Verslag van een met de psychoanalytische theorie strijdig geval van paranoia

Wat is paranoia, vroeg ik aan de AI-agent en kunnen organisaties daar ook aan lijden*.
Het is een psychologische conditie die gekenmerkt wordt door intense en irrationele gevoelens van wantrouwen en verdenking, zodat individuen geloven dat anderen hen dwarsbomen (plotting) of hun kwaad willen doen. Dat kan door verschillende vormen, zoals achtervolging, anxiety en hypervigilantie.
Bij organisaties gaat het om gedrag waar externe invloeden zoals rivalen of bedreigingen of medewerkers tegen hun optreden. Tekenen hiervan zijn, o.a.
- overdreven geheimzinnige (niet open) cultuur,  wantrouwen tegen of onder medewerkers, excessieve risicomanagement, defensieve houdingen, isolatie door samenwerking met andere partijen te begrenzen.

W.F.Hermans schreef een verhalenbundel onder dezelfde titel: Paranoia."De mensenschuwe Arnold Cleever, in ‘Paranoia’, heeft zich, amper drie jaar na de oorlog, in zijn hoofd gehaald dat hij een gezochte ss'er is. In werkelijkheid heeft hij de hele bezetting op een huurkamertje doorgebracht, nadat zijn compagnie bevel had gekregen ‘de benen te nemen voor ze één Duitser hadden gezien’. Cleever heeft dat nooit kunnen verwerken en is zich schuldig gaan voelen. Hij vermoedt allerlei complotten tegen hem, gaat zich steeds zonderlinger gedragen, hoort angstaanjagende stemmen en rekent ten slotte in regelrechte ss-stijl af met de mensen in zijn omgeving: zijn vriendin Anna, die alleen bij hem blijft omdat ze te lelijk is om aan een andere man te geraken, en de huisbaas die hem weg wil. Vervolgens pleegt Cleever op een spectaculaire manier zelfmoord (https://www.dbnl.org/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00289.php)
 
Wanneer je gaat zoeken kom je op een wereld vol van voorbeelden over paranoia. Ongekend en voor mij een onbekende wereld. Terwijl wanneer ik onderstaand verhaal van Sigmund Freud lees, dan denk ik dat het onderwerp dichter bij me staat dan ik bewust ben. Ik vond het in boek met andere patient-georienteerde cases en was gecharmeerd van de methode maar ook wel van het onderwerp: wantrouwen en paranoia.
"Jaren geleden verzocht een bekende advocaat mij om mijn oordeel over een geval, waarvan hij niet goed wist wat hij ervan most denken. Een jonge dame had zich tot hem gewend om bescherming te zoeken tegen de achtervolgingen van een man die haar tot een liefdesverhouding had overgehaald. Zij beweerde dat de mam misbruik had gemaakt van haar toegeeflijkheid, teneinde door ooggetuigen, die zelf onzichtbaar bleven, fotografische opnamen van hun intieme samenzijn te laten maken; nu lag het in zijn macht haar door het tonen van deze opnamen te deemoedigen en te dwingen haar betrekking op te geven. De advocaat had voldoende ervaring om de ziekelijke aard van deze aanklacht te onderkennen, maar er gebeurde, meende hij, in het leven zoveel dat men geneigd was voor ongeloofwaardig te houden, dat hij er waarde aan hechtte het oordeel van een psychiater over deze kwestie te horen. Hij beloofde mij nog een keer bij mij te komen, maar dan in gezelschap van de jonge vrouw die zich met haar klacht tot hem had gewend.
Voordat ik met mijn verslag verder ga, stel ik er prijs op te bekennen dat ik het milieu, waarin het te onderzoeken voorval heeft plaatsgevonden, zodanig heb veranderd dat het onherkenbaar is geworden, maar dat ik verder alles ongewijzigd heb gelaten. Ik beschouw het overigens als een misbruik details van en ziektegeschiedenis, om wat voor redenen ook, al zijn ze nog 20 respectabel, in het verslag van die ziektegeschiedenis te verminken, omdat men onmogelijk kan weten welke kant van het geval een zelfstandig oordelende lezer er zal uitlichten, en men dus gevaar loopt hem op een dwaalspoor te brengen.1

De patiënte, die ik nu spoedig daarop leerde kennen, was een buitengewoon lieftallige knappe jonge vrouw van dertig; zij leek veel jonger dan zij volgens haar mededeling was en maakte een echt vrouwelijke indruk. Tegenover de arts gedroeg zij zich volstrekt afwijzend en zij deed geen moeite haar wantrouwen te verbergen. Blijkbaar alleen onder druk van de advocaat, die bij het onderhoud aanwezig was, vertelde zij het volgende verhaal, dat mij voor een probleem stelde dat ik later ter sprake zal brengen. Haar gelaatsuitdrukking en gevoelsuitingen verriedden daarbij niets van de beschroomde bevangenheid zoals die in overeenstemming zou zijn geweest met haar instelling tegenover de onbekende toehoorder. Zij was volledig in de ban van de angstige bezorgdheid die het gevolg was van wat zij had ervaren.
Zij was sinds vele jaren in dienst bij een grote instelling waar zij, tot haar eigen voldoening en tot tevredenheid van haar superieuren, een verantwoordelijke positie bekleedde. Op liefdesbetrekkingen met mannen was zij nooit uit geweest. Met een oude moeder, wier enige steun zij was, leidde zij een rustig leven. Broers en zusters had zij niet, haar vader was vele jaren geleden gestorven. De laatste tijd had een employé van hetzelfde kantoor toenadering tot haar gezocht, een zeer ontwikkelde, innemende man, wie ook zij haar sympathie niet kon onthouden. Door uiterlijke omstandigheden was een huwelijk tussen hen uitgesloten, maar de man wilde er niets van weten om die reden de omgang te staken. Hij hield haar voor hoe onzinnig het was vanwege maatschappelijke conventies af te zien van alles wat zij beiden wensten, waarop zij een onbetwijfelbaar recht hadden en wat, meer dan iets anders, tot verrijking van het leven bijdroeg. Omdat hij had beloofd haar niet in gevaar te brengen, stemde zij er tenslotte in toe hem overdag in zijn vrijgezellenwoning te bezoeken. Daar kwam het toen tot kussen en omhelzingen, zij gingen naast elkaar liggen, hij bewonderde de ten dele ontblote schoonheid van haar lichaam. Tijdens dit tedere samenzijn werd zij plotseling opgeschrikt door een geluid als van kloppen of tikken, een geluid dat zich maar één keer voordeed. Het kwam uit de richting van de schrijftafel die schuin voor het raam stond; de ruimte tussen schrijftafel en raam werd ten dele in beslag genomen door een zwaar gordijn. Zij vertelde dat zij haar vriend onmiddellijk had gevraagd wat dat geluid betekende en van hem te horen had gekregen dat het waarschijnlijk afkomstig was van de kleine pendule die op de schrijftafel stond; ik zal evenwel zo vrij zijn over dit deel van haar verslag later een opmerking te maken.
Bij het verlaten van het huis kwam zij nog op de trap twee mannen tegen die elkaar, toen zij haar zagen, iets toefluisterden. Een van de twee onbekenden droeg een voorwerp dat was verhuld en een kistje zou kunnen zijn. De ontmoeting hield haar gedachten bezig; nog op weg naar huis vormde zij de combinatie dat het kistje heel goed een fototoestel had kunnen zijn, de man die het droeg een fotograaf die zich tijdens haar aanwezigheid in de kamer achter het gordijn had schuilgehouden, en het tikken, dat zij had gehoord, het geluid van het ontspannen van de sluiter nadat de man de buitengewoon compromitterende situatie had waargenomen die hij op de foto wilde vastleggen. De argwaan tegen haar geliefde was van dat ogenblik af niet meer tot zwijgen te brengen; in gesprekken en brieven achtervolgde zij hem met verwijten en met de eis haar opheldering te verschaffen en haar gerust te stellen, maar zij bleek ontoegankelijk voor de nadrukkelijke verklaringen waarmee hij haar van de oprechtheid van zijn gevoelens en van de ongegrondheid van haar verdachtmaking trachtte te overtuigen. Tenslotte wendde zij zich tot de advocaat, vertelde hem wat haar was overkomen en stelde hem de brieven ter hand die zij in deze aangelegenheid had ontvangen van de man die door haar verdacht was gemaakt. Ik kon later enkele van die brieven inzien; ze maakten op mij een uitstekende indruk; er sprak hoofdzakelijk spijt uit dat zo'n mooie innige verstandhouding door deze 'rampzalige ziekelijke idee' teniet was gedaan.
Ik hoef waarschijnlijk niet te rechtvaardigen dat ik het met het oordeel van de beschuldigde eens was. Maar het geval was voor mij om een andere dan om een zuiver diagnostische reden van belang. In de psychoanalytische literatuur was beweerd dat iemand die aan paranoia lijdt zich verzet tegen een versterking van zijn homoseksuele strevingen, wat in wezen naar een narcistische objectkeuze terugwijst. Verder was geduid dat de vervolger in wezen de geliefde of de vroegere geliefde is.2 Uit de combinatie van beide thesen volgt noodzakelijkerwijs dat de vervolger van hetzelfde geslacht moet zijn als de vervolgde. Van de stelling dat homosekualiteit een voorwaarde is voor paranoia, hadden wij weliswaar niet beweerd dat ze algemeen en zonder uitzondering geldig is, maar alleen niet omdat onze observaties niet talrijk genoeg waren. Het was overigens een van die stellingen die vanwege bepaalde verbanden pas dan belangrijk zijn, wanneer ze op algemene geldigheid aanspraak kunnen maken. In de psychiatrische literatuur ontbrak het stellig niet aan gevallen waarin de patiënt meende door personen van het andere geslacht te worden vervolgd, maar wanneer men over zulke gevallen las, kreeg men een andere indruk dan wanneer men een van die gevallen zelf voor ogen had. Wat ik en mijn vrienden hadden kunnen waarnemen en analyseren had het verband tussen paranoia en homoseksualiteit tot nu toe zonder moeite bevestigd. Het mij nu voorgelegde geval was daarmee zeer beslist in strijd. De jonge vrouw scheen de liefde voor een man af te weren door van de geliefde onmiddellijk een vervolger te maken; van de invloed van een vrouw, van een verzet tegen een homoseksuele binding was niets te vinden. 

Bij deze stand van zaken was het waarschijnlijk het eenvoudigst het standpunt dat vervolgingswaan altijd van homoseksualiteit afhankelijk is, en alles wat er verder mee was verbonden, weer op te geven. Men moest wel van deze theorie afstand doen, tenzij men zich door dit geval, dat afweek van wat men verwachtte, ertoe zou willen laten bewegen de zijde van de advocaat te kiezen en evenals hij aan te nemen dat hier van een juist geïnterpreteerde ervaring en niet van een paranoïde combinatie sprake was. Ik zag evenwel een andere uitweg waardoor de beslissing vooreerst werd uitgesteld. Ik herinnerde mij hoe vaak men in de situatie was komen te verkeren mensen die psychisch ziek zijn verkeerd te beoordelen, omdat men zich niet grondig genoeg met hen had beziggehouden en daardoor te weinig van hen te weten was gekomen. Ik verklaarde dus dat het mij onmogelijk was nu een 
oordeel uit te spreken en verzocht haar daarom nog een keer bij mij te komen om mij het verhaal uitvoeriger te vertellen, met inbegrip van alle minder belangrijke omstandigheden die zij deze keer misschien had weggelaten. Door tussenkomst van de advocaat kreeg ik het van de overigens onwillige patiënte gedaan dat zij mij die concessie deed. Hij kwam mij ook te hulp door te verklaren dat zijn aanwezigheid bij dat tweede onderhoud overbodig was.
Het tweede verhaal van de patiënte maakte het eerste niet ongedaan, maar bracht zodanige aanvullingen, dat er aan alle twijfels en moeilijkheden een einde kwam. De belangrijkste aanvulling was wel, dat zij niet één keer maar twee keer bij de jongeman thuis op bezoek was geweest. Tijdens het tweede samenzijn deed zich het storende geluid voor, waarvan haar verdenking was uitgegaan; het eerste bezoek had zij in haar oorspronkelijke verhaal verzwegen, zij had het weggelaten, omdat het haar niet meer belangrijk voorkwam. Tijdens dit eerste bezoek had zich niets opvallends voorgedaan, maar wel de dag erna. De afdeling van het grote bedrijf, waarbij zij werkzaam was, stond onder leiding van een oude dame die zij met de volgende woorden beschreef: 'Ze heeft wit haar, net als mijn moeder.' Zij was gewend door deze oude cheffin erg lief behandeld, soms ook wel geplaagd te worden, en beschouwde zich als haar bijzondere lievelinge. Op de dag na haar eerste bezoek aan de jonge employé verscheen hij bij hen op de afdeling om de oude dame iets mee te delen dat met het werk te maken had, en terwijl hij zachtjes met haar sprak ontstond in de jonge vrouw plotseling de zekerheid dat hij haar het avontuur van de vorige dag vertelde en zelfs dat hij al geruime tijd een verhouding met haar had, waarvan alleen zijzelf tot nu toe niets had gemerkt. De moederlijke oude dame met het witte haar wist nu alles. In het verdere verloop van de dag kon zij in het gedrag en de uitlatingen van de oude dame steun vinden voor haar verdenking. Zij greep de eerstvolgende gelegenheid aan om haar geliefde vanwege zijn verraad ter verantwoording te roepen. Deze verzette zich natuurlijk krachtig tegen wat hij een onzinnige aantijging noemde, en slaagde er inderdaad in haar deze keer van haar waanvoorstelling af te brengen, zodat zij enige tijd later ik meen enkele weken voldoende vertrouwen had om haar bezoek bij hem thuis te herhalen. De rest is ons uit het eerste verhaal van de patiënte bekend.
Wat wij aan nieuwe bijzonderheden te weten zijn gekomen, maakt om te beginnen een einde aan de twijfel met betrekking tot de ziekelijke aard van de verdachtmaking. Het is niet moeilijk om in te zien dat de cheffin met het witte haar een moedersubstituut is, dat de beminde man ondanks zijn jeugdige leeftijd de plaats van haar vader krijgt toebedeeld en dat het de macht van het moedercomplex is die de patiënte ertoe dwingt te veronderstellen dat er, hoe onwaarschijnlijk het ook lijkt, tussen beide ongelijke partners een liefdesverhouding bestaat. Maar daarmee vervalt ook wat ogenschijnlijk in tegenspraak was met de door de psychoanalytische theorie gevoede verwachting, namelijk dat een zeer sterke homoseksuele binding de voorwaarde voor de ontwikkeling van een vervolgingswaan zal blijken te zijn. De oorspronkelijke vervolger, de instantie aan welker invloed men zich wil onttrekken, is ook in dit geval niet de man maar de vrouw. De cheffin is van de liefdesbetrekkingen van de jonge vrouw op de hoogte, keurt ze af en geeft haar dit afkeurende oordeel door raadselachtige toespelingen te kennen. De binding aan het eigen geslacht verzet zich tegen de pogingen een lid van het andere geslacht als liefdesobject voor zich te winnen. De liefde voor haar moeder wordt de spreekbuis van alle strevingen die in de rol van een 'geweten' de jonge vrouw bij de eerste stap op de nieuwe, in vele opzichten gevaarlijke weg naar normale seksuele bevrediging willen tegenhouden en slaagt er ook in haar relatie met mannen te verstoren.
Wanneer een moeder de seksuele activiteit van haar dochter remt of tegenhoudt, dan vervult zij een normale functie die door relaties in de kinderjaren is komen vast te liggen, over krachtige onbewuste beweegredenen beschikt en door de samenleving is gesanctioneerd. Voor de dochter is het zaak zich van die invloed te ontdoen en op grond van een breedgeschakeerde rationele motivering te beslissen welke mate van seksueel genot zij zichzelf wil toestaan of ontzeggen. Raakt zij bij de poging zich op deze wijze vrij te maken in een neurotisch conflict verstrikt, dan is er in de regel sprake van een zeer sterk, maar in elk geval onverwerkt moedercomplex, waarvan het conflict met de nieuwe libidineuze stroming, naar gelang van de daarvoor bruikbare dispositie, in de vorm van deze of gene neurose wordt afgewikkeld. In alle gevallen zal de wijze waarop de neurotische reaktie zich manifesteert niet door de actuele relatie met de huidige moeder, maar door de infantiele betrekkingen met het moederbeeld uit de eerste kinderjaren worden bepaald.
Van onze patiënte weten wij dat zij sinds vele jaren geen vader meer had, wij mogen ook veronderstellen dat zij niet tot op dertigjarige leeftijd van contact met mannen zou zijn vrijgebleven als een sterke gevoelsbinding aan haar moeder haar niet tot steun was geweest. Deze steun wordt voor haar een hinderlijke band als haar nadrukkelijk het hof wordt gemaakt en haar libido, aan die roepstem gehoor gevend, naar de man begint uit te gaan. Zij probeert zich van die band te ontdoen en zich van haar homoseksuele binding te bevrijden. Haar dispositie die hier niet ter sprake hoeft te komen-maakt het mogelijk dat dit in de vorm van een paranoïde waan gebeurt. Haar moeder wordt dus de vijandige afgunstige vrouw die haar observeert en achtervolgt. Zij zou als zodanig overwonnen kunnen worden, wanneer het moedercomplex niet over de macht bleef beschikken door te drijven wat in zijn bedoeling ligt, namelijk geen contact met mannen tot stand te laten komen. Aan het eind van deze eerste fase van het conflict heeft zij zich dus van haar moeder vervreemd en niet de kant van de man gekozen. Beiden spannen immers tegen haar samen. Maar dank zij krachtige pogingen slaagt de man er dan in haar tot de beslissende stap te bewegen en naar zijn kant over te halen. Zij overwint het protest van haar moeder en is bereid haar geliefde een tweede ontmoeting toe te staan. In wat er verder gebeurt komt haar moeder niet meer voor; wij mogen er evenwel van blijven uitgaan dat haar minnaar in deze [eerste] fase niet rechtstreeks de vervolger was geworden, maar langs de omweg over de moeder en krachtens zijn relatie met de moeder waaraan in de eerste waanvorming de hoofdrol was toegevallen.
Men zou nu menen dat de weerstand voorgoed is overwonnen en dat het de jonge vrouw, die tot nu toe aan haar moeder was gebonden, is gelukt van een man te houden. Maar na het tweede samenzijn vindt een nieuwe waanvorming plaats, die door handige gebruikmaking van enkele toevallige omstandigheden erin slaagt deze liefde teniet te doen en aldus met succes voortzet wat in de bedoeling van het moedercomplex is gelegen. Het komt ons nog altijd verwonderlijk voor dat een vrouw zich met behulp van con paranoide waan tegen de liefde voor een man zou verweren. Maar voordat wij dat verband nader onderzoeken, zullen wij een blik werpen op de toevallige omstandigheden waarop de tweede, alleen tegen de man gerichte waanvorming steunt.
Terwijl zij half ontkleed op de divan naast haar geliefde ligt, hoort zij een geluid als van tikken, kloppen of slaan, waarvan zij de oorzaak niet kent, maar waarvoor zij later een uitleg vindt, nadat zij op de trap van het huis twee mannen is tegengekomen van wie de één iets als een verhuld kistje draagt. Zij komt tot de overtuiging dat zij in opdracht van haar geliefde tijdens hun intieme samenzijn werd afgeluisterd en gefotografeerd. Natuurlijk komt het niet bij ons op te denken dat, wanneer het ongelukkige geluid zich niet zou hebben voorgedaan, ook de waanvorming niet tot stand zou zijn gekomen. Veeleer onderkennen wij achter deze toevalligheid iets noodzakelijks dat zich even dwangmatig moest doen gelden als de veronderstelling dat er een liefdesverhouding bestond tussen de man van wie zij houdt en de oude, tot moedersubstituut uitverkoren cheffin. Het gadeslaan van de geslachtsgemeenschap van de ouders is een fantasie die zelden ontbreekt aan de schat van onbewuste fantasieën die men bij alle neurotici, waarschijnlijk bij alle stervelingen, door middel van de analyse aan het licht kan brengen. Ik noem deze fantasieën, namelijk die over het gadeslaan van geslachtsgemeenschap van de ouders, over verleiding, castratie en andere, oer-fantasieën, en elders zal ik grondig onderzoeken wat de oorsprong ervan is en welk verband er bestaat tussen deze fantasieën en de individuele ervaring. Het toevallige geluid speelt dus slechts de rol van een provocatie waardoor de typische fantasie over het afluisteren, die deel uitmaakt van het oudercomplex, wordt geactiveerd. Het is zelfs twijfelachtig of wij het toevallig' moeten noemen. Zoals O. Rank tegenover mij heeft opgemerkt, is het veeleer een noodzakelijk bestanddeel van de afluisterfantasie en herhaalt ofwel het geluid dat de geslachtsgemeenschap van de ouders verraadt ofwel het geluid waardoor het afluisterende kind vreest zichzelf te verraden. Maar nu beseffen wij plotseling op welk terrein wij ons bevinden. De geliefde is nog altijd haar vader, zijzelf heeft de plaats van haar moeder ingenomen. Het afluisteren moet dan aan een vreemde worden toegewezen. Het wordt ons duidelijk op welke wijze zij zich van de homoseksuele afhankelijkheid van haar moeder heeft bevrijd. Door middel van een stukje regressie; in plaats van haar moeder als liefdesobject te kiezen, heeft zij zich met haar vereenzelvigd, is zijzelf de moeder geworden. De mogelijkheid van deze regressie wijst op de narcistische oorsprong van haar homoseksuele objectkeuze en dus op de bij haar aanwezige dispositie tot paranoia. Men zou een gedachtengang kunnen schetsen die tot hetzelfde resultaat leidt als deze vereenzelviging: 'Als mijn moeder dat doet, mag ik het ook; ik heb hetzelfde recht als mijn moeder."
Men kan bij het elimineren van de toevalligheden een stap verder gaan, zonder van de lezer te eisen dat hij die stap ook doet, want omdat een dieper analytisch onderzoek achterwege is gebleven, is het in dit geval onmogelijk verder te komen dan een zekere mate van waarschijnlijkheid. De patiënte had tijdens onze eerste bespreking verklaard dat zij meteen naar de oorzaak van dat geluid had gevraagd en toen te horen had gekregen dat de kleine pendule die op de schrijftafel stond waarschijnlijk had getikt. Ik ben zo vrij deze mededeling als een herinneringsvervalsing uit te leggen. Voor mij is het veel geloofwaardiger dat zij eerst helemaal niet op het geluid heeft gereageerd en dat het haar pas na de ontmoeting met de beide mannen op de trap belangrijk is voorgekomen. De man, die het geluid misschien helemaal niet had gehoord, zal later eens, toen de jonge vrouw hem met haar argwaan niet met rust liet, een poging hebben gewaagd het geluid te verklaren uit het tikken van de klok. 'Ik weet niet wat je kunt hebben gehoord; misschien heeft op dat ogenblik de pendule getikt, die tikt wel eens meer zo.' Dat op een dergelijke wijze, dat wil zeggen achteraf, van indrukken gebruik wordt gemaakt en dat een dergelijke verschuiving in de herinnering plaats vindt, komt juist bij paranoia vaak voor en is karakteristiek voor deze ziekte. Maar omdat ik de man nooit heb gesproken en de analyse van de jonge vrouw niet kon voortzetten, blijft mijn veronderstelling onbewijsbaar.

Ik zou het kunnen wagen nog verder te gaan in de ondermijning van de 'toevalligheid' die zich zogenaamd werkelijk heeft voorgedaan. Ik geloof helemaal niet dat de pendule heeft getikt of dat er een geluid was te horen. De situatie waarin zij zich bevond rechtvaardigde een gewaarwording van slaan of kloppen in de clitoris. Dit was het nu wat zij achteraf projecteerde als de waarneming van een object in de buitenwereld. Iets vrijwel overeenkomstigs is in de droom mogelijk. Een van mijn hysterische vrouwelijke patiënten vertelde mij eens een korte wekdroom die geen invallen als materiaal wilde opleveren. De droom luidde: er wordt geklopt, en toen werd zij wakker. Er had niemand op de deur geklopt, maar zij was in de voorafgaande nachten door de pijnlijke gewaarwordingen van polluties gewekt en had er nu belang bij wakker te worden zodra de eerste tekenen van genitale prikkeling zich voordeden. Het had in haar clitoris geklopt.5 Hetzelfde projectieproces zou ik bij onze paranoïde patiënte de plaats willen laten innemen van het toevallige geluid. Het spreekt vanzelf dat ik er niet voor kan instaan dat de patiënte mij tijdens een vluchtige kennismaking, onder alle tekenen van een haar onwelgevallige dwang, een waarheidsgetrouw verslag heeft uitgebracht over wat zich tijdens beide intieme ontmoetingen had afgespeeld, maar een enkele samentrekking van de clitoris is wel in overeenstemming met haar bewering dat hun genitaliën zich toen niet met elkaar hadden verenigd. Tot de daaruit resulterende afwijzing van de man heeft behalve het 'geweten' stellig ook de onbevredigdheid bijgedragen. Wij keren nu terug tot het opvallende feit dat de patiënte zich met behulp van een paranoïde waanvorming tegen de liefde voor een man verweert. De sleutel tot het begrip daarvan vinden wij in de ontwikkelingsgeschiedenis van deze waan. Deze richtte zich oorspronkelijk, zoals wij mochten verwachten, tegen de vrouw, maar nu werd op basis van de paranoia de stap gedaan naar de man als object. Een dergelijke stap is in gevallen van paranoia niet gebruikelijk; wij stellen in de regel vast dat de vervolgde blijft gefixeerd aan dezelfde personen, dus ook aan hetzelfde geslacht waar zijn liefdeskeuze naar uitging voordat de paranoide verandering plaats wond.

Maar hij wordt door de neurotische aandoening niet uitgesloten; onze waarneming zou wel eens een voorbeeld kunnen zijn van voor vele andere waarnemingen. Er bestaan buiten de paranoia veel overeenkomstige processen, waaronder zeer algemeen bekende die meerder dat gezichtspunt zij samengevat. Zo wordt bied de zogenaamde neurasthenicus door zijn onbewuste binding met incestueuze liefdesobjecten ervan weerhouden een vreemde vrouw als liefdesobject te kiezen en zijn seksuele activiteit tot de fantasie beperkt. Maar op basis van zijn fantasie slaagt hij erin de hem ontzegde stap te doen en kan hij moeder en zuster door vreemde objecten vervangen. Omdat bij deze objecten het protest van de censuur komt te vervallen, wordt hij zich in zijn fantasieën van de keuze van deze substitutiepersonen bewust. De verschijnselen die eigen zijn aan de poging om vanuit het
nieuwe, meestal regressief verworven gebied de stap te doen, zijn te vergelijken met de pogingen de bij sommige neurosen worden ondernomen om een reeds eerder ingenomen maar verloren gegane positie van de libido te herwinnen. Beide reeksen verschijnselen zijn begripsmatig nauwelijks van elkaar te scheiden. Wij neigen al te zeer tot de opvatting dat het conflict dat aan de neurose ten grondslag ligt, met de symptoomvorming is beëindigd. In werkelijkheid gaat de strijd in vele gevallen ook na de symptoomvorming door. Aan beide kanten duiken nieuwe driftcomponenten op die hem voorzetten. Het symptoom zelf wordt inzet van deze strijd; strevingen die het symptoom willen handhaven meten zich met andere die zich inspannen om te bewerkstelligen dat het wordt geëlimineerd en de vroegere toestand wordt hersteld. Vaak wordt naar middelen gezocht om het symptoom van zijn waarde te beroven, doordat men wat verloren is gegaan en door het symptoom wordt ontzegd langs andere toegangswegen tracht te verkrijgen. Deze omstandigheden werpen een verhelderend licht op een these van C. G. Jung, volgens wie een eigenaardige psychische traagheid, die zich tegen verandering en
vooruitgang verzet, de fundamentele voorwaarde is voor het ontstaan van een neurose. Deze traagheid is inderdaad zeer eigenaardig; het is geen algemene traagheid, maar een hoogst gespecialiseerde, ze is ook op haar gebied niet oppermachtig, maar is in een strijd gewikkeld met tendensen die op vooruitgang en herstel zijn gericht en die zelfs na de symptoomvorming van de neurose niet tot rust komen. Tracht men het uitgangspunt van deze speciale traagheid na te gaan, dan onthult ze zich als de uiting van zeer vroeg tot stand gekomen, zeer moeilijk ongedaan te maken verstrengelingen van driften met indrukken en de met die indrukken gegeven objecten, waardoor de verdere ontwikkeling van deze driftcomponenten tot staan werd gebracht. Of, om het anders te zeggen, deze gespecialiseerde 'psychische traagheid' is alleen maar een andere, nauwelijks een betere uitdrukking voor wat wij in de psychoanalyse gewoon zijn een fixatie te noemen.
 
noten:
1. CE en voetnoot van dezelfde strekking, toegevoegd in 1924, aan het eind van Freuds ziektegeschiedenis van 'Katharina' in Breuer en Freud, Studien über Hysterie (1895 d), en enkele opmerkingen in de inleiding bij de ziektegeschiedenis van 'De Rattenman' (1909 d).]
2. (Zie deel 3 van Freuds Schreber-analyse (1911 c[1910]).] 
3. [Het onderwerp oerfantasieën wordt uitvoerig besproken in college 23 van Freuds Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse (1916-1917[1915-1917]) en in de paragrafen 5 en 8 van de ziektegeschiedenis van 'De Wolvenman' (1918 b [1914]).]
4. [Cf. de overeenkomstige regressie van objectliefde naar identificatie zoals beschreven in "Trauer und Melancholie' (1917 e[1915], G. W. 10, 436 c.v.).]
5. [Cf. een soortgelijk voorbeeld in college 17 van Freuds Vorlesungen (1916-1917 [1915-1917], G. W. II, 274 e.v.).]
6. [Op deze neiging tot fixatie of 'kleverigheid van de libido', zoals hij haar elders noemde, had Freud gezinspeeld in de eerste uitgave van zijn Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie (1905 d, G. W. 5. 144). Ze wordt bovendien door hem besproken aan het eind van de ziektegeschiedenis van 'De Wolvenman' (1918 b [1914], G. W. 12, 151) en in college 22 van Freuds Vorlesungen (1916-1917 [1915-1917], G. W. II, 360 e.v.), die beide uit ongeveer dezelfde tijd stammen als bovenstaand artikel. Veel later kwam hij er op terug in paragraaf 6 van 'Die endliche und die unendliche Analyse' (1937 c), waar hij zelf de term 'psychische traagheid" gebruikte en het verschijnsel in verband brengt met de 'weerstand van het Es', waarop men in de psychoanalytische behandeling stuit en die hij in Hemmung, Symptom und Angst (1926 d), hoofdstuk 11, paragraaf A (a), had toegeschreven aan de kracht van de herhalingsdwang. Een laatste toespeling op 'psychische traagheid' vindt men aan het eind van hoofdstuk 6 van zijn postuum gepubliceerde Abriss der Psychoanalyse (1940 d [1938]). Naar het speciale geval van 'traagheid van de libido' wordt verwezen aan het begin van hoofdstuk 5 van Das Unbehagen in der Kultur
(1930 a, G.W. 14, 467).] 

* - Dat was vragen naar de bekende weg, want ik ken dit idee van Manfred Kets de Vries die organisatie aan de hand van ziektebeelden - waaronder Paranoia - heeft getypeerd.

--
Uit "Ziektegeschiedenissen 2 "



Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Het grootste bordeel van Europa

Economie - Teveel wiskunde, te weinig geschiedenis?