Productiviteitsprofiel van een dirigent

Ongeveer een jaar na het zien van deze film, lees ik een boek "Over dirigeren, dirigenten en orkesten. Het is een boek van Louis Metz en ik zie nog maar een paar referenties naar het boek, als tweedehands exemplaar en iets op het internet over de schrijver: "Louis Metz was een Nederlands violist, altviolist en vioolpedagoog. Hij was zoon van Joseph Metz en Femmetje de Goede. Hijzelf was getrouwd met pianiste Marianne Jesserim d'Oliveira. Hij kreeg zijn muziekopleiding van Oscar Back en Arnold Drilsma aan het Amsterdams Muzieklyceum; zijn vrouw kreeg haar opleiding aan hetzelfde instituut." Wikipedia (NL). "het boek opent met de vraag of een orkestlid wel de aangewezen persoon is om ..." en wat volgt is de onverbrekelijke driehoek: ... muziek gaat pas (i.t.t. andere kunstuitingen) pas leven als het uitgevoerd wordt. .. en de driehoek: schepper,-vertolker-luisteraar," is hierin essentieel. De dirigent is dus de vertolker. Vroeger lag de vertolker en de schepper in dezelfde persoon, maar door ontwikkeling van het orkestwezen heeft dit veranderd. De dirigent is de dienaar van de componist, maar hij (ik geloof dat er geen vrouwen in het boek voorkomen) is ook opvoeder, en het zijn vaak zeer begaafde kinderen wanneer de biografiaren lezen van de vele dirigenten. En om het beroep en de persoon beter te leren kennen dient een dergelijk boek. En de driehoek met de twee-eenheid van de leider en het ensemble is essentieel daarvoor. En, - bedenk ik me nu - zou ik Maestro anders bekijken met / na de kennis in dit boek? 
 
Het boek begint met een historisch over zicht van het dirigeren (deel I). Dat begint al zo vroeg als met de geschiedenis van Egypte en muziek ontwikkelt zich binnen de vele religieuze uitingen waaronder het koor. Daarmee ontwikkelt zich een slagtechniek: 

"... Slagtechniek voor koordirigenten. Op de achterflap staat: “Dirigeren is meer dan de maat slaan, maar als je niet weet hoe je de maat moet slaan, is het de vraag of je ooit aan dirigeren toekomt. Slagtechniek voor koordirigenten begint bij de basis en verwerkt de theorie in praktische oefeningen. ... De zorgvuldig vormgegeven slagfiguren zijn glashelder en stimuleren om een persoonlijke slagtechniek te ontwikkelen. Als de drie- en vierslag, onregelmatige maatsoorten en maatwisselingen geen geheimen meer kennen, het lukt om heldere inzetten te geven, en de linkerhand weet wat de rechterhand doet, ontstaat er ruimte voor andere vragen: Wat is de truc om het koor niet harder te laten zingen als het tempo omhooggaat? Waar laat je je linkerhand als hij even niks te doen heeft? Hoe maak je contact met een grote groep zangers? En moet je eigenlijk wel altijd dirigeren?” (https://www.krammer.nl/blog/category/2-slagtechniek/)

In het begin is er geen dirigent maar is de orkestleider en componist nog een en dezelfde persoon. Echter op een bepaald moment gaat dit splitsen en wordt de voorbereiding belangrijk en ontstaat er een discipline tussen orkest en leider, de eerste die dit vorm geeft is Jean Baptiste Lully (1632-1687). "Over Bach zijn encyclopedieën vol geschreven," maar ook hij was orkestleider die met de grootst mogelijk accuratesse leiding gaf en die ook verwachte van zijn leden. Zijn leiding was zeer energiek. Bij Haendel was net als bij Bach de tempi belangrijk en deze leider was ruwer in zijn uitdrukkingen e hij vloekte gauw, "iets dat toen in de mode was". Verder bij Hayden gaat hij in op de psychologische elementen van de leider en juist ook van de leden van het orkest. Iemand die met psychische problemen kampt kan niet goed meespelen. De dirigent moet dit aanvoelen, iets dat Hayden deed klaarblijkelijk.

Dan komen "de eerste tekenen van vrijheid." De taak van de orkestleider begint te veranderen. Beethoven verschijnt nu (1770-1827) en rond 1842  werden de eerste symfonieorkesten opgericht. Hier gaat Metz in op de verslechterende gezondheid van deze componist en dat hij als orkestleider later steken liet vallen m,aar door de geest die uit de interpretatie sprak was het publiek toch enthousiast en dat is wat evengoed telt als technische perfectie. Zo niet meer. Belangrijk in de geschiedenis van de dirigent is ook de persoon: Gasparo Spontini, met een sterk Pruisisch optreden. Dan komt Carl Maria von Weber (1786-1826) hij ging de geschiedenis is als "herscheppend," kunstenaar. Hij stimuleerde de orkestleden waardoor hun enthousiasme van binnenuit kwam en daardoor ene hogere waardering kreeg. 

Dan doet de dirigeerstok zijn intrede, met Ludwig Spohr (1784-1859). Mendelssohn speelde piano en viool en kende als veertienjarige de partituur van Beethovens Fidelio uit zijn hoofd. En naast zijn eigen werk dirigeerde hij werken van anderen, hetgeen de nieuwe norm werd en de dirigent een officieel beroep. Robert Schuman is als dirigent van weinig betekenis geweest door zijn persoonlijkheid was hij ongeschikt. Men moet snel tot daden kunnen beslissen en vlug reageren en zijn enthousiasme op andere kunnen overzetten en Schuman was in zichzelf gekeerd en kon dat niet.

Bij Hector Berlioz gaat de scheiding dirigent componist verder en hij was belangrijk door zijn grote geexalteerdheid en zijn uitzonderlijke uiterlijk en conflictlief karakter en kon perfect de aandacht op zichzelf vestigen. Hij breekt de lans voor de metronoom en valt de orkestleiders aan die die nog vanuit de partij van de eerste violist dirigeren (zoals Habeneck). Franz Liszt was minder ene ik-mens dan Berlioz en gebruikte zijn  energie om de weg  vrij maken voor anderen. Hij brak met oude gewoontes en kreeg hierdoor veel tegenstand. Richard Wagner was qua persoonlijkheid te vergelijk met Berlioz. Ook hij was vernieuwend, liet nieuwe instrumenten ontwerpen en ontwierp een andere orkest-opstelling waar de dirigent boven het orkest zat in een soort van amfitheater.

De geestelijk erfgenaam van Liszt en Wagner was Hans von Buelow waarmee de dirigenten volwassen als beroep werd. Het persoonlijke element doet zijn intrede bij de dirigent.  En - in een sneltreinvaart - is Gustav Mahler (en na hem Richard Strauss) de laatste (van de grote) componist-dirigenten. Het technische deel van de uitvoering verdwijnt wat naar de achtergrond en de kunstzinnige interpretatie komt op de voorgrond. Dan komt de virtuoos en de dirigent-herschepper in beeld: met als eerste, Arthur Nikisch.

Deel II gaat over wat bij het dirigeren wel en niet geleerd kan worden. Dat begint met het thema van aanleg dat iedere musicus nodig heeft, maar sommigen worden aangetrokken tot de "uiterlijke glans" van het dirigenten-vak en zien er een ideaal in een orkest te leiden, maar niet iedereen  is daarvoor geschikt, want je moet een all-round musicus worden en vele bijvakken zijn nodig om die brede vorming te bereiken. Als onderdeel is het lezen van de verschillende sleutels, want de vioolsleutel is anders dan voor andere instrumenten, b.v. Er zijn voorbeelden van de gebrekkige kennis van de dirigent op dit vlak. De opleiding tot dirigent is "volkomen systematisch." Ook de fysieke conditie [te zien in Maestro] is belangrijk want de dirigent moet bij een omvangrijk stuk (8e symfonie van Brueckner, als voorbeeld) lichamelijk ontspannen blijven. Het aantal bewegingen en gebaren die de dirigent ter beschikking staan zijn beperkt. Er zijn drie grondtypen: de snelle beweging voor een scherpe ritmiek, hoekig uitgevoerd, de langzame beweging voor zingende melodieën en de grote en de kleine beweging. De slagtechniek kan niet camoufleren wanneer de dirigent onzeker is en orkestleden voelen dit aan.

"Als huiswerk van de dirigent," staat minimaal het bestuderen van de partituur en de analyse van het werk qua vorm, harmonie, instrumentatie, tempi, dynamiek, de stijl en de geest van de componist. Hiervoor is de muziekgeschiedenis (opleiding) van nut om inzicht te verkrijgen in o.a. de sfeer van het werk. Bij Bach zie je dat ieder een ander idee / verschillende opvatting heeft over hoe het gespeeld moet worden. De bewegingen van een dirigent worden ook door zijn karakter bepaald, want verschillende dirigenten bewegen verschillend bij hetzelfde muziekstudie.

Er schijnen repetitie- en concertdirigenten te zijn, qua stijl. De eerste is vaak een intellectueel dirigent die perfect het stuk kent, maar de juiste interactie met het publiek mist. Een concert dirigent geeft zich volledig wanneer bij pas bij het publiek komt. en dat publiek nodig heeft voor zijn artistieke prestaties. Improvisatie? Een snufje vrijheid is nodig, maar ook hier verschillende dirigenten. Er zijn er die niets aan het toeval over willen laten. Maar het is moeilijk om dan een machinale sfeer te vermijden wanneer alles teveel ingestudeerd is. De ervaring leert dat een minimaal aan gebaren nodig is, terwijl een onervaren dirigent alles wil overbrengen, te geforceerd denk ik er dan bij. Uit het hoofd dirigeren is een thema: "er zijn dirigenten die de partituur in het hoofd hebben en er zijn dirigenten die het hoofd in de partituur hebben." Met of zonder dirigeerstok? Er zijn hier geen vaste regels voor. Met de ogen kan je ook dirigeren. Een ervaren dirigent zal steeds efficiënter worden in zijn bewegingen. Bij gastdirigenten merk je dat deze vaak anders en beter gewaardeerd worden dan de eigen dirigent (wat van ver komt...). "En hoe worden grammofoonplaten dan gemaakt," vraag je je dan af, wanneer het publiek voor een dirigent zo belangrijk is. Ook daar is een antwoord op. Er is zelfs een type-radiodirigent. Door dit alles is het een metier op zich en heeft de dirigent nog maar weinig tijd om zelf nog te componeren.

Dirigenten van onze tijd... voor het vervolg.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Economie - Teveel wiskunde, te weinig geschiedenis?

Begraven of cremeren?