Productiviteitsprofiel van een dirigent
Dan komen "de eerste tekenen van vrijheid." De taak van de orkestleider begint te veranderen. Beethoven verschijnt nu (1770-1827) en rond 1842 werden de eerste symfonieorkesten opgericht. Hier gaat Metz in op de verslechterende gezondheid van deze componist en dat hij als orkestleider later steken liet vallen m,aar door de geest die uit de interpretatie sprak was het publiek toch enthousiast en dat is wat evengoed telt als technische perfectie. Zo niet meer. Belangrijk in de geschiedenis van de dirigent is ook de persoon: Gasparo Spontini, met een sterk Pruisisch optreden. Dan komt Carl Maria von Weber (1786-1826) hij ging de geschiedenis is als "herscheppend," kunstenaar. Hij stimuleerde de orkestleden waardoor hun enthousiasme van binnenuit kwam en daardoor ene hogere waardering kreeg.
Dan doet de dirigeerstok zijn intrede, met Ludwig Spohr (1784-1859). Mendelssohn speelde piano en viool en kende als veertienjarige de partituur van Beethovens Fidelio uit zijn hoofd. En naast zijn eigen werk dirigeerde hij werken van anderen, hetgeen de nieuwe norm werd en de dirigent een officieel beroep. Robert Schuman is als dirigent van weinig betekenis geweest door zijn persoonlijkheid was hij ongeschikt. Men moet snel tot daden kunnen beslissen en vlug reageren en zijn enthousiasme op andere kunnen overzetten en Schuman was in zichzelf gekeerd en kon dat niet.
Bij Hector Berlioz gaat de scheiding dirigent componist verder en hij was belangrijk door zijn grote geexalteerdheid en zijn uitzonderlijke uiterlijk en conflictlief karakter en kon perfect de aandacht op zichzelf vestigen. Hij breekt de lans voor de metronoom en valt de orkestleiders aan die die nog vanuit de partij van de eerste violist dirigeren (zoals Habeneck). Franz Liszt was minder ene ik-mens dan Berlioz en gebruikte zijn energie om de weg vrij maken voor anderen. Hij brak met oude gewoontes en kreeg hierdoor veel tegenstand. Richard Wagner was qua persoonlijkheid te vergelijk met Berlioz. Ook hij was vernieuwend, liet nieuwe instrumenten ontwerpen en ontwierp een andere orkest-opstelling waar de dirigent boven het orkest zat in een soort van amfitheater.
De geestelijk erfgenaam van Liszt en Wagner was Hans von Buelow waarmee de dirigenten volwassen als beroep werd. Het persoonlijke element doet zijn intrede bij de dirigent. En - in een sneltreinvaart - is Gustav Mahler (en na hem Richard Strauss) de laatste (van de grote) componist-dirigenten. Het technische deel van de uitvoering verdwijnt wat naar de achtergrond en de kunstzinnige interpretatie komt op de voorgrond. Dan komt de virtuoos en de dirigent-herschepper in beeld: met als eerste, Arthur Nikisch.
Deel II gaat over wat bij het dirigeren wel en niet geleerd kan worden. Dat begint met het thema van aanleg dat iedere musicus nodig heeft, maar sommigen worden aangetrokken tot de "uiterlijke glans" van het dirigenten-vak en zien er een ideaal in een orkest te leiden, maar niet iedereen is daarvoor geschikt, want je moet een all-round musicus worden en vele bijvakken zijn nodig om die brede vorming te bereiken. Als onderdeel is het lezen van de verschillende sleutels, want de vioolsleutel is anders dan voor andere instrumenten, b.v. Er zijn voorbeelden van de gebrekkige kennis van de dirigent op dit vlak. De opleiding tot dirigent is "volkomen systematisch." Ook de fysieke conditie [te zien in Maestro] is belangrijk want de dirigent moet bij een omvangrijk stuk (8e symfonie van Brueckner, als voorbeeld) lichamelijk ontspannen blijven. Het aantal bewegingen en gebaren die de dirigent ter beschikking staan zijn beperkt. Er zijn drie grondtypen: de snelle beweging voor een scherpe ritmiek, hoekig uitgevoerd, de langzame beweging voor zingende melodieën en de grote en de kleine beweging. De slagtechniek kan niet camoufleren wanneer de dirigent onzeker is en orkestleden voelen dit aan.
"Als huiswerk van de dirigent," staat minimaal het bestuderen van de partituur en de analyse van het werk qua vorm, harmonie, instrumentatie, tempi, dynamiek, de stijl en de geest van de componist. Hiervoor is de muziekgeschiedenis (opleiding) van nut om inzicht te verkrijgen in o.a. de sfeer van het werk. Bij Bach zie je dat ieder een ander idee / verschillende opvatting heeft over hoe het gespeeld moet worden. De bewegingen van een dirigent worden ook door zijn karakter bepaald, want verschillende dirigenten bewegen verschillend bij hetzelfde muziekstudie.
Er schijnen repetitie- en concertdirigenten te zijn, qua stijl. De eerste is vaak een intellectueel dirigent die perfect het stuk kent, maar de juiste interactie met het publiek mist. Een concert dirigent geeft zich volledig wanneer bij pas bij het publiek komt. en dat publiek nodig heeft voor zijn artistieke prestaties. Improvisatie? Een snufje vrijheid is nodig, maar ook hier verschillende dirigenten. Er zijn er die niets aan het toeval over willen laten. Maar het is moeilijk om dan een machinale sfeer te vermijden wanneer alles teveel ingestudeerd is. De ervaring leert dat een minimaal aan gebaren nodig is, terwijl een onervaren dirigent alles wil overbrengen, te geforceerd denk ik er dan bij. Uit het hoofd dirigeren is een thema: "er zijn dirigenten die de partituur in het hoofd hebben en er zijn dirigenten die het hoofd in de partituur hebben." Met of zonder dirigeerstok? Er zijn hier geen vaste regels voor. Met de ogen kan je ook dirigeren. Een ervaren dirigent zal steeds efficiënter worden in zijn bewegingen. Bij gastdirigenten merk je dat deze vaak anders en beter gewaardeerd worden dan de eigen dirigent (wat van ver komt...). "En hoe worden grammofoonplaten dan gemaakt," vraag je je dan af, wanneer het publiek voor een dirigent zo belangrijk is. Ook daar is een antwoord op. Er is zelfs een type-radiodirigent. Door dit alles is het een metier op zich en heeft de dirigent nog maar weinig tijd om zelf nog te componeren.
Dirigenten van onze tijd... voor het vervolg.
Reacties