Cassandra tegen wil en dank?

Aan een autobiografie mag je niet teveel waarde toekennen, meestal vind je er nooit de echte waarheid. Maar aan de andere kant is er natuurlijk geen beter vertrekpunt om inzicht te krijgen in de achtergrond van iemand. Bij Cassandra tegen wil en dank, het eigen verhaal van Bolkestein zie je aan de titel al dat het een persoonlijk heldenepos is geworden. "Cassandra," een perfect ingrediƫnt in de titel en "tegen wil en dank," laat zien dat het allemaal niet kwam aanwaaien. Bolkestein heeft er echt iets aan moeten doen om weerstand te bieden tegen een tijdgeest die op de rand van de afgrond liep. En hij maar waarschuwen.

Maar hoe kan je nu in het verhaal zien of het ook klopt? En waaraan. Een Cassandra is iemand die met de toekomst bezig is.  Bij Bolkestein zie je dat hij conservatief was en dus al een inherente toekomstvisie heeft, namelijk die niet progressief is. Dan heeft hij voor de Shell gewerkt (tot 1976), en tijdens die periode ging hij economie (LSE) en rechten (Leiden) studeren. Hij had al als gymnasiast een aardige universitaire staat van dienst. Bolkestein was duidelijk een intellectueel, al was het aan de rechterzijde van het politieke spectrum, terwijl de academische wereld in die tijd overwegend links was. Maar er was ook een verschuiving gaande.

Op Wikipedia valt een conflict te lezen tussen Bolkestein en een wetenschapper():

Conflict - Bolkestein in 1999 - In januari 2018 publiceerde Merijn Oudenampsen van de Universiteit van Tilburg een proefschrift over de oorsprong van de ruk naar rechts in de Nederlandse politiek. Hij schrijft daarin onder meer over Bolkestein: "Van de Britse en Amerikaanse inspirators nam de rechtse beweging allereerst het neoliberalisme over. Onder Frits Bolkestein werd de neoliberale econoom Friedrich Hayek tot officiƫle VVD-inspirator gebombardeerd. Latere Nieuw Rechtsers als Fortuyn en Wilders schaarden zich achter Bolkesteins neoliberalisme".
   Niet veel later reageerde Bolkestein op het proefschrift met verontwaardiging. Hij stelde dat Oudenampsen "een hoop onzin" in zijn proefschrift vertelde en dat de Universiteit van Tilburg zich moest "schamen als zij dit gebroddel met een doctorstitel honoreert". Ook schreef Bolkestein: "Hoe verzint hij het? Ik heb Hayek nooit gelezen". In een naast deze brief afgedrukt weerwoord stelde Oudenampsen dit verrassend te vinden omdat Bolkestein in zijn boek Het heft in handen (1995) Hayek nog "Misschien wel de belangrijkste liberale politieke filosoof van de 20e-eeuw" genoemd had. Bolkestein verweet Oudenampsen ook nooit met hem contact te hebben gezocht tijdens het schrijven van zijn proefschrift, waarop Oudenampsen antwoordde: "Bolkestein verwart journalistieke hoor- en wederhoor met academische mores", en vervolgens Bolkestein, evenals socioloog Herman Vuijsje, uitnodigde tot debat. Bolkestein blijft er bij dat hij niet de invloed kan hebben gehad die Oudenampsen hem toeschrijft in zijn proefschrift. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Frits_Bolkestein)

Geneve 

In Amsterdam ben ik lid geworden van het Amsterdams Studenten Corps (asc), dat georganiseerd is op basis van disputen. Die hebben het voordeel dat studenten van verschillende leeftijden bij elkaar zitten, in tegenstelling tot de elders gangbare jaarclubs. Ik koos voor het dispuut Homerus, dat zich afficheerde als een klassiek dispuutgezelschap waarvan de meeste leden zich bezighielden met de alfawetenschappen. Een aantal voormalige Barlaeanen was er ook lid van. Het was een aardig gezelschap. Op dispuutavonden hield een van de leden een lezing. Zo heb ik zelf gesproken over de Ierse dichter William Butler Yeats, die ik zeer bewonderde. Ik doe dat nog steeds. Veel indruk op mij maakte Homerus-lid Frits Staal. Hij was evenals ik in de wiskunde begonnen, maar toen overgestapt naar de logica en vooral naar het grondslagenonderzoek van de wiskunde. Logica heb ik ook gedaan, bij professor Evert Beth, maar dat grondslagenonderzoek was mij te abstract. Ik heb toen maar de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte opgezocht om daar filosofie te studeren. Frits Staal hielp mij daarbij op weg.
Zelf wilde Staal Sanskriet studeren. Hij had een beurs gekregen om dat in Madras te doen. Met een stel vrienden hebben wij hem tot Parijs vergezeld. Hij heeft zich vooral beziggehouden met het vuurritueel van de brahmanen in de Zuidwest-Indiase staat Kerala. Later heeft hij daarover een imposant boekwerk in twee delen geschreven. Hij is in Amsterdam hoogleraar geworden, vervolgens aan het mit in Massachusetts en ten slotte aan de ucla in Berkeley, Californiƫ.
Na zijn pensionering heeft hij een mooi huis laten bouwen in de buurt van Chiang Mai, in het noorden van Thailand, waar hij in februari 2012 is overleden. Hij heeft een aantal mooie boeken geschreven, waaronder Discovering the Vedas, dat in 2008 door Penguin Books India is gepubliceerd. Toen ik hem kort daarvoor in Thailand opzocht, was hij daarmee bezig. Een van zijn stellingen was dat rites geen betekenis hebben. Ook het vuurritueel in Kerala had dat niet. Het moest exact volgens de regels worden uitgevoerd, maar dat was het dan. Rules Without Meaning is een ander boek dat hij publiceerde (Peter Lang, 1993). K. Santosh van de Engelstalige Indiase krant The Hindu noemde hem in 2012 ā€˜de meest invloedrijke expert in de Veda's in het buitenlandā€™.
Staal was erudiet, behulpzaam en altijd aimabel. Jaren later heb ik in Harvard aangezeten aan een diner dat werd gegeven door de sinoloog Roderick MacFarquhar, waar ook de Amerikaanse socioloog Daniel Bell aanzat. Hij was getrouwd met een Indiase vrouw, die zich Frits Staal levendig herinnerde ā€˜omdat hij 's nachts om drie uur opstond om Sanskriet te lerenā€™.
Behalve van Homerus was ik ook lid van een vak-dispuut, namelijk Pieria, het dispuut der classici. Ik was natuurlijk maar een halve classicus. Samen met de (hele) classicus Joost van Gelder heb ik in dat gezelschap over de Griekse presocratische filosoof Heraclitus gesproken. Hij was de man die zei dat alles stroomt en dat niemand twee keer in dezelfde rivier kon stappen.
Na mijn kandidaatsexamen liftte ik naar Spanje. Ik wilde mijn kennis van het Spaans op de proef stellen en deed dat door drie weken in Granada rond te hangen. Ik was vooral daar te vinden waar de zigeuners hun grotten hadden. Toeristen konden er de flamencodansen meemaken om er voorts te worden afgezet. Ik was een gringo: kon ik geen toeristen aanbrengen?
Na drie weken moest ik weer naar het Noorden. In Burgos werd ik opgepikt door een Portugees die luisterde naar de prachtige naam Julio de Bivar Salgado. Onderweg moesten wij overnachten. Wij deelden een kamer. 's Ochtends vroeg besloot ik - hij sliep nog - mijn plunjezak opnieuw in te pakken. Daarbij stuitte ik op een blik boter dat ik om onnaspeurbare redenen al sinds het begin van mijn reis bij me had. De boter was inmiddels ranzig en ik wilde ervan af. Wat ermee te doen? Ik besloot het blik om te keren in de po. Julio was verbaasd na het wakker worden een po met boter aan te treffen. ā€˜Jullie Hollanders zijn zulke landbouwers,ā€™ zei hij, ā€˜dat jullie zelfs boter poepen.ā€™
Ik wilde naar GenĆØve en wel om de volgende reden. In Amsterdam had ik kennisgemaakt met kunstcriticus Charles Wentinck. Johan Polak had mij bij hem geĆÆntroduceerd. Bij hem hing een mooie reproductie van een schilderij van een jonge man. Het schilderij zou uit de school van Botticelli komen; de jonge man zou de filosoof Pico della Mirandola zijn. Ik wilde ook zo'n reproductie. Charles verwees mij naar de eigenaar van het origineel. Die heette Baszanger en was juwelier in GenĆØve. Ik reisde af naar GenĆØve. Ik droeg tamelijk slordige plunje en liep op Mexicaanse sandalen die uit een autoband waren gesneden. De chique dame die mij in die juwelierswinkel ontving, zal ervan hebben opgekeken, maar was desondanks zo goed mij mee te nemen naar de heer Baszanger.
Ik bracht hem de groeten over van Charles Wentinck. Baszanger was buitengewoon aardig en liet mij zijn schilderijencollectie zien, waaronder de pseudo-Botticelli. Had hij nog een reproductie? Hij zou eens kijken. Een paar maanden later kreeg ik twee reproducties in een kartonnen koker. EĆ©n exemplaar hangt op mijn slaapkamer. Volgens mijn vrouw lijk ik op Pico.
...
[Staatssecretariaat (1)] ... In 1982 heeft Ed Nijpels mij voorgedragen als staatssecretaris van Economische Zaken voor de Buitenlandse Handel. Ik ben dat vier jaar geweest. Ik had drie taken. Ten eerste de mededingingspolitiek; Gijs van Aardenne, mijn minister, meende namelijk dat ik ook ā€˜iets binnenlandsā€™ moest doen. Bovendien hebben mededinging en vrijhandel natuurlijk veel met elkaar te maken. Ten tweede de handelspolitieke dossiers in Brussel bespreken en de Nederlandse belangen daar verdedigen. Ten derde handelsdelegaties naar het buitenland leiden.
Wat betreft de handelspolitiek viel ik meteen met mijn neus in de boter. Vrij snel na mijn aantreden moest ik namelijk naar GenĆØve, waar een ministeriĆ«le conferentie over dat onderwerp zou worden gehouden. Het doel van die conferentie was het domein van de vrijhandel uitbreiden. Namens de Europese Unie zou het lid van de Commissie, de Duitser Willy Haferkamp, spreken. Maar de vertegenwoordigers van de lidstaten moesten hem de parameters aanreiken. Daarover hebben wij vijf dagen en twee nachten in de ā€˜bunkerā€™ in GenĆØve met elkaar onderhandeld.
Ik stond aan het hoofd van een kleine delegatie onder leiding van mijn directeur-generaal, waartoe verder nog vertegenwoordigers van verschillende ministeries behoorden. Ik moest een toespraak houden die in Den Haag op ambtelijk niveau was afgestemd. Maar ik liet weten dat ik mijn eigen toespraak zou schrijven. Toen ik dat in een bijeenkomst van onze delegatie zei, keek de vertegenwoordiger van Ontwikkelingssamenwerking verschrikt op. De tekst die voorlag, zei hij, was tot stand gekomen na lang onderhandelen tussen de ministeries. Dat moge zo zijn, antwoordde ik, maar dit is een ministeriƫle conferentie en geen ambtelijke. Ik hield dus mijn eigen toespraak.
Diezelfde ambtenaar plaatste tijdens de conferentie een artikel in nrc Handelsblad over wat er in GenĆØve aan de hand was. Ik vond dat te kras voor woorden. Er woedde toen in Nederland een discussie over de vrijheid van ambtenaren om te spreken en te schrijven. De conclusie was dat die vrijheid des te kleiner was naarmate het onderwerp dichter bij het werk van de betreffende ambtenaar lag. In dit geval was die vrijheid dus nihil. Ik was niet gecharmeerd van ambtenarenzelfbestuur.
Leider van de Franse delegatie was Michel Jobert. Hij was klein van stuk en had een scherpe tong. Hij was secretaris-generaal van het ElysƩe geweest. Dat was een belangrijke functie, vlak naast de president van Frankrijk. Hij had zich in de politiek gestort en met ValƩry Giscard d'Estaing om het presidentschap van Frankrijk gewedijverd. De naam van Giscard nam hij nooit in de mond, zeggende dat die te lang voor hem was. Te pas en te onpas zei hij dat hij ailleurs was (elders). Hij was een knap diplomaat, maar een onmogelijk mens.

Het Internationale Energie Agentschap werd in Parijs gevestigd, zonder dat Frankrijk lid was, wat op zijn minst merkwaardig was. Een van de hoofdstukken in Henry Kissingers boek Years of Upheaval heet ā€˜Jobert leads us a danceā€™. Mitterrand had hem handelsminister gemaakt. Maar in de bunker van GenĆØve was hij te onmogelijk voor woorden. Hij hield ons op met subtiliteiten. Ten slotte ging het over punten en komma's. Nadat de Duitse minister Otto Lambsdorff en hij in een hoekje waren gaan praten, bond hij in. Later zei Lambsdorff tegen mij: ā€˜Haben Sie so etwas unverschƤmtes gesehen? Den sitze ich aus.ā€™
Het is mij nooit duidelijk geworden waarom Jobert zo nurks was. Omdat hij moest spreken over vrijhandel, waar Fransen sceptisch tegen aankijken? Omdat hij Engels moest spreken?
Ik houd het er maar op dat hij zijn post te min vond. Kort daarna is hij ook afgetreden. In elk geval was het een goede kennismaking met de Franse politiek.
Later, op bezoek in Parijs, heb ik een gesprek gehad met mijn Franse evenknie Ɖdith Cresson, die mij twintig minuten liet wachten en wat betreft de onafhankelijkheid van een Europese centrale bank (die toen nog niet bestond) meende dat het niet nodig was ā€˜de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlogā€™ te volgen, dat wil zeggen de Verenigde Staten, waar de centrale bank (Fed) inderdaad onafhankelijk is. In Frankrijk is alles politiek. Dat is de erfenis van de jakobijnen. Dus moest een Europese centrale bank ook door de politiek kunnen worden beĆÆnvloed. Voor Nederland (en Duitsland) was dat natuurlijk onaanvaardbaar.
Voor de meeste politici heb ik weinig bewondering. Maar voor Otto Lambsdorff had ik die wel. Ik heb hem in GenĆØve leren kennen. Hij was lid van de liberale Duitse fdp (Freie Demokratische Partei) en kwam uit het bedrijfsleven. Samen met Hans-Dietrich Genscher op Buitenlandse Zaken heeft hij lang de fdp geleid. Hij was een uitstekende minister en een overtuigd vrijhandelaar. Hij was altijd evenwichtig in zijn benadering. Ik heb hem veel ontmoet op bijeenkomsten van de Liberale Internationale: in Portugal voor een conferentie met chief Buthelezi, de onuitstaanbare leider van de Zuid-Afrikaanse Inkatha Vrijheidspartij; in Berlijn op een ontmoeting met Russen, en op ons congres in Ottawa. Hij was onvermoeibaar, ondanks zijn kunstbeen - het resultaat van een Luftangriff. Femke en ik zagen hem en zijn vrouw Alexandra steeds vaker. Wij nodigden hen later uit voor het Glyndebourne Opera Festival, zij ons voor een Bach-festival in Ansbach. Wij tutoyeerden elkaar. Hij is in december 2009 overleden en in Brandenburg begraven. Het was toen bitter koud.
Thuis moest ik natuurlijk ook voor onbelemmerde handel en dus openheid pleiten. Dat was niet altijd even makkelijk. Er bestond een kartelregister waarin alle prijsafspraken moesten worden genoteerd.

De toekomst

[afkomst]... Ik ben vernoemd naar mijn grootvader van moeders zijde, Frits Meyjes. Diens grootvader was lid van de bloeiende onderneming Jeremias Meyjes en Zonen, scheepsbouwers en reders te Amsterdam. Zijn zoon Jan - mijn overgrootvader - trouwde met een meisje uit een chique familie (Van Everdingen), dat een aardig kapitaaltje ten huwelijk meebracht. Overgrootvader Jan heeft dat door lichtzinnige investeringen verspeeld. Mijn grootvader Frits, geboren in 1867, en zijn vier jaar jongere broer Carel zijn in armoede grootgebracht.
Toen grootvader Frits vijftien was, is hij bij het Instructiebataljon van het leger in Kampen terechtgekomen. In zijn militair paspoort staat: ā€˜6 augustus 1882 vrijwillig geĆ«ngageerd als soldaat voor acht jaarā€™. Hij heeft zes jaar gediend als soldaat en sergeant. Op 21-jarige leeftijd is hij overgestapt naar het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (knil), deels uit lust tot avontuur, deels in de hoop daar een goede toekomst te vinden.
Op 20 april 1892 heeft hij de militaire dienst verlaten. Onderwijs had hij bijna niet gehad, noch een behoorlijke opvoeding. Maar algauw vond hij in Semarang een baan bij de Escompto Maatschappij (nu Bank Dagang Negara) als jongste bediende, voor 75 gulden per maand. Aan het einde van dat jaar werd dit 200 gulden. Daar is hij getrouwd met mijn grootmoeder, die ten dele Javaans bloed had en ā€˜de roos van Semarangā€™ werd genoemd.
[een gouden tijd]... Deze Van Leeuwen had, aldus Peter Hermans, een gemengd oorlogsverleden. In 1941 is hij in Duitsland het onderwijs gaan bekijken. Toen hij terugkwam, was hij veranderd. Ik heb hem als enorm stimulerend ervaren. Meerwaldt daarentegen, nogmaals volgens Hermans, maakte anti-Duitse spotprenten achter op het schoolbord. Hij kon geweldig goed tekenen.
Op het gymnasium heb ik zes jaar wiskundeles gehad van onze klassenleraar Mooij. In de zesde klas vroeg hij ons - de klas was intussen ingekrompen tot vijftien leerlingen - wat wij na het eindexamen van plan waren te doen. Toen ik aan de beurt kwam, antwoordde ik: ā€˜Wis- en natuurkunde studeren,ā€™ waarop hij zei: ā€˜Wat een moed!ā€™ Hij heeft meer gelijk gekregen dan ik toen kon vermoeden.
Nu trof het zo dat beneden in het schoolgebouw een advertentie hing van het Nederland Amerika Instituut waarin gegadigden voor een studiebeurs van een jaar in de Verenigde Staten werden opgeroepen zich te melden. Het was zes jaar na de oorlog. Amerika trok mij enorm. Het liet de toekomst zien en beschikte over een enorm prestige. Ik heb mij aangemeld.
De beslissing liet lang op zich wachten. Intussen ben ik naar Parijs gegaan om te logeren bij een verre nicht van mijn vader in de Rue Tournefort vlak bij het PanthĆ©on in het vijfde arrondissement. Haar man was de uitgever van Les Ɖditions de Minuit en zij woonden boven de drukkerij. Die uitgeverij heeft tijdens de oorlog verboden literatuur gepubliceerd, onder meer van Vercors (Le Silence de la Mer, Les Armes de la Nuit). Het was daar dat ik het telegram van mijn vader kreeg waarin stond: ā€˜Tu partiras pour l'AmĆ©rique.ā€™ Teruggekomen hoorde ik dat ik een studiebeurs had gekregen voor het Oregon State College, in het westen van de Verenigde Staten.
Toen ik mijn reispapieren ging afhalen op het Museumplein, waar het Nederland Amerika Instituut huisde, bleek de toeristenklasse van de boot vol te zijn (van trans-Atlantisch vliegen was toen nog geen sprake)....

[Shell]... De boot deed er drie weken over. Wij legden aan in Gibraltar en Genua. In Port Said kwam de galegale-man aan boord, de goochelaar die muntstukken uit iemands neus kon toveren. In Aden was er een voorstelling die bekendstond als Donkey Fucks the Lady, maar als jonggetrouwd stel zijn wij maar niet gaan kijken. Ik vond het overigens een geval voor de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals (rspca).
In Mombasa mochten wij eindelijk van boord. We werden afgehaald en op een trein naar Nairobi gezet, en daar aangekomen ondergebracht in een hotel. De volgende dag meldde ik mij bij het hoofdkantoor van de Shell Company of East Africa Ltd. in Delamere Avenue. Men wist duidelijk niet wat men met mij aan moest. Dus werd ik maar met mijn Amerikaanse collega Jim Don naar een depot gestuurd om daar een audit uit te voeren. Dat bevond zich in het dorp Lumbwa. Wij logeerden in het Kericho Tea Hotel, in wat toen de White Highlands werd genoemd.
Kenia was toen nog een Britse kolonie. Een paar jaar later zou een conferentie in het Londense Lancaster House worden gehouden waar werd besloten de weg naar onafhankelijkheid in te slaan. Iain Macleod was de Britse minister van KoloniĆ«n die daaraan leiding gaf. Toen hij naar Nairobi kwam om dit aan de blanke bevolking van Kenia uit te leggen, kreeg hij bij aankomst op het vliegveld een aantal munten voor de voeten geworpen. Hij was de Judas die hen had verraden. De emoties liepen hoog op, vooral toen niet lang daarna de Britse premier Harold MacMillan in Kaapstad sprak over ā€˜the wind of changeā€™. ā€˜That miserable fart,ā€™ zeiden blanke planters die van geen wijken wisten. Maar zij moesten wel.
Toen Jim Don en ik in het Kericho Tea Hotel zaten, lag dit alles nog in de toekomst. De Mau Mau-rebellie, die voornamelijk door de Kikuyu-stam werd gesteund, was hard onderdrukt. Jomo Kenyatta had zeven jaar in detentie gezeten. Hij werd ā€˜the Leader to Darkness and Deathā€™ genoemd. Later, na de onafhankelijkheid van Kenia, werd hij ā€˜the Father of the Nationā€™. De parallel met Nelson Mandela dringt zich op, hoewel die heel wat langer dan zeven jaar op Robbeneiland heeft vastgezeten.
[Reizen]... In Chiang Mai heb ik voorts de toekomst van Aziƫ gezien. Ik
weet: het klinkt belachelijk. Maar toch voelde ik dat zo. De lokale Shell-man had mij namelijk meegenomen naar een nachtclub. Het schouwspel daar was indrukwekkend. Er waren twee bands die elkaar afwisselden zonder het publiek op adem te laten komen en zij speelden goed. Op die muziek werd door het publiek enthousiast gedanst. Het geheel was een uitbarsting van energie en plezier zoals ik dat nog niet eerder had gezien. Deze mensen gaan het helemaal maken, dacht ik, en elders in Aziƫ zal het ook zo gaan. Het was maart 1970.
[politicus van beroep]... Al met al zat ik in een tamelijk moeilijk parket: geen baan, geen geld en een onzekere toekomst in een onzeker beroep. De openbare zaak was nog steeds een schone, vond ik, maar ik moest ook praktisch blijven. Gelukkig heeft het Amsterdamse ingenieursbureau Comprimo mij toen gevraagd een onderzoek te doen naar de markt voor ingenieursdiensten in de petrochemie in Mexico-Stad. Ik was wel geen ingenieur, maar ik had mij een jaar of vier met de petrochemie beziggehouden en ik had dus althans een klok horen luiden, ook al wist ik niet hoeveel klepels er waren. Bovendien had ik van 1965 tot 1968 in Centraal-Amerika gewoond en sprak ik Spaans. In 1977 was dat al wat roestig, maar dat wist Comprimo niet. Dus ging ik in de herfst van dat jaar naar Mexico. Ik herinner mij hoe ik in dat grote klm-toestel boven die enorme stad - van toen veertien miljoen inwoners - in de lucht hing en hoe ik mij met enige verwondering afvroeg op welke wijze ik dit varkentje zou wassen.
De eerste dag in Mexico-Stad keek ik met een lodderig oog om mij heen. De tweede dag kocht ik een kaart. Maar de derde dag kon ik het serieuze werk niet langer uitstellen. Ik kende geen hond in heel Mexico en was nog onzeker in mijn Spaans. Ik moest een marktonderzoek doen in een beroep waaraan ik alleen maar had gesnuffeld. En ik had maar Ć©Ć©n middel: de beroepenlijst van het telefoonboek.
Ik zie me daar nog zitten, op mijn bed in mijn hotelkamer in de Calle Hamburgo, met de telefoongids in mijn hand, denkende: waar ben ik in godsnaam aan begonnen? Een bloeiende, interessante en goedbetaalde carriĆØre van zestien jaar afgebroken - plezierige collega's uit het oog verloren - om op duizenden kilometers afstand van land, vrouw en kinderen op de rand van een bed de beroepenlijst van een volmaakt onbekende miljoenenstad te bestuderen!
Vier weken later keerde ik terug naar Nederland met een overzicht van wie wat deed in de Mexicaanse petrochemie. Dat viel klaarblijkelijk bij Comprimo in de smaak, want spoedig daarna gingen de president-directeur van die onderneming,
Teun Barendregt, en ik samen naar Mexico-Stad, waar ik hem her en der heb geĆÆntroduceerd.
[theorie en praktijk]... Misschien lieten deze would-be planners zich leiden door wat zij aanzagen voor de planning van ondernemingen. Maar afgezien van haar twijfelachtige waarde trachtte deze planning de toekomst slechts te voorspellen om erop te kunnen reageren. De overheidsplanners wilden de toekomst ook beheersen, en dat nog wel op basis van een extrapolatie van het verleden. Maar men bestuurt geen schip door naar het kielzog te kijken.
Planning betekent, welbeschouwd, dus dwang. Omdat men dit ook zo voelde, sprak men liever over ā€˜indicatieve planningā€™. Deze indiceerde, gaf een toekomst aan waarnaar ondernemingen werden geacht zich te richten. Indicatieve planning was dus een kruising tussen twee handelingen: een voorspelling maken en een doel stellen. Zij zou een instrument van industriepolitiek worden. Het indicatieve plan was een voorspelling die een industrietak zich tot doel moest stellen. Die industrietak bestond echter meestal uit een groot aantal bedrijven en had geen rechtspersoonlijkheid. Indicatieve planning was dan ook weinig meer dan een fata morgana. In Ruud Lubbers' ā€˜Nota inzake de selectieve groeiā€™ uit 1976 - hij was toen minister van Economische Zaken - las ik dat de overheid de activiteiten van ondernemingen, bedrijfstakken en regio's niet alleen zou stimuleren, maar ook reguleren en corrigeren. Zo zou een ā€˜dynamisch beleidsmodelā€™ ontstaan dat in grote mate zou berusten op consultatie. Dit liet echter onverlet dat de overheid ook ā€˜harde instrumentenā€™ ter beschikking moest hebben om het beleid te doen slagen. Wat die harde instrumenten wel mochten zijn, legde de nota niet uit. Maar bij mij ging een rood lampje branden.
Voorstanders van de indicatieve planning wezen graag naar Frankrijk, waar die vorm van bestuur goede resultaten zou hebben gehad. Die werden evenwel voornamelijk bereikt in de periode tussen 1945 en het ontstaan van de Europese Gemeenschap. Naarmate de meest storende lacunes in de Franse industrie werden gevuld en de integratie met de rest van Europa vorderde, verzwakte het taakstellende karakter van de overheidsplanning. Het Franse zevende plan (1975-1980) was dan ook niet meer dan een voorspelling. En wie keek naar het achtste plan, voor de periode 1981-1985, zag daar een opmerkelijke bescheidenheid omtrent de rol van de staat. Grondgedachte van dat plan was dat de industrie zelf zich moest aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden. Het was de taak van de staat om de juiste voorwaarden te scheppen.
In het begin van de jaren zestig had de Britse conservatieve regering van Harold MacMillan de National Economic Development Council (nedc) in het leven geroepen. Deze op tripartite basis samengestelde organisatie was duidelijk geĆÆnspireerd door de Franse indicatieve planning. De nedc werd belast met het opstellen van een vijfjarenplan: het Neddy-plan, dat doelstellingen gaf voor de macro-economische ontwikkeling en voor een groot aantal bedrijfstakken. Kort daarop had de Labour-regering van 1964 een nationaal plan opgesteld. Zowel het Neddy-plan als het nationale plan werd algemeen als een mislukking beschouwd.
Ik kon mij beter vinden in de woorden die Edmund Dell in mei 1979 sprak. Deze voormalige minister van Handel in het Labour-kabinet had het volgende op te merken over de Britse industriepolitiek. Regeringen werden volgens hem te groot en namen om politieke redenen verantwoordelijkheden op zich die zij niet waar konden maken. De mensen en de industrie verwachtten te veel van de regering. Door hun tussenkomst bescheiden te houden, zouden regeringen nuttig werk kunnen verrichten. Dramatische en dure maatregelen, meende Dell, richten in het algemeen veel schade aan.
Minder ambitieus dan Harold MacMillan was de voorzitter van de ser, J.W. de Pous, die met de regelmaat van de klok de deugden van de overlegeconomie predikte. Toch had ook dat begrip zijn nadelen, al was het nog zo vaag. Men kan geen economie besturen op basis van goede bedoelingen, ook al twijfelt niemand daaraan. Het zijn niet de bedoelingen waarop het aankomt, maar de uitkomsten. Er bestaat geen management by love-in. De inzichten van de verschillende bedrijfsleidingen, ook al werken zij in Ć©Ć©n bedrijfstak, lopen onherroepelijk uiteen. Rondetafelconferenties alleen zullen die verschillende inzichten niet onder Ć©Ć©n noemer brengen. Daarvoor is dwang nodig, bijvoorbeeld door selectieve kredietverschaffing. Daarnaast bestaat een ander bezwaar: een overlegeconomie en protectionisme gaan hand in hand. De gevaren van kartelvorming en protectionisme werden op niet mis te verstane wijze benadrukt in het memorandum over het structuurbeleid van de Duitse delegatie bij de Europese Gemeenschap van 3 mei 1978. De voornaamste prikkel voor de aanpassing van achterhaalde structuren, aldus dit memorandum, werd gegeven door de concurrentie op de markt. OfficiĆ«le analyses konden verkeerd worden geĆÆnterpreteerd als gedragslijn voor het bedrijfsleven, met het risico van een cumulatieve foutieve reactie. Het was onmogelijk gebleken, aldus Otto Lambsdorff, de toenmalige liberale minister van Economische Zaken van de Bondsrepubliek, bij een prognose tot voldoende betrouwbare gegevens te komen wat betreft de vraag.
Ik was het daar hartgrondig mee eens. Mijn ervaringen in het bedrijfsleven wezen in dezelfde richting. Het voorspellen van de toekomst was moeilijker dan ooit. De uitgangspunten van het regeringsbeleid werden niet steeds in de juiste maatregelen omgezet. De maatregelen leverden niet altijd het juiste effect op. De veronderstellingen over de wereldhandel, de koers van de dollar, de olieprijzen of het weer kwamen niet uit. In zijn verslag over 1978 schreef de president van De Nederlandsche Bank J. Zijlstra: ā€˜Zelden waren de verschillen tussen prognoses en uitkomsten zo groot als met betrekking tot het verslagjaar het geval bleek te zijn.ā€™ Maar de consequenties van die waarneming werden bij lange na niet door iedereen aanvaard.
Al deze onderwerpen kwamen destijds ter sprake in de discussie over de meest gewenste economische orde. De Teldersstichting besloot in 1976 een studie over dit onderwerp te laten schrijven. Mij werd gevraagd lid te worden van de werkgroep die zich daarmee bezig zou houden. Omdat die werkgroep niets deed, heb ik dat rapport maar zelf geschreven.
[Oppositie (2) en Suriname] ... Tijdens het Holland Festival van 1990 bezocht Heiner MĆ¼ller, de beroemdste toneelschrijver van de voormalige ddr, Amsterdam. Op verzoek van Arthur Sonnen, een van de organisatoren van het festival, had ik een openbaar gesprek met MĆ¼ller, dat op 29 juni 1990 plaatshad in Theater Bellevue. In dat gesprek bleek zijn ambivalente houding tegenover zijn vaderland. Aan de ene kant noemde hij de ddr een militair voorterrein van de Sovjet-Unie en een tragedie van domheid en incompetentie. Aan de andere kant roemde hij de lage belastingen en de gratis gezondheidszorg.
Interessant werd de discussie toen MĆ¼ller over het toneel onder een dictatuur en in het Westen sprak. Het Westen, zei hij, wordt gekenmerkt door een scheiding tussen leven en werken. Daar leeft men niet, men ademt slechts. (Toen hij dat zei, blies hij een grote wolk tabak in mijn richting.) Het was de nagalm van de ā€˜complete mensā€™ uit het Communistisch Manifest, die 's morgens jaagt, 's middags een staking leidt en 's avonds een teach-in toespreekt. Hamlet opvoeren in het Westen had daarom geen zin, meende MĆ¼ller, want daar was alleen een heden, geen verleden of toekomst. Daar was geen geschiedenis, daar waren alleen kapitaalbewegingen. Het is een opvatting die men ook bij Francis Fukuyama aantreft. Vandaar diens The End of History and the Last Man. Het Duitse idealisme is koppige wijn en zowel MĆ¼ller als Fukuyama heeft daar te veel van gedronken. Mijn discussie met Heiner MĆ¼ller eindigde als volgt: ā€˜Hebt u misschien te veel Hegel gelezen?ā€™ MĆ¼ller: ā€˜Dat zou kunnen.ā€™ ā€˜Is de democratie voor u een beetje te ordinair?ā€™ MĆ¼ller: ā€˜Kan zijn, ja.ā€™ Hij stierf in 1995.
...
totaal apolitiek zijnde - een hekel aan Israƫliƫrs gekregen. Op zichzelf kon mij die bejegening weinig schelen. Maar, bedacht ik, als veel Israƫliƫrs ons zo behandelen, hoe vergaat het dan de Palestijnen over wie zij heersen op de Westoever?
Buitenlandse Zaken is een functie van Binnenlandse Zaken, althans in Nederland. In de Tweede Kamer was de financieel-economische situatie van ons land het belangrijkste thema. In 1989 was een coalitie van cda en PvdA ontstaan. De PvdA had een twaalftal jaren, sinds het kabinet-Den Uyl, in de oppositie gezeten, want het tussenkabinetje cda-PvdA-D66 van 1981-1982 was dermate klunzig geweest dat men het niet mee kon tellen.
Welnu: in 1989 wilde de PvdA weer veel geld uitgeven aan leuke dingen voor linkse mensen. Dat liep gauw spaak. Aan een Tussenbalans viel in 1991 niet te ontkomen. De tekortdoelstelling van 3,25 procent in 1994 zou met ongeveer een half procentpunt worden overschreden. Hoe daarmee zou moeten worden omgesprongen, was tussen de coalitiepartners nog in discussie.
In de Kamer zei ik: ā€˜Telkens weer zagen wij op televisie bewindslieden glunderend vertellen dat er nog slechts aan punten en komma's werd gewerkt. Men was het op hoofdlijnen met elkaar eens. De stemming was zo goed, men kon er maar geen genoeg van krijgen. Provocaties werden opgevangen op de rechterwang en beantwoord met de linkerwang.ā€™ Later dat jaar, bij de Algemene Beschouwingen van oktober, zei ik: ā€˜Het kabinet predikt lastenverlichting in de toekomst, maar beoefent lastenverzwaring in het heden.ā€™ Het lijkt wel alsof er maar Ć©Ć©n politieke discussie in Nederland is, die eindeloos wordt herhaald.
Een discussie die verder reikte dan de Tussenbalans betrof een enquĆŖte over de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid. Ik begon die discussie, die door fractievoorzitters werd gevoerd, met een paar fundamentele opmerkingen. De dominante ideologie inzake de sociale zekerheid in de jaren vijftig
...
Welnu: in 1989 wilde de PvdA weer veel geld uitgeven aan leuke dingen voor linkse mensen. Dat liep gauw spaak. Aan een Tussenbalans viel in 1991 niet te ontkomen. De tekortdoelstelling van 3,25 procent in 1994 zou met ongeveer een half procentpunt worden overschreden. Hoe daarmee zou moeten worden omgesprongen, was tussen de coalitiepartners nog in discussie.
In de Kamer zei ik: ā€˜Telkens weer zagen wij op televisie bewindslieden glunderend vertellen dat er nog slechts aan punten en komma's werd gewerkt. Men was het op hoofdlijnen met elkaar eens. De stemming was zo goed, men kon er maar geen genoeg van krijgen. Provocaties werden opgevangen op de rechterwang en beantwoord met de linkerwang.ā€™ Later dat jaar, bij de Algemene Beschouwingen van oktober, zei ik: ā€˜Het kabinet predikt lastenverlichting in de toekomst, maar beoefent lastenverzwaring in het heden.ā€™ Het lijkt wel alsof er maar Ć©Ć©n politieke discussie in Nederland is, die eindeloos wordt herhaald.
Een discussie die verder reikte dan de Tussenbalans betrof een enquĆŖte over de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid. Ik begon die discussie, die door fractievoorzitters werd gevoerd, met een paar fundamentele opmerkingen. De dominante ideologie inzake de sociale zekerheid in de jaren vijftig
[Coalitie (2)] . . . Tijdens het kabinet-Kok i is vier keer in de Tweede Kamer over de Europese Unie gedebatteerd. Een keer in algemene zin (juni 1996), tweemaal over Europese toppen (december 1996 en juni 1997), en eenmaal specifiek over de emu, de Economische en Monetaire Unie (april 1998). Al deze aandacht lag voor de hand, want het betrof zeer belangrijke zaken, die ons tot op de dag van vandaag dwarszitten.
Hoe zou de architectuur van de Europese Unie er in de toekomst uit moeten zien? Op 15 mei 1996 zei Frans Andriessen, voormalig vicepresident van de Europese Commissie, in zijn Mansholt-lezing: ā€˜Het federale model paste bij een relatief homogeen Europa. Het continentale Europa is niet homogeen en zal dat ook op korte termijn niet zijn.ā€™ Op zichzelf was die uitspraak juist. Maar hij riep de vraag op wat dat homogene Europa dan kon zijn. Met het Verenigd Koninkrijk erbij? ItaliĆ« erin of eruit? Andriessen waagde zich daar begrijpelijk niet aan.
De roemruchte voormalige president van de Europese Commissie Jacques Delors zei eens dat men niet verliefd wordt op een markt. (Jacques Wallage citeerde daarop Gustav Heinemann: ā€˜Man liebt keine LƤnder, man liebt seine Frau.ā€™) Strikt genomen had Delors natuurlijk gelijk, maar het was het verkeerde signaal. De Fransen hielden niet echt van vrijhandel, zei ik, terwijl liberalen vrijhandelaren waren en geen behoefte hadden aan een Fort Europa. De Fransen wilden elk probleem voor de voeten van de staat leggen. De staat moest het oplossen. Dat leidde tot regelgeving. De Franse arbeidsmarkt was dan ook doodgeregeld.

Het Communisme

Mijn houding tegenover het communisme is bepaald door twee boeken en een ervaring. De ervaring was mijn bezoek aan het ius-congres in Praag, waarover ik eerder heb geschreven. Het eerste boek was de roman Darkness at Noon van Arthur Koestler, die laat zien hoe de communist Rubashov ertoe wordt gebracht de partijlijn boven de waarheid te plaatsen. Het tweede heette Ik verkoos de vrijheid van Victor Kravchenko. Deze functionaris van de Sovjet-Unie was in augustus 1943 naar de Verenigde Staten gestuurd, waar hij in april 1944 met het sovjetregime brak om zich ā€˜onder de bescherming van de Amerikaanse openbare mening te plaatsenā€™. Zijn boek verhaalde van de gruwelen van de zuiveringen en van de hongersnood in de OekraĆÆne. Het verscheen in 1947 in Frankrijk, waar de schrijver door het communistische blad Les Lettres FranƧaises werd beticht van leugens en verraad. In januari 1948 beschuldigde Kravchenko dit blad van laster. In maart won Kravchenko zijn proces. In hoger beroep werd hem 1 franc genoegdoening toegewezen.
Le Monde noteerde dat de meeste linkse, niet-communistische intellectuelen zich lieten weerhouden door de vrees te vervallen tot het anticommunisme. Het was een zelfcensuur die de uitstraling van het boek beperkte. Comment peut-on ĆŖtre anticommuniste? was toen nog een gangbare stelling. Bij de verkiezingen van juni 1951 kreeg de Franse communistische partij pcf 27 procent van de stemmen.
Ik heb Kravchenko's boek in 1948 gelezen in Engeland, waar ik met een paar Franse studenten in pension was om Engels te leren. Een van hen zei van het boek: ā€˜Het ruikt naar dollarsā€™, insinuerende dat de Amerikaanse geheime dienst erachter zat. In de zomer van 1953 had ik een baantje bij het International House van New York. Op een zondag deed de vrouw van een missionaris verslag van wat zij in China van het communisme had meegemaakt. Zij noemde de communistische dictatuur daar een ā€˜ijzeren ring die de mensen om hun hoofden kregen en die steeds strakker werd aangeschroefdā€™. Algemeen ongeloof viel haar ten deel. Het bleek moeilijk de toehoorders van de communistische werkelijkheid te overtuigen.
Zo was het ook met de progressieve intellectuelen in Nederland, die zich onderscheidden door lankmoedigheid tegenover communistische regimes. Dat verbaasde mij, want de stelling dat die regimes overal waar zij aan de macht waren gekomen een onversneden ramp hadden veroorzaakt, was toch overvloedig gedocumenteerd en overtuigend aangetoond. Maar AndrĆ© van der Louw, destijds burgemeester van Rotterdam, legde namens zijn gemeentebestuur bloemen op het graf van Mao. In zijn ā€˜Hollands Dagboekā€™ in Nrc Handelsblad kwam hij niet verder dan de zuinige opmerking ā€˜dat wij wellicht in de knoop kunnen komen met politieke criteria die in ons deel van de westerse wereld opgeld kunnen doenā€™. DaarvĆ³Ć³r had hij reeds vanuit Lissabon te kennen gegeven voorstander te zijn van een dialoog tussen socialisten en communisten daar. ā€˜Persoonlijk geloof ik dat een partij als de Portugese Communistische Partij (PCP) zich aan eenmaal gemaakte afspraken zou houden,ā€™ zei hij toen. Wie vriendelijk was, kenschetste die opmerking als naĆÆef. Niet lang daarna probeerden leden van de PCP het socialistische blad Republica monddood te maken.
Van der Louw stond evenwel niet alleen. Sonja van der Gaast, lid van het hoofdbestuur van de PvdA, schreef in Socialisme en Democratie: ā€˜Eens moet het mogelijk zijn om met de CPN tot werkafspraken te komenā€™ om zo een ā€˜werkelijk progressieve meerderheid tot stand te brengenā€™. En bij de communistische machtsovername van Zuid-Vietnam sprak de toenmalige minister Jan Pronk over de ā€˜bevrijdingā€™ van dat land. Wisten deze mensen niet wat voor vlees ze met communisten in de kuip hadden? Waarom keken zij, maar weigerden zij te zien?
Op 17 juni 1978 schreef ik daarover het volgende in nrc Handelsblad: ā€˜De macht van de idee over de mens blijkt zo sterk te zijn dat elke misdaad wordt vergoelijkt, mits die maar wordt gepleegd uit naam van de juiste theorie - of liever: uit naam van de juiste mythe. Dat is de mythe van de revolutie, van de grote verandering, van wat de Fransen noemen le grand soir. Deze mythe is half heilsleer, half ongeduld met administratieve maatregelen die nooit meer dan deeloplossingen kunnen geven. Het is de mythe die het communisme in de ogen van velen nog steeds een zekere aantrekkingskracht verleent, hoewel het toch de grootste confidence trick uit de geschiedenis van de mensheid is. De mythe is machtig, maar wijkt voor de ervaring: de enige marxisten wonen nu in het Westen.ā€™
Ik ontdekte dat men de Nederlandse politiek niet kan begrijpen zonder althans enig inzicht in de theologie. De strijd tussen de arminianen en de gomaristen, tussen de rekkelijken en de preciezen, duurde in de jaren zeventig nog altijd voort. Sinds het begin van de jaren zestig was de ontkerkelijking in Nederland in snel tempo toegenomen. Vooral de rooms-katholieke gemeenschap was ontredderd. Het aantal priesterwijdingen, dat in 1960 nog 318 had bedragen, was twaalf jaar later tot 27 geslonken. De kerkgang liep terug van 71 procent in 1961 tot 34 procent in 1976. De KVP, die in 1963 nog 32 procent van de kiezers achter zich had geschaard, viel in 1972 terug op 18 procent. Deze ontwikkeling viel samen met het aanbreken van een materiƫle overvloed.
Beide ontwikkelingen brachten vrijheid mee, maar niet noodzakelijk geestelijke onafhankelijkheid. Voor een aantal mensen werd het juk der conventies verlicht; voor velen werd het echter vervangen door een even zwaar juk van conformisme. Er ontstond een lompenintelligentsia: mensen die hun referentiekader hadden verloren en compensatie zochten in een naĆÆef maar verlossend engagement op basis van een versimpeld marxisme en de bric-Ć -brac van de media.
In theologische termen betekende dit dat het einde der tijden werd verplaatst, zoal niet naar het hier en nu, dan toch naar de Derde Wereld en het binnenkort. In de terminologie van de Duitse socioloog Max Weber manifesteerde deze lompenintelligentsia een extreme vorm van Gesinnungsethik, in plaats van de Verantwortungsethik waarmee ik was opgegroeid.
De ontkerkelijking maakte dat gevoelens van persoonlijke schuld werden veralgemeniseerd tot sociale tekortkomingen en structureel geweld. Of, zoals de Amerikaanse senator en socioloog Daniel Patrick Moynihan het stelde: de maatschappij werd schuldig bevonden zolang haar onschuld niet was bewezen. De schuld van het individu werd geprojecteerd op zijn omgeving. Daarmee werd de mens zelf goed. Dat was dan ook de hoofdstelling van de Nederlandse politiek geworden. Maar als de mens goed was, waarom ging het dan zo slecht? Dat moest wel komen door de anderen: de multinationals en de navo, de Amerikanen en het imf. De lompenintelligentsia leed mijns inziens aan een provinciaal manicheĆÆsme.
Gegeneraliseerde en romantische schuldgevoelens lagen ook ten grondslag aan wat de mythe van de catastrofe kon worden genoemd, die een zo vooraanstaande plaats had in het denken van progressieve intellectuelen. Het was een mythe die getuigde van de drang te vernietigen en opnieuw te beginnen. Een radicale oplossing was aantrekkelijk voor geesten die waren getraind in logische onderscheidingen. Een Brave New World zou als bijkomend gemak hebben dat hij intellectuelen de status zou schenken waar zij naar hun gevoel ook recht op hadden: alfa plus.
Vandaar het voortsudderende ontzag voor het communisme - althans in progressieve kringen - dat Alexandr Solzjenitsyn met al zijn boeken niet had kunnen afbreken. Men moest daar ā€˜genuanceerdā€™ tegen aankijken. Nieuw Links wilde de onvoorwaardelijke erkenning van de ddr. De Partij van de Arbeid wilde een dialoog met de regimes van Oost-Europa. De eer van die partij werd gered door Max van der Stoel, die als minister van Buitenlandse Zaken niet terugdeinsde voor een stevig conflict met de regering van Tsjecho-Slowakije. Maar Maarten van Traa, destijds internationaal secretaris van de PvdA, eiste begin 1981 dat hulp aan de Poolse vakbeweging SolidarnoĆŗae, die toen moest opboksen tegen de Poolse regering, niet mocht worden uitgelegd als een ā€˜antisocialistische provocatieā€™.
Mijn visie op het communisme was ongenuanceerd. Ik schuwde de dialoog niet, maar evenmin de confrontatie. Naar mijn mening kon men spreken van een soort samenzwering tussen de communistische partij van de Sovjet-Unie en de westerse progressieve intelligentsia die was gericht tegen het Russische volk, en ik stoorde mij daar buitengewoon aan. Die samenzwering betrof niet alleen de Sovjet-Unie. Nederland gaf destijds willens en wetens ontwikkelingshulp aan Laos voor een project dat op dwangarbeid berustte. De PvdA steunde Radio Sandino in een tijd dat er in Nicaragua perscensuur heerste.
Alleen zij die geen verantwoordelijkheid dragen, kunnen zich een Gesinnungsethik veroorloven. Bob Goudzwaard, de hoogleraar die voor het cda het verkiezingsprogramma van 1977 schreef, verklaarde in 1980 dat de ethiek en niet de doelmatigheid het criterium voor politiek handelen was. Veilig in zijn leerstoel aan de Vrije Universiteit verliet hij een maand later zijn partij omdat haar standpunt over atoomwapens hem niet aanstond. Dat standpunt bleef lange tijd overigens buitengewoon vaag. De PvdA, daarentegen, was wel duidelijk: geen plaatsing van kruisraketten, eenzijdige vermindering van de zes andere aan Nederland toegewezen atoomtaken tot Ć©Ć©n of twee vĆ³Ć³r 1985, een kleiner leger, en een lager defensiebudget. Klaas de Vries, de defensiewoordvoerder van die partij in de Tweede Kamer, drong aan op een atoomvrij West-Europa, desnoods eenzijdig te verwezenlijken. In dat unilateralisme, waarvan ik een verklaard tegenstander was, werd hij gesteund door het Interkerkelijk Vredesberaad (ikv).

De doelstellingen van die organisatie waren echter veel verstrekkender. Volgens Mient Jan Faber, haar secretaris, vormde de kernwapenproblematiek slechts het begin. Het ging hem uiteindelijk om de opbouw van een geheel nieuwe cultuur. De Brave New World wenkte. Het ikv had het vooral gemunt op het cda. Dat was ā€˜het zachte centrum van de politiekā€™. De leden van het ikv namen deel aan politieke bijeenkomsten, maar maakten zich niet altijd als zodanig bekend. Zo kon het gebeuren dat de politicus op het podium zich geconfronteerd zag met een tweedejaarsstudent sociologie die met het jaarrapport van het International Instituut voor Vredesonderzoek uit Stockholm (sipri) zwaaide om aan te tonen dat de navo geen nieuwe wapens nodig had ter verdediging tegen de Russische ss-20-raketten. Sommigen van die politici wisten niet dat de reputatie van het sipri vooral groot was bij vredesgroepen en lieten zich daarom imponeren door deze ā€˜spontaneā€™ uiting van bezorgdheid.
Het ikv pleitte voorts voor een ā€˜politiek der kleine landenā€™, waarin Nederland een bondgenootschap zou vormen met een zonderlinge verzameling landen zoals Angola, Mexico, RoemeniĆ«, Sri Lanka, JoegoslaviĆ« en Nicaragua. Die landen, zo betoogde het ikv, zouden een coalitie kunnen vormen om de toenmalige accumulaties van internationale macht te neutraliseren.
In het buitenland maakte dat voorstel niet onmiddellijk indruk, maar binnenslands boekte het ikv in zoverre succes dat de regering een beslissing omtrent de plaatsing van de kruisraketten moest uitstellen. Dat uitstel, meende ik, getuigde van weinig moed. Hoe duidelijker het regeringsbeleid ter zake was, des te minder ruimte protestbewegingen kregen. Nadat de plaatsingsbeslissing eindelijk werd genomen, zakten die bewegingen dan ook geheel in. Politici moesten zich niet te veel achter een opinieklimaat verschuilen, meende ik, dat zij zelf vaak in niet geringe mate opriepen.
Een organisatie die in dit hoofdstuk niet mag ontbreken, is de Wereldraad van Kerken, die een toonbeeld van inschikkelijkheid is geweest tegenover de communistische regimes van Oost-Europa. De houding van de Wereldraad ten opzichte van de christenen die daar in het verdomhoekje waren geraakt, werd gekenmerkt door een terughoudendheid die aan lafheid grensde. De Roemeense predikant LĆ”szlĆ³ TƶkĆ©s, wiens protest bijdroeg tot de val van Ceauşescu, zei daarover: ā€˜Ik hoopte intens dat de kerken in het Westen voor mij en mijn gemeente zouden opkomen. Elk protest bij Ceauşescu zou hebben geholpen.ā€™
Maar in GenĆØve (waar de Wereldraad van Kerken is gevestigd) waren ze niet geĆÆnteresseerd in de strijd voor vrijheid van deze eenzame predikant. De kerken in het Westen waren volgens hem ā€˜niet bereid voor de waarheid te vechten. [...] Toen het voor ons om leven of dood ging, lieten de Zuid-Afrikaanse predikant Allan Boesak en andere oecumenische zwaargewichten ons vallen.ā€™ Inzake Afghanistan nam de Wereldraad een positie in die dicht bij het officiĆ«le Sovjet-standpunt lag. De raad nam bijvoorbeeld zonder veel commentaar de Russische redenering over dat de inval in Afghanistan een reactie op het navo-dubbelbesluit was.
Tijdens mijn staatssecretariaat (1982-1986) heb ik alle Oost-Europese landen bezocht behalve Albaniƫ. In Oost-Berlijn bracht ik een bezoek aan de eerste vicepremier, Werner Krolikowski. Onze ambassadeur daar vergezelde mij. Krolikowski viel mij aan om de zaak van de kruisraketten. Ik antwoordde dat de plaatsing van de ss-20-raketten door de Sovjet-Unie een poging tot intimidatie van West-Europa met militaire middelen was, die de navo onmogelijk onbeantwoord kon laten. Het gesprek duurde kort: wij hadden elkaar weinig te zeggen.
De omstandigheden waaronder dit bezoek plaatshad, waren curieus. Nauwelijks had de auto die de ambassadeur en mij vervoerde bij het regeringsgebouw stilgehouden, of de deur werd geopend. Een jonge vrouw in uniform wachtte ons zwijgend op. Zij ging ons voor over het rode kleed van een lange marmeren gang waar niets op de aanwezigheid van mensen duidde.

Dat symboliseerde voor mij de afstand van de partij tot het volk. Aan het einde sloegen wij rechts af de hoek om. Daar stond weer een geĆ¼niformeerde jonge vrouw zwijgend in een open lift te wachten. Wij gingen naar boven om weer door een lange marmeren gang met een rood kleed te lopen.
In een interview met FrƩnk van der Linden van de Nieuwe Revu in 1995 heb ik beweerd dat de kleine meelopers van de nsb meer zijn gestraft dan de voorlieden van de cpn, die daar nooit rekenschap van hebben moeten geven. Volgens sommigen zou ik hebben bedoeld dat de cpn laakbaarder was dan de nsb, maar dat was natuurlijk niet zo. Het ging mij om verantwoording. Als voorbeeld gaf ik Gijs Schreuders, voormalig lid van de Tweede Kamer voor de cpn. Maar dat voorbeeld was verkeerd, want Schreuders had juist wel verantwoording afgelegd in zijn boek De man die faalde uit 1992. Ik heb die verwijzing naar hem dan ook teruggenomen. Maar niet mijn stelling als zodanig. Een stichting Werkgroep Herkenning is opgericht om steun te verlenen aan kinderen van nsb'ers. Naar Marcus Bakker is een zaal in de Tweede Kamer vernoemd. Je kon ook altijd zo met hem lachen. Maar daar ging het natuurlijk niet om.
Met J.L. Heldring verwonderde ik mij ā€˜over de lankmoedigheid van de vele vriendjes in pers en politiek [...] die anders zo gauw met pek en zwavelzuur klaarstaanā€™. Dit alles leidde tot een grote bijeenkomst in de poptempel Paradiso in Amsterdam, die wel de laatste teach-in van Nederland is genoemd. De zaal stond blauw van de rook. Sprekers waren Meindert Fennema en Elsbeth Etty, voormalig redacteur van De Waarheid, en natuurlijk ikzelf. De laatste woorden van mijn inleidende praatje waren: ā€˜Weg met de radicale chic, leve de bourgeoisie.ā€™

Shell

In de demonologie der progressieven speelden de multinationale ondernemingen in de jaren zeventig en tachtig een vooraanstaande rol. Zij waren de octopussen die overal hun ongrijpbare en funeste invloed probeerden te laten gelden. Toch was niet altijd duidelijk wat hun precies werd verweten. Moesten zij nu wel investeren wegens de werkgelegenheid die dat meebracht? Of juist niet, omdat die investeringen de grondstoffen en markten van andere landen exploiteerden tegen voor hen ongunstige voorwaarden? Moesten zij nu wel moderne technologie meebrengen, omdat de overdracht van technische kennis belangrijk was? Of juist niet, omdat vooral in ontwikkelingslanden technologie aan de omgeving aangepast moest zijn? Moesten zij de plaatselijke wetten nu wel eerbiedigen, omdat zij anders een onjuist gebruik van hun macht zouden maken? Of niet, omdat die plaatselijke wetten wel eens onrechtvaardig konden zijn?
Wat er nu precies loos was en wat er moest gebeuren, bleef onduidelijk, evenals wat multinationale ondernemingen eigenlijk waren. Een Russisch staatsbedrijf dat ook in het buitenland werkte? Een Filipijnse houtonderneming die in Kalimantan bomen kapte? c&a? EĆ©n ding was echter duidelijk: Shell was de meest multi van alle multinationals.
Ik werkte voor Shell, dus ik voelde mij aangesproken. Een probleem daarbij was echter dat ik mij zo slecht herkende in het beeld dat in Nederland van de multinationale onderneming werd geschilderd. In Oost-Afrika had ik (tussen 1960 en 1964) dc-3-toestellen en theeplantages van brandstof voorzien. Als Shell en andere oliemaatschappijen dat niet hadden gedaan - via een complex systeem van boortorens, pijpleidingen, raffinaderijen, tankers, opslaginstallaties en vrachtwagens -, wie zou die rol dan hebben vervuld? De Tanzaniaanse regering was daartoe ten enenmale niet in staat.

Het "netwerk" van Bolkestein

  • Aantjes, Willem 121-122
  • Aardenne, Gijs van 126, 137, 150, 184, 187-188
  • Aarts, Harry 174
  • Aartsen, Jozias van 204
  • Agt, Dries van 99, 101, 122-123, 135
  • Aidit, Dipa Nusantara 69
  • Alexander de Grote 80
  • Ali Bhutto, Zulfikar 93
  • Andriessen, Frans 121-123, 193
  • Arafat, Yasser 126
  • Arkoun, Mohammed 51
  • Ashrawi, Hanan 174
  • Asscher, Lodewijk 179
  • Baalen, Hans van 198
  • Bakker, Marcus 120
  • Bakoenin, Michail 215
  • Balkenende, Jan Peter 213
  • Barendregt, Teun 101
  • Barroso, JosĆ© Manuel 204, 214
  • Basu, Jyoti 92
  • Bauer, Peter 49-51
  • Beckers, Ria 75
  • Beek, Relus ter 174
  • Beil, Gerhard 146
  • Bell, Daniel 32
  • Bemmelen, J.M. van 66
  • Bergh, Jaap van den 38
  • Bergson, Henri 14
  • Berkhouwer, Cees 172
  • Beth, Evert 32
  • Beyen, Has 123
  • Bitterlich, Joachim 195
  • Bivar Salgado, Julio de 33
  • Blair, Tony 157, 214
  • Boeke, Kees 19-20
  • Boer, Joep de 133
  • Boermans, Theu 154, 170
  • Boersma, Femke 139, 153-156, 158, 160, 178, 184, 197-198, 211
  • Boesak, Allan 119
  • Bolkestein, Gerrit 9-11, 14, 19
  • Bolkestein, Hendrik 9-10
  • Bolkestein, Jan 14
  • Bolkestein, Kate 71
  • Bolkestein, Klaas 9
  • Bolkestein, Nico jr. 174
  • Bolkestein, Nico sr. 14
  • Bolkestein, Nicolaas 13
  • Bordewijk, Ferdinand 13
  • Borst, Els 197
  • Bouterse, Desi 180
  • Braestrup, Peter 143
  • Brandsma, Margriet 199
  • Brandt Corstius, Hugo 10
  • Breedveld, Willem 165
  • Brink, Hans Maarten van den 39
  • Brinkhorst, Laurens Jan 126-127
  • Brinkman, Elco 168, 178, 185
  • Broek, Hans van den 165, 172
  • Bruggen, Erik van 178
  • Burgess, Guy 56
  • Byrne, David 204
  • Carrington, Lord 154-155
  • Ceauşescu, Nicolae 119
  • Cevaal, Arnoud 150
  • Chaban-Delmas, Jacques 75
  • Channon, Paul 140
  • Chomsky, Noam 158-159
  • Chouffoer, Jan 98
  • Churchill, Winston 24, 141
  • Clark, Alan 141
  • Clinton, Bill 196
  • Cockfield, Lord 140
  • Colijn, Hendrik 41-42
  • Collot d'Escury, Han 38
  • Cornielje, Clemens 173
  • Craxi, Bettino 39
  • Cresson, Ɖdith 139
  • Cyrus de Grote 81
  • Dankert, Piet 172
  • Deetman, Wim 159, 198
  • Dell, Edmund 109
  • Delors, Jacques 193, 204
  • Deniau, Jean-FranƧois 134
  • Dewinter, Filip 188
  • Diamantopoulou, Anna 207
  • Dijkman, Stef 123
  • Dijkstal, Hans 200
  • Dinesen, Isak (pseudoniem van Karen von Blixen) 58
  • Don, Jim 57
  • Donselaar, Jos van 173
  • Drees, Willem 14, 95
  • Eekelen, Wim van 121, 155
  • Eppink, Derk Jan 165
  • Etty, Elsbeth 120
  • Faber, Mient Jan 118, 133
  • Fennema, Meindert 120
  • Ferdows, Mansur 28, 34
  • Fiebig, Richard 17, 20-21
  • Finch Hatton, Denys 58
  • Fischler, Franz 208
  • Flaubert, Gustave 216
  • Floris v 47
  • Fortuyn, Pim 201
  • Frank, Anne 11
  • Franssen, Hubertus Martinus 180
  • Frinking, Ton 133
  • Fruytier, Jan 66
  • Fukuyama, Francis 171
  • Gaast, Sonja van der 114
  • Gaay Fortman, Bas de 124, 180
  • Galtung, Johan 106
  • Gandhi, Indira 91
  • Gandhi, Sanjay 91-92
  • Geelhoed, Leendert Adrie 184, 187
  • Gelder, Joost van 33
  • Gennep, Rob van 46
  • Genscher, Hans-Dietrich 139
  • Gerbrandy, Sjoerd 14, 20
  • Geyl, Pieter 14, 16
  • Ginjaar, Leendert 163
  • Giscard d'Estaing, ValĆ©ry 75, 138
  • Goebbels, Joseph 141
  • Gƶring, Hermann 141
  • Goudsblom, Johan 38
  • Goudzwaard, Bob 117
  • Graaf, Peter 157
  • Graves, Robert 48
  • Greene, Graham 27
  • Grimond, Jo 134
  • Guigou, Ɖlisabeth 194
  • Haddad 126-127
  • Haferkamp, Willy 137
  • Haider, Jƶrg 199
  • Hamengkubuwono ix 73
  • Hart, Judith 49
  • Heidegger, Martin 216}
  • Heinemann, Gustav 193
  • Heldring, JĆ©rĆ“me Louis 120
  • Henderson Couper, Angusina 43
  • Henry, O. (pseudoniem van William Sydney Porter) 67
  • Hermans, Loek 154, 163
  • Hermans, Peter 24-25
  • Herzen, Alexander 215-216
  • Heyting, Arend 31
  • Hillen, Hans 161
  • Hirsch Ballin, Ernst 165, 178
  • Hitler, Adolf 122
  • Hobsbawn, Eric 216
  • Hoessein, Saddam 147-148, 164
  • Hollande, FranƧois 76
  • Holtrop, Marius 38
  • Hoogervorst, Hans 173, 184, 188, 195, 206
  • Janmaat, Hans 169
  • Jaruzelski, Wojciech 40
  • Jobert, Michel 138
  • Joffe, Josef 76
  • Johnson, Lyndon B. 143
  • Jong, Loe de 11, 20
  • Jong, Piet de 133
  • Juda, Jo 14
  • Juliana (prinses) 10
  • Juncker, Jean-Claude 196
  • Jurgens, Erik 35
  • Kalshoven, Frank 179
  • Kamerbeek, J.C. 46
  • Kappeyne van de Coppello, Annelien 121
  • Karremans, Thom 190
  • Kassem, E.J. 64
  • Kazi 60
  • Kedourie, Elie 50-51
  • Keizer, Madelon de 16
  • Kennedy, John Fitzgerald 143
  • Kenyatta, Jomo 57-58
  • Kissinger, Henry 125, 138
  • Klaauw, Chris van der 123-124
  • Kleist, Edwald von 157
  • Klerk, Frederik Willem de 132
  • Koestler, Arthur 113
  • Kohl, Helmut 195
  • Kok, Wim 183-187, 189, 194, 199-200, 203-204
  • Koning, Henk 153
  • Korthals Altes, Frits 151, 163, 170
  • Kouwenaar, Gerrit 37
  • Kravchenko, Victor 113
  • Krolikowski, Werner 119, 133, 146
  • KyliĆ”n, JiĆøi 40
  • Lachmon, Jagernath 180
  • Lagendijk, Joost 203
  • Lambsdorff, Otto 110, 138-139, 141, 196
  • Lamers, Karl 196
  • Lamoree, Jhim 160
  • Langemeijer, Gerard Eduard 21
  • Leegte, RenĆ© 173
  • Lettow-Vorbeck, Paul von 59
  • Lieftinck, Piet 16
  • Lijphart, Arend 169
  • Linden, FrĆ©nk van der 120
  • Linden, RenĆ© van der 155
  • Linschoten, Robin 150
  • Lodewijk xiv 195
  • Louw, AndrĆ© van der 114
  • Lubbers, Ruud 108, 121-122, 126, 133, 140, 154, 156, 160, 164-165, 169, 172, 178-179, 183, 185
  • Lucebert 37
  • Lunshof, Kees 186
  • Maaten, Jules 198-199
  • MacFarquhar, Roderick 32
  • Maclean, Donald 56
  • Macleod, Iain 57
  • MacMillan, Harold 57, 109
  • Maij-Weggen, Hanja 188-189
  • Malagodi, Giovanni 134
  • Malfa, Giorgio la 195
  • Mandela, Nelson 58
  • Mann, Thomas 13, 36
  • Mao Zedong 114
  • Marcuse, Herbert 216
  • Mariam, Mengistu Haile 77
  • Markov, Georgi 146
  • Marx, Karl 55, 215
  • Masani, Minoo 92-93, 134
  • McNamara, Robert 49
  • Meerwaldt, J.D. 23-25, 45-47, 49-51
  • Merkel, Angela 209
  • Meyjes, Anna Margaretha 13
  • Meyjes, Carel 12-13
  • Meyjes, Frits 12-13
  • Meyjes, Jan 12
  • Mierlo, Hans van 168, 183-185, 187, 189
  • Mitterrand, FranƧois 75-76, 138
  • Mƶnnich, Conrad Willem 48
  • Montesquieu 133
  • Montessori, Maria 11
  • Monti, Mario 204
  • Mooij 25, 45
  • Moynihan, Daniel Patrick 116
  • MĆ¼ller, Heiner 171-172
  • Mungra, Lachmipersad 180
  • Mussolini, Benito 78
  • Naipaul, Shiva 63
  • Nicodemus 29
  • Nietzsche, Friedrich 217
  • Nieuwenhoven, Jeltje van 200
  • Nijpels, Ed 135, 137, 150-151, 153, 165
  • Nord, Hans 172-173
  • Nuis, Aad 38, 174
  • Olszowski, Stefan 40
  • Oostlander, Arie 188-189
  • Ornstein, Leonard 153
  • Ornstein, Thijs 24, 178
  • Oud, Pieter 200
  • Paassen, C.R. van 23
  • Palacio, Loyola de 212
  • Paradijs, Sjuul 197
  • Patten, Chris 204
  • PelikĆ”n, JiĆøi 39-40
  • Pen, Jean-Marie le 41
  • Peres, Shimon 174
  • PerĆ³n, Juan 104
  • Polak, Johan 33, 46-47
  • Poll, Bert 166
  • Pos, Hendrik Josephus 14
  • Pous, Jan Willem de 109
  • Prodi, Romano 203-204, 206-209
  • Pronk, Jan 49, 115, 132, 180
  • Puchinger, George 41-42
  • Rabinovich, Itamar 174
  • Rahman, Mujibur 87
  • Rahman, Pimi 87-88
  • Rauwerda, Peter 98, 101
  • Ribbentrop, Joachim von 141
  • Rietkerk, Koos 121-122, 124-125, 129, 135
  • Rijkens, Paul 11
  • Rimbaud, Arthur 46
  • Ripperda Wiersma 66
  • Rocard, Michel 76
  • Romme, Carl 16
  • Rommers, Pieter 37
  • Rousseau, Jean-Jacques 215
  • {==223==} {>>pagina-aanduiding<<}
  • Rubinstein, Renate 37
  • Ruding, Onno 145, 159-160
  • Rusk, Dean 143
  • Saint-Just, Louis Antoine 75
  • Santer, Jacques 204
  • Santosh, K. 32
  • Schakel, Maarten 122
  • Scheltema, Gabbe 36, 42
  • Scheltema, Hugo 73-74
  • Schmitz, Elizabeth 170
  • Scholten, Jan Nico 123
  • Schreuders, Gijs 120
  • Schreyer, Michaele 213
  • Schrƶder, Gerhard 213
  • Schwietert, Charles 145
  • SĆ©guin, Philippe 196
  • Selassie, Haile 77
  • Seyss-Inquart, Arthur 14
  • Simbolon, Maludin 72
  • Singgih, Amin 71
  • Singh, S. 92
  • Sipkes, Leonie 177, 179
  • Soeharto 69
  • Soekarno 69, 72
  • Soetenhorst, Rob 142-143
  • Solbes, Pedro 209
  • Solzjenitsyn, Alexandr 116
  • Someren, Haya van 121
  • Somohardjo, Paul Slamet 180
  • Sonnen, Arthur 171
  • Sorel, Georges 216
  • Spaght, Monty 68
  • Spijkers, Mai 47
  • Splunter, Ernst van 173
  • Sprague, Charles 29
  • Staal, Frits 32
  • Stamford Raffles, Thomas 55
  • Stark, JĆ¼rgen 195
  • Stilwell, Joe 83
  • Stoel, Max van der 99, 117, 125, 147, 149
  • Stoiber, Edmund 196
  • Straat, Evert 14, 17
  • Strasser, Gregor 216
  • Sutowo, Ibnu 69-70
  • Syriotis, Tony 28
  • Tata, J.R.D. 93
  • Thatcher, Margaret 49, 140
  • Thijn, Ed van 43, 183
  • Thorn, Gaston 134
  • Tietmeyer, Hans 195
  • Tilanus, Hendrik 14
  • Tjeenk Willink, Herman 185-186
  • TƶkĆ©s, LĆ”szlĆ³ 119
  • Tolstoj, Lev 215
  • Toxopeus, Edzo 134, 151
  • Traa, Maarten van 117
  • Triffin, JĆ¼rgen 213
  • Troelstra, Pieter Jelles 179
  • Uyl, Joop den 99, 101, 107, 122-123, 135, 180
  • Valk, Gerrit 178
  • Veder-Smit, Els 101
  • Veen 45
  • Venkataraman, Ramaswamy 89
  • Verheugen, GĆ¼nther 207-208, 213
  • Verlaine, Paul 46
  • Viersen, Hajo 35-36
  • Vinkenoog, Simon 37
  • Vis, Jan 184
  • Vollenhoven, Dirk Hendrik Theodoor 41
  • Vollenhoven, Pieter van 66
  • Vollgraff, Carl Wilhelm 45
  • Voorhoeve, Joris 151, 153, 155, 159, 163, 170, 190
  • Vries, Bert de 176
  • Vries, Klaas de 117, 184
  • Wallage, Jacques 186, 190, 193, 196
  • Walsum, Peter van 42
  • Walter, Austin 26, 28-29
  • Weber, Max 116
  • Weezel, Max van 153
  • Weijers, Jan 199
  • Wentinck, Charles 33-34
  • Werner, Ernst 97-98
  • Wesseling, Henk 166
  • Wiegel, Hans 96, 122-123, 134-135, 151, 183
  • Wilhelmina (koningin) 20
  • Williams, Gus 28
  • Willink, Tjeenk 185
  • Witkam, Henricus Joannes 65-66
  • Wolferen, Karel van 142-143
  • Wolffensperger, Gerrit Jan 190, 194
  • Wƶltgens, Thijs 168
  • Yeats, W.B. 31, 188
  • Zalm, Gerrit 184, 188, 200
  • Zee, Sytze van der 15
  • Zijlstra, Jelle 110
  • Zuiden, Nol van 36
  • Zwan, Arie van der 107

-- 19 februari:

Met zijn kritiek op de islam was Frits Bolkestein (1933-2025) zijn tijd en Pim Fortuyn ver vooruit - Nieuws VVD-politicus Frits Bolkestein (91), spraakmakend VVD-leider in de jaren negentig, is maandagavond overleden. Hij was een intellectueel, voor wie feiten, analyse en waarheidsvinding zwaarder wogen dan heersende gevoelens en gevestigde meningen.  Frits Bolkestein gaf de VVD een duidelijk gezicht en hernieuwd zelfvertrouwen.  Weinig politici kregen zo veel bijnamen als Frits Bolkestein, van 1990 tot 1998 de leider van de VVD. Hij werd de president-commissaris van de BV Nederland genoemd, de buitenboordmotor van paars en een conservatief-liberale provo. Bolkestein viel op in Den Haag.  Hij doorbrak taboes door de Europese integratie, ontwikkelingssamenwerking en de uitbreiding van de NAVO ter discussie te stellen. Ver voor Pim Fortuyn waarschuwde hij voor de schaduwzijden van de multiculturele samenleving en de islam. ā€˜Hoeveel meisjes worden hier tegen hun zin uitgehuwelijktā€™, schreef hij op 12 september 1991 in een geruchtmakend opinieartikel in de Volkskrant. (18 februari 2025, https://www.nd.nl/nieuws/politiek/1258083/frits-bolkestein-1933-2025-was-de-spraakmakendste-politicus-v)

-- In het nieuws:
  • 2025-02-19, NRC, Frits Bolkestein: atypisch en onvoorspelbaar. Hij maakte de VVD euro-kritisch en stelde integratie ter discussie
  • Elsevier, Frits Bolkestein (1933-2025): Klassieke liberaal met een koel oog
  • HPdeTijd, Van Mierlo versus Bolkestein: ā€˜Frits je bent totaal verouderdā€™
  • ND.nl, Frits Bolkestein was de VVDā€™er die het dominante linkse denken smoorde in de paarse coalitie
  • ND.nl, Politici van links tot rechts roemen overleden Bolkestein
  • Vk, Erudiet respectvol en nieuwsgierig: zo lijken onze politici bijna niet meer te worden gemaakt

Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Het grootste bordeel van Europa

Economie - Teveel wiskunde, te weinig geschiedenis?