Uit het archief (1) - Russell
"Filosofen, die hun professie ernstig nemen, achten het soort problemen, waarmee zij zich bezig houden, alsmede de deskundigheden, gebruikt bij de behandeling van die problemen, veelal net zo discutabel als de leek ze zou behoren te vinden. Vruchtbare en bruikbare filosofische analyses zijn zelden het product geweest van grote eerbied voor het vak met de pretentieuze naam 'wijsbegeerte'. Een ernstig en vruchtbaar filosoof beschrijven kan bijvoorbeeld gebeuren door een schets te geven van de wijze, waarop die filosoof poogde te begrijpen wat nu precies het karakter is van het merkwaardige vak, dat hij meende te beoefenen. Vandaar dat ik mij in dit hoofdstuk beperk tot het schetsen van Russell's denkbeelden over de filosofie. Daartoe is het evenwel noodzakelijk dan eerst aan te geven waarom filosofie zo'n merkwaardig vak is.
Marginale karakter van filosofische problemen
Twee condities, een methodologische en een psychologische, bepalen het marginale karakter van filosofische problemen. In de eerste plaats hebben de vragen, die wij bij een eerste inventarisering als 'filosofisch' zouden kwalificeren, vaak de eigenschap leftovers' d.w.z. 'restjes te zijn van schijnbaar meer substantiƫle discussies. Vragen als bestaan elektronen werkelijk', 'waarop hebben wiskundige waarheden eigenlijk betrekking', 'wat is de betekenis en de zin van de wetenschap', 'is er wel een reƫel bestaande wereld overeenkomstig onze voorstelling daarvan', 'wat zou de meest ideale staatsvorm zijn', 'handelen wij eigenlijk wel moreel', 'kunnen wij weten wat het goede is', 'waarom leef ik eigenlijk', 'mijn dood?' het zijn vragen, die wij meestal stellen als een vorm van veredelde hersenacrobatiek alleen dan, wanneer wij ons bewegen in het intellectuele randgebied van onze dagelijkse beslommeringen. Dit 'restjes karakter' is wat ik met enige aarzeling de methodologische conditie zal noemen. Zij kan leiden tot twijfels over de zin van de vraag, alsmede tot grote reserves over de mogelijkheid van een intellectuele behandeling van het in dat randgebied opgedoken probleem.
Daarnaast kunnen deze vragen uitingen zijn van onze diepste en meest vitale onzekerheden. De emotioneel gevoelde noodzaak om tot een 'bevredigend' antwoord te komen voor dit soort vragen is symptoom voor wat ik de psychologische conditie zal noemen. Ons belang bij een oplossing van dit soort problemen is dan niet meer zuiver rationeel en expliciet; bij ons moeizaam streven naar de een of andere vorm van emotionele stabiliteit in dit ondoorzichtige, verwarrende en door zijn onzekerheden zo bedreigde leven kan het formuleren van antwoorden op die vragen als een vitale cis ervaren worden. De methodologische conditie wordt vaak in een meer positief geformuleerde en derhalve meer verhullende vorm tot uitdrukking gebracht in het omschrijven van filosofische vragen als 'de eerste' respectievelijk 'de meest ultieme' vragen. De psychologische conditie kan leiden tot het geloof in de superieure zekerheid van filosofische kennis.
De ontwikkeling van de menswetenschappen heeft ons in de positieve zin meer gevoelig gemaakt voor een scepsis zoals die van Russell ten aanzien van de vermeende eerbiedwaardigheid van onze 'diepere' overtuigingen. Wij zijn heden ten dage beter in staat om te begrijpen waarom wijsgeren veelal dachten over een deskundigheid te beschikken die zich principieel onderscheidde van de deskundigheid van de gewone wetenschappelijke onderzoeker. Immers, onze levensvragen zijn symptomen voor een fundamentele onzekerheid, die ons bestaan kenmerkt. Psychologisch gesproken is onze mentale tolerantie voor onzekerheid tamelijk gering. Derhalve is de verleiding (ook bij wijsgeren!) groot om een bijzonder fundamenteel en absolute waarheid verschaffend karakter toe te kennen aan de deskundigheid waarmede men meende die vragen te lijf te kunnen gaan.
Resumerend wil ik stellen, dat een juiste lokalisering van het filosofische probleemgebied enige plausibelheid geeft aan de bewering dat de scheidsmuur tussen 'filosoferen' en 'rationaliseren' bijzonder poreus is. I let alledaagse spraakgebruik over 'de filosofie achter deze of gene onderneming' moge dit nog eens treffend illustreren.
Wetenschappelijke methode voor de filosofie
Bertrand Russell is in hoge mate geĆÆntrigeerd geweest door de subtiele vormen van zelfbedrog, waar de mens zo gemakkelijk in vervalt. Zijn opvattingen over het vak filosofie hebben zich ontwikkeld in de door hem onderkende spanning
tussen:
1. de intellectucel ĆØn emotioneel bestaande noodzaak om filosofische vragen deugdelijk dat wil zeggen rationeel correct en liefst praktisch toepasbaar op te lossen;
2. een grote, door de feiten steeds weer opnieuw gesteunde, scepsis ten aanzien van de mogelijkheid van een 'belangenloze', werkelijk rationele (en niet een slechts in psychologische zin 'rationaliserende') oplossing.
Ondanks zijn scepsis heeft Russell nooit het geloof verloren in de onverbiddelijke aan de filosoof te stellen cis te streven naar een volstrekte intellectuele integriteit. Het is tekenend, dat hij in zijn autobiografie de universiteit van Cambridge beschrijft als de enige plaats, welke hij intellectueel ervoer 'as home', althans tot 1914. Russell is dan 42 jaar. Vóór dat tijdstip kon ieder onderwerp, of het nu godsdienstig, politiek of wetenschappelijk was, punt van onverbiddelijk kritische discussie zijn. De 'waarheid' was nog niet verworden tot comfortabele bekleding van reeds vastgelegde en op respect aanspraak makende overtuiging. De eerste wereldoorlog maakte daar echter een einde aan. Rationele twijfel werd gesmoord in gepassioneerd patriottisme. De pacifist Russell bleef weliswaar zijn opvattingen verkondigen over de oorlog; zij bezorgden. hem echter ontheffing van zijn docentschap in Cambridge (1916), en brachten hem tenslotte voor een aantal maanden in de gevangenis (1918).
Tegen deze achtergrond moet Russell's preoccupatie gezien worden met het zoeken naar een wetenschappelijke methode voor de filosofie. Russell acht het noodzakelijk, dat de filosoof bij het oplossen van wijsgerige vragen als hierboven aangegeven steeds grote aandacht heeft voor:
1. De verschillende soorten van redenen, die wij construeren ter verdediging van onze opvattingen over de diverse zaken.
2. De mate van betrouwbaarheid, die wij met opvattingen kunnen associƫren krachtens de voor die opvattingen aangevoerde argumentatie.
Russell geloofde in rationele overreding als mogelijke, maar óók als enig toelaatbare vorm van beïnvloeding van medemensen. Ieder beroep op andere dan strikt redelijke gronden ter beïnvloeding van andermans denken moet immers op den duur gaan leiden tot dogma, dwang en terreur. Ik citeer Russell uit zijn in 1947 gepubliceerde 'Philosophy and Politics': 'Empiricism.. is to be commended.. also on ethical grounds. Dogma demands authority, rather than intelligent thought, as the source of opinion; it requires persecution of heretics and hostility to non-believers; it asks of its disciples that they should inhibit natural kindliness in favour of systematic hatred. Since argument is not recognized as a means of arriving at truth, adherents of rival dogmas have no method except war by means of which to reach a decision. And war, in our scientific age, means, sooner or later, universal death'.
Intellectuele integriteit contra emotioneel eigenbelang
In zijn behandeling van de geschiedenis van de filosofie heeft Russell de gevaren, die de eerder genoemde psychologische conditie met zich meebrengen, keer op keer beschreven. Immers, ook de wijsgeer wordt in zijn streven naar intellectuele integriteit steeds bedreigd door zijn emotioneel 'eigenbelang. Als ieder mens houdt ook hij er opinies op na, die hem (resp. de groep of klasse waartoe hij wil behoren) uiterst dierbaar zijn; het is derhalve in zijn emotionele eigenbelang om als resultaat van zijn onderzoekingen tot de conclusie te kunnen
komen dat
a. hij er die opinies terecht op na hield, en
b. derhalve de redenen die hij voor die opinies gevonden heeft bijzonder respectabel zijn.
Onvermoeibaar en met groot gevoel voor ironie heeft Russell de vele vormen van 'intellectual rubbish' beschreven, welke het gevolg waren van een wijsgerige methode, die zich aan dat emotionele eigenbelang conformeerde. De psychologische conditie verklaart waarom zoveel wijsgeren uit de alledaagse gecompliceerde en onzekere wereld vluchtten naar allerlei vormen van mystiek (dit is het introduceren, inclusief alle absurditeiten, die dat met zich meebrengt, van een simpele en serene bovennatuurlijke wereld; waarbij de introductie van die metafysische constructie bij voorkeur zó geschiedt. dat de absurditeiten zèlf verklaard worden de diepste zin van die Realiteit te articuleren!). Dit mechanisme heeft dÔÔrom zoveel kansen, omdat het marginaal karakter van de desbetreffende problemen (de methodologische conditie) een grote vaagheid en dubbelzinnigheid van methode met zich mee brengt. Hoe filosofische vragen opgelost worden (en wat oplossing' hier betekent) is vaak even dubieus en weinig vanzelfsprekend als de vragen zelf.
Al op jeugdige leeftijd is Russell erin geĆÆnteresseerd om opinies en argumentaties te onderzoeken los van emotioneel gewenste zekerheidsgevoelens. Als 10-jarige knaap houdt hij zich bezig met een aantal fundamentele waarheden van het christelijk geloof waarin hij is groot gebracht. Angst voor de gevolgen, die bekendheid met zijn overdenkingen voor hem zonden hebben, bracht hem ertoe zijn gedachten te noteren in Griekse letters onder de titel 'Greck exercises'. Ik citeer:
- 'I do wish I believed in the life eternal, for it makes me quite miserable to think man is merely a kind of machine endowed, unhappily for himself, with consciousness. But no other theory is consistent with the complete omnipotence of God of which science, I think, gives ample manifestations. Thus I must either be an atheist or disbelieve in immortality. Finding the first impossible I adopt the second and let no one know.
Zijn eerste professionele bemoeienis met de filosofie is naar zijn eigen zeggen aldus gemotiveerd: 'I came to philosophy through mathematics, or rather through the wish to find some reason to believe in the truth of mathematics'.
Analytisch filosoof -- Men kan zich nu afvragen of er vanuit dit temperament van denken, gecombineerd met deze sceptische opvattingen over de wijsgerige professie nog wel interessante resultaten bereikt kunnen worden. Russell was van mening, dat een rationeel integere en deskundige behandeling van filosofische vragen zeer wel mogelijk is. Daartoe moeten die vragen aan een scherpe analyse onderworpen worden. Die analyse (en dit maakt Russell tot ƩƩn der grondleggers van de moderne analytische filosofie) moet in eerste instantie een analyse zijn van ons uitdrukkingsmiddel, de taal. Aan deze opvatting ligt de veronderstelling ten grondslag, dat het wel eens bepaalde onvermoede eigenschappen van onze uitdrukkingsmiddelen zouden kunnen zijn, waaraan die wijsgerige randvragen hun merkwaardige karakter ontlenen. Het is weliswaar een onschatbaar voordeel van de bestaande structuur van de gewone taal, dat de omgangstaal de vele functies kan vervullen, waarvoor wij haar wensen te gebruiken (zoals het uiten van gevoelens, het beschrijven van onze omgeving, het geven van bevelen, etc.). Echter, iedere wetenschapsbeoefenaar weet, dat sommige eigenschappen van de taal haar minder geschikt maken voor het formuleren van zijn bedoelingen. Hij schept dan ook een aan zijn behoefte aangepaste wetenschappelijke taal. Dit nu is ook de inzet van Russell's analyse. Een deugdelijke beantwoording van filosofische vragen vereist dat wij die vragen hebben geherformuleerd in een exacte en voor ons doel uitgezuiverde taal. Willen wij bijvoorbeeld iets zeggen over het uiteindelijke, en niet in de directe ervaring gegeven, karakter van de werkelijkheid (dat is: willen wij tot een aanvaardbare metafysica komen), dan kan dat alleen op basis van een taal, die structureel uitsluitend geconstrueerd is voor die ene, isoleerbare behoefte: onze ervaringen van de werkelijkheid tot uitdrukking te brengen.
Russell werd gesterkt in zijn geloof in deze verrassende opvatting door de mogelijkheden, die een exacte en welomschreven logische analyse van onze fundamentele wiskundige begrippen bleek te bieden.
In 1900 bezoekt hij samen met Whitehead een Internationaal Filosofisch Congres in Parijs. Russell is dan 28 jaar. Hij heeft zich in Cambridge intensief bezig gehouden met wiskunde en filosofie. Daarbij heeft hij zich wat de wiskunde betreft onder meer bezig gehouden met Cantor's verzamelingenleer (een nieuwe uiterst fundamentele tak van de moderne wiskunde, waarin elementaire begrippen als 'verzameling' en 'oneindigheid' bij zorgvuldige mathematische analyse onverwacht interessante eigenschappen blijken te bezitten) en met Frege's 'Begriffschrift' (een systematische ontwikkeling van de moderne logica in een puur aan de logische behoeften aangepast symbolisme). Van dit laatste boek zegt hij in zijn autobiografie, dat hoewel hij de indruk had dat dit bock bijzonder belangrijk voor hem was, het jaren duurde voor hij de betekenis precies begreep. Naar Russell's eigen zeggen werd het congres een keerpunt in zijn intellectuele leven. Hij ontmoette in Parijs namelijk Peano. Evenals Frege had Peano reeds een aantal fundamentele onderzoekingen gewijd aan de logica, met het oogmerk om daarmede een dieper en beter begrip te krijgen van het karakter van elementaire wiskundige begrippen, die wij weliswaar veelvuldig en met grote zekerheid gebruiken, maar waarvan de ware daar en betekenis ons bij enig nadenken juist lijkt te ontgaan.
Logische taal -- Russell werpt zich met groot enthousiasme op een verdere ontwikkeling van de logische techniek. Zijn doel is daarbij ongeveer het volgende. Het is één ding, om als antwoord op de filosofische vraag 'wat is het eigenlijke karakter van ' wiskundige waarheden' te stellen: 'wiskundige waarheden worden in de grond der zaak op logische gronden geaccepteerd. Het is echter veel moeilijker om duidelijk te maken wat je met dat laatste antwoord zou kunnen bedoelen. In navolging van Frege preciseerde Russell dit antwoord door een programma te concipiëren en uit te voeren, dat er zó uitziet:
1. Een exacte en ondubbelzinnige karakterisering geven van wat logische waarheden zijn. Hierbij is een ab initio ontwikkeling vereist van een symbolisme waarin al datgene, dat 'logische vorm' karakteriseert tot uitdrukking gebracht
kan worden.
2. Een analyse geven van de fundamentele wiskundige begrippen in termen van dat logische symbolisme. Dat komt neer op een logische herformulering van die begrippen; vervolgens moet dan voor alle wiskundige principes streng bewezen kunnen worden dat het in feite logische waarheden zijn.
Dit gigantische programma van een 'logical deduction of mathematics' werd in zijn uitvoering gecompliceerd door de ontdekking van een logische contradictie, welke het naĆÆeve gebruik van het begrip 'verzameling' bleek
op te leveren. Het was reeds bekend hoe bijzonder fundamenteel dat begrip was bij een strenge en moderne opbouw van de wiskunde. Voorts had Cantor bewezen, dat bij een uiterst plausibele generalisatie van het begrip 'aantal elementen van een verzameling voor het geval van oneindig grote verzamelingen geldt: 1. dat er verschillende 'oneindige aantallen' zijn (net zoals wij voor eindige verzamelingen verschillende aantallen hebben, bij voorbeeld 'drie-in-aantal enz.); 2. dat er niet zoiets is als een grootste oneindig aantal (dat wil zeggen bij iedere in aantal oneindige verzameling kan wiskundig een verzameling geconstrueerd worden, die essentieel 'groter in aantal' is).
Russell had zich over dit resultaat bijzonder verbaasd, aangezien hij meende dat er zoiets moest zijn als 'het grootste aantal', te weten het totale 'aantal van alle dingen in de wereld. Een nauwkeurige analyse van Cantor's bewijsmethode (de zogenaamde 'diagonaalmethode') bracht hem onverwacht tot de ontdekking van een paradox, die sindsdien zijn naam draagt. Het naĆÆeve gebruik van de term 'verzameling laat namelijk de constructie toe van de verzameling A van alle verzamelingen, die zichzelf niet als element bevatten. (Voorbeeld: de verzameling van alle atomen behoort tot A, want is zelf geen atoom; de verzameling van alle verzamelingen met meer dan twee elementen behoort niet tot A, want bevat zelf meer dan twee elementen). Men kan nu vragen hoe het met de verzameling A zelf staat. Is hij wĆØl, of niet element van zichzelf. De lezer vergewisse zichzelf ervan, dat als A geen element van zichzelf is, hij dat krachtens. de definitie juist wel is; en omgekeerd. En dat is dan een nogal verbijsterende paradox.
Nogmaals: het is het naĆÆeve gebruik van het begrip 'verzameling' waardoor de constructie van A wordt toegelaten! De remedie komt op het volgende neer: Bij het construeren van de uiterst nauwkeurige logische taal, die Russell nodig had voor de uitvoering van het eerdergenoemde programma moet een zodanige analyse gegeven worden van het gebruik van de term 'verzameling' (en derhalve beperking van dat gebruik krachtens precieze en expliciete regels) dat de paradox bij dat beperkte gebruik vermeden wordt. Russell slaagde daarin door invoering van zijn zogenaamde typen-theorie. Overigens werd spoedig duidelijk, dat deze precisering van de stelling betreffende de afleidbaarheid van de wiskunde uit de logica tevens een aantal fundamentele en belangwekkende moeilijkheden van de stelling zelf aan het licht bracht.
'De huidige koning van Frankrijk' -- In de jaren voor de eerste wereldoorlog produceerde Russell een immense hoeveelheid arbeid ter realisering van zijn programma. Met name gaf hij een gedetailleerde uitvoering aan het door Frege begonnen werk. Een logische taal, het symbolisme van de Principia Mathematica (geschreven rond 1910 in samenwerking met A. N. Whitehead) was het indrukwekkende resultaat. Een reeks door hem geïntroduceerde technische begripsonderscheidingen stelde hem in staat enkele zeer fundamentele en verwarrende problemen door herformulering en analyse in termen van dat symbolisme op te lossen. Voorbeeld: Hoe kan je zinvolle uitspraken formuleren over 'de huidige koning van Frankrijk', zoals bij voorbeeld 'de huidige koning van Frankrijk bestaat niet', terwijl hij niet bestaat? Moet er niet iets bestaan waardoor je de betekenis van de frase 'de huidige koning van Frankrijk', en daardoor die zinvolle uitspraak, begrijpt? Russell analyseerde deze moeilijkheid in zijn 'theory of descriptions'; weer komt zijn analyse erop neer, dat hij laat zien hoe bij een juiste reconstructie van de 'logische grammatica' van beschrijvende frases als 'de-zus-en-zo' de mocilijkheden vermeden kunnen worden (van bij voorbeeld het refereren naar het niet bestaande). De gewone grammatica suggereert namelijk, dat de beschrijvende frase 'de huidige koning van Frankrijk' dezelfde rol speelt als een naamwoord in gelijksoortige zinnen. Is het daarom niet de naam van iets? En zo ja, waar is die frase dan wel de naam van? Russell laat zien, dat een beschrijvende frase zijn betekenis niet dankt aan verwijzing naar 'iets' dat erdoor zou worden benoemd, doch veeleer aan de context, waarbinnen de frase optreedt, en waarin sprake is van een eigenschap (nù koning van Frankrijk te zijn'), die al of niet aan juist één individu toekomt.
Russell laat zien, dat deze analyse belangwekkende consequenties heeft en voor allerlei traditionele argumentaties (bij voorbeeld het ontologische godsbewijs) ĆØn voor de kennistheorie (bij voorbeeld het technische onderscheid tussen 'kennis voor directe bekendheid' versus 'kennis door beschrijving).
Tot beter begrip van metafysische problemen -- Russell's logische arbeid versterkte zijn opvatting dat filosofische problemen nĆ” de kennelijk noodzakelijke analyse en conceptuele zuivering blijken 'either to be not really philosophical at all, or else to be, in the sense in which we are using the word, logical' (Cf. 'our Knowledge of the External World' 1914). De belangstelling van de filosoof dient derhalve primair gericht te zijn op 'philosophical grammar'. Een dergelijke werkwijze behoedt de wijsgeer ervoor om zich te laten verleiden tot allerlei pathologische metafysische systemen met hun mystieke tendenties.
Voorbeeld: Stel men wil aritmetische uitspraken als 2 + 3 = 5 interpreteren op basis van de grammaticale suggestie, dat '2' en '3' namen zijn van 'ietsheden' juist zoals 'Jan' dat is in de volzin 'daar heb je Jan. Zo'n interpretatie impliceert een metafysica, waarbij getallen 'ergens' als heel bijzondere dingen zouden moeten bestaan; en daarmee heb je je al gauw in een uiterst gecompliceerde metafysica verwikkeld, waarin allerhande ideƫle dingen moeten voorkomen.
Een nauwkeurige analyse laat echter zien, dat de logische vorm van termen als '2' en '3' een gans andere is. De beperkte ruimte staat mij niet toe Russell's opvattingen in dezen weer te geven. Hier zij slechts verwezen naar zijn voortreffelijke 'An Introduction to Mathematical Philosophy', waarvan de eerste druk in 1915 verscheen. Als een ander voorbeeld van een analyse, welke tot beter begrip van een aantal metafysische problemen leidde, noem ik nog slechts Russell's toepassing van de (mede door hem uitgewerkte) relatielogica in de analyse van enkele traditionele ontologische problemen.
In 1940 formuleert Russell zijn opvatting over de werkwijze van de filosoof aldus: ...I propose to consider whether anything, and, if so, what, can be inferred from the structure of language as to the structure of world'. Russell meent namelijk, dat er sprake is van 'a discoverable relation between the structure of sentences and the structure of the occurrences to which the sentences refer' (Cf. 'An Inquiry into Meaning and Truth'). Reeds in de jaren direct na de eerste wereldoorlog bracht deze methode Russell tot de formulering van het zogenaamde logische atomisme. Men kan deze theorie vooral zien als een poging om alle consequenties van de nieuwe filosofische techniek van logische analyse te systematiseren in een theorie over wat de mogelijk metafysische constituenten van de realiteit zouden kunnen zijn, gegeven datgene, wat wij logisch over die realiteit tot uitdrukking kunnen brengen.
Maar wat betekenen deze abstracte onderzoekingen voor de meest brandende vragen, die in onze inventaris voorkwamen. Natuurlijk is het van belang om zeer zorgvuldig te gaan onderzoeken wat wij kunnen weten, hoe onze kennis van de realiteit gestructureerd is en wat wij op basis daarvan mogelijkerwijze over de structuur van die realiteit kunnen zeggen. Het analytische verstand wordt erdoor getraind; wij leren om niet te gemakkelijk metafysische enkelvoudigheden te introduceren dƔƔr waar wij in feite het meer complexe idee moeten hanteren van systemen van enkelvoudigheden, die op ingewikkelde en met logische inspanning na te speuren wijze rationeel samenhangen. Wie realiseert hoe belangrijk die training is voor helder denken, begrijpt waarom grammaticale absurditeiten en paradoxen voor de filosoof zijn wat laboratoriumexperimenten zijn voor de fysicus. Maar, veroordelen die puzzelarijen de beoefenaren van de filosofie niet tot een volstrekte intellectuele lethargie als het gaat om vragen van oorlog en vrede, geweld, armoede enz.
Emotionele betrokkenheid -- Russell had een zeer intense politieke belangstelling. Die belangstelling was niet zonder emotionele bewogenheid. In zijn autobiografie schetst hij hoezeer zijn 'bekering' tot socialisme en pacifisme bepaald werd door een emotionele gebeurtenis. Op een dag in het jaar 1901 was hij getuige van een hevige aanval van pijn, die de aan een hartkwaal lijdende echtgenote van zijn vriend Whitehead trof. De onduldbare eenzaamheid van pijn, en het effect van lijden op Whitehead's zoon (die in 1918 op het slagveld zou sterven) troffen hem hevig. In enkele minuten werd de sereniteit van een gematigd en enigszins gedistantieerd conservatieve levensopvatting vernietigd. Die emotionele betrokkenheid bleef zijn opvattingen over politiek en moraal sterk beïnvloeden. Uiteraard probeerde Russell voor zijn uiterst progressieve opvattingen, emotioneel doortrokken als zij waren, meer rationele gronden te vinden. Echter, kritische analyse van onze morele voorschriften bracht hem tot de erkenning, dat er niet zoiets bestaat als 'ethische kennis'. Kennis heeft steeds betrekking op middelen; moraliteit heeft betrekking op doelstellingen. En doeleinden vinden wij niet, zij zijn nóóit gegeven; wij construeren ze. Russell meende, dat derhalve alle moraliteit een mengsel is van enerzijds utilitaire overwegingen, anderzijds vooroordeel en bijgeloof. Het beste dat men echter kan doen is zijn principes kiezen met compassie voor zijn medemensen, om dan (het moeilijkste gedeelte van de morele praktijk) overeenkomstig die principes te handelen. Daarbij zal de mens, die werkelijke belangstelling heeft voor de consequenties van zijn morele opvattingen en handelwijzen, nooit die principes het geruststellende karakter van 'dogma' kunnen geven. Russell ervoer dat persoonlijk. De veranderingen, die zich voltrokken in de wereld van de dertiger jaren (de opkomst van het virulente nationaal socialisme) dwongen hem een aantal hem dierbare opvattingen over het pacifisme te wijzigen. Weliswaar is hij niet zonder heimwee naar de periode van 1914-1918, waarin hij een grote en aangename mate van homogeniteit beleefde in de rationaliteit van zijn wetenschappelijke opvattingen en zijn gevoelsleven. De aard van het nationaal socialisme maakte de tweede oorlog tot een geheel andere oorlog dan de eerste. Vreugdeloos ondersteunde Russell het streven naar de overwinning.
Maar nog steeds blijft de vraag bestaan: Zijn er filosofische redenen te geven voor morele keuzen? Zoals gezegd, Russell geloofde niet in ethische kennis: In die zin is de enige uiteindelijke reden in het gunstigste geval een uitdrukking van een vorm van compassie, aangevuld met utilitaire overwegingen; in'de meeste gevallen is het een uitdrukking van het individuele of groepsbijgeloof, voorkomende uit individuele en sociale behoeften. In ethische zaken was Russell een utilitarist en een scepticus. Toch zijn Russell's opvattingen volstrekt niet zó bloedarm als zijn scepsies bij oppervlakkige inspectie doet vermoeden.
Russell's politieke filosofie -- Russell was een groot bewonderaar van Locke. John Locke (1632-1704) combineerde namelijk een kennis-theoretisch empirisme met een in die tijd zeer oorspronkelijk liberalisme, dat grondslag werd voor onze moderne democratie. In Locke vond Russell datgene terug, wat steeds voor hem zelf een irreducibel moreel maxime was: In alle zaken zoveel mogelijk wetenschappelijke integriteit laten prevaleren. In het eerdergenoemde opstel 'Philosophy and Politics' verdedigt Russell het liberalisme in de politieke filosofie. Het liberalisme in de Engelse filosofische traditie was een complex van opvattingen, het beste te karakteriseren als het streven naar zo groot mogelijke tolerantie en vrijheid, althans in zoverre als de behoefte aan sociale orde dat toestond. Voorts werd het gekenmerkt door afwezigheid van fanatisme, en een sterke verbondenheid met het empirisme. Wetenschappelijke twijfel kenmerkt het kritisch temperament van het empirisme; daardoor leverde voor Russell het empirisme de enig mogelijke theoretische rechtvaardiging voor de liberale democratie. En omgekeerd was daarmede de liberale democratie de enige onder alle politieke doctrines, welke op niet-mystieke, dat wil zeggen, niet-obscure gronden gefundeerd kan worden. Kortom, de politieke filosofie van het Engelse liberalisme leidt het minst gemakkelijk tot 'geloof'. Het is evenwel niet zonder ironie, dat Russell in het in 1947 gepubliceerde opstel komt tot de volgende verzuchting:
- 'At the moment, the liberal philosophy is felt by many to be too tame and middle-aged: the idealistic young look for something with more bite in it, something which has a definite answer to all their questions, which calls for missionary activity and gives hope of a millennium brought about by conquest. In short, we have been plunging into a renewed age of faith... We must hope that a more rational outlook can be made to prevail'.
Ironie behoedde Russell voor zelfoverschatting. Ironie immers schept als literaire vorm distantie, niet in het minst tussen de ironicus en zichzelf. Het laat niet de voor wijsgerige reflectie niet ongevaarlijke passie der 'serieusheid' toe. Ironie is vooral onmisbaar als men werk verricht waarin eigen vooroordeel onvermijdelijk is (en als zodanig ook herkend dient te worden). Russell onderkende die onvermijdelijkheid bij het schrijven van zijn A History of Western Philosophy' (let wel: 'a history', niet 'the history'). Dat mijns inziens bijzonder onderhoudende bock, dat in 1946 voor het eerst verscheen is ook in het Nederlands vertaald. Ik beschouw het niet alleen als een zeer inspirerend bock voor wie zich met filosofie wil gaan bezighouden: voor mij is het ook een literair uiterst boeiende kennismaking met een lucide, veelzijdig, bewegelijk en moedig filosoof, die steeds trouw bleef aan deze sensibele wereld, omdat naar zijn mening dƔƔrin de enige garantie ligt voor de waarheid."
Een keuze uit de werken van Russell
- The Principles of Mathematics, 1903
- The Problems of Philosophy, 1912.
- Our knowledge of the External World as a Field for Scientific Method in Philosophy, 1914. An Introduction to Mathematical Philosophy, 1915.
- Mysticism and Logic and other Essays, 1918.
- The analysis of Mind, 1921.
- Logical Atomism, 1924.
- On Education especially in Early Childhood, 1926.
- The Analysis of Matter, 1927.
- Sceptical Essays, 1928.
- A History of Western Philosophy, 1945.
- Unpopular Essays, 1950.
- The Autobiography of Bertrand Russell (3 delen), 1967.
- Fen uitstekende verzameling artikelen over Bertrand Russell: The Philosophy of Bertrand Russell; edited by Paul Arthur Schilpp. New York, derde druk 1951
(Bron: Prof. S. J. Doorman, boek onbekend, ergens voor 1985, meer info op Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Joop_Doorman)
Reacties