practices and highlighting the enduring power of long-form storytelling. " (Gemini)
Het boek “Big Books in Times of Big Data” van Inge van de Ven onderzoekt de esthetiek, mediale mogelijkheden en culturele economie van monumentale literaire werken uit het digitale tijdperk. Het biedt een vergelijkend en intercultureel perspectief op een breed scala aan hedendaagse schrijvers. Van de Ven gebruikt een internationaal archief van omvangrijke boeken van auteurs zoals Mark Z. Danielewski, Roberto Bolaño, Elena Ferrante, Karl Ove Knausgård, George R.R. Martin, Jonathan Franzen en William T. Vollmann. Ze onderzoekt verschillende aspecten van ‘grootheid’ die verband houden met de precaire positie van gedrukte literatuur in het heden en met de robuuste status van literaire discussies in ons tijdperk van toenemende digitale media. Het boek behandelt kwesties als schaal, leesbaarheid, auteurshouding en binge-reading1 (bron: Bing Copilot, 1 aup.nl 2 ingevandeven.com 3 lup.nl 4 scholarlypublications.universiteitleiden.nl)
De VPRO-gids: Dikke Romans zijn niet tijdloos," Steeds vaker verschijnen romans in vertaling die de zevenhonderd pagina’s te boven gaan. Vooralsnog spant Knausgårds Vrouw met 1207 pagina’s de kroon. De Hele Dikke Roman is aan een opmerkelijke opmars bezig.
Op een veel gebruikte foto van Garth Risk Hallberg draagt hij een beige v-halstrui over een rood geruit overhemd. Hij oogt jongensachtig mager en ook een beetje verlegen. Interviews wilde hij pas geven na verschijning van zijn boek, maar inmiddels is wel bekend dat hij het meer dan duizend pagina’s tellende City on Fire ’s ochtends tussen half zes en half negen heeft geschreven. Gedurende de zeven jaar dat hij eraan werkte, hield Hallberg er serieus rekening mee dat het boek nooit zou worden uitgegeven. Totdat de Amerikaanse uitgeverij Knopf eind 2013 twee miljoen dollar op tafel legde, waarmee City on Fire de duurst betaalde debuutroman aller tijden werd.
...
De Hele Dikke Roman is aan een opmerkelijke opmars bezig. Denk aan Eleanor Catton, die in 2013 de Man Booker Prize won met Al wat schittert (832 pagina’s). Dat verscheen in hetzelfde jaar als Het puttertje van Donna Tartt (925 pagina’s). Recent succes was er voor de Jamaicaanse schrijver Marlon James, met Een beknopte geschiedenis van zeven moorden (719 pagina’s), een van de genomineerde titels voor de Man Booker. "
(bron: https://www.vprogids.nl/boeken/artikelen/2015/oktober/43-dik-is-weer-in.html)
Hardop-denkend...
Big Data en Inge's CV
- attention (springt er bovenuit), information, hermeneutics, education, culture (natuurlijk), humanities, comparative, narrative, en ... creativity, aesthetics, interpretatie, ...
Reacties