Onbarmhartige Samaritanen (Ha-Joon Chang)
"Bad Samaritans, the myth of free trade and the secret history of capitalism," is een boek (uit 2007) van Ha-Joon Chang. Ik ben dit boek al maanden geleden begonnen en heb het onlangs uitgelezen. Dat was niet omdat het niet interessant was, maar eerder omdat ik er mee tijd voor uit wilde trekken dan voor andere boeken. Dit boek in het bijzonder en de manier van denken van Chang heeft diepe indruk op me gemaakt.
De ondertitel geeft - na het lezen van het boek - twee belangrijke aanwijzingen waar de inhoud over gaat. Als eerste de mythes van vrijhandel. Daar las ik al over in een ander boek van Chang (23 vragen over het kapitalisme...) en het idee was me wel bekend, maar dit verhaal in Bad Samaritans geeft zoveel extra informatie dat het argument omtrent free-trade wel erg overtuigend leest.
De geheime geschiedenis van het kapitalisme zit verweven in de hele tekst van het boek en is misschien nog overtuigender dan de eerder genoemde mythe.
Zowel de proloog als de epiloog geven twee fictieve verhalen over economieën in de toekomst. Bij het lezen van de eerste (die van Mozambique in het jaar 2061 kwam wat onwennig over. Wat moet dit hier precies, dacht ik toen. Maar eenmaal bij de epiloog aangekomen waar Brazilië (Sao Paulo, oktober 2037) fictief tot stand komt leest het al veel geloofwaardiger. In de tussentijd heeft Chang
zich dan al bewezen als serieuze econoom.
Zijn anderen niet serieus, denk je dan gelijk? Wat me bij Chang opvalt is de ongelooflijke hoeveelheid feitenkennis zowel verticaal in de geschiedenis van de economie, als horizontaal als specialist van industrial economics. Hij weet de meso-economische elementen door de geschiedenis heen te verweven met de macro-economische ontwikkelingen op een manier die ik niet eerder ben tegen gekomen.
En daarmee snijdt hij een voor mij favoriet onderwerp aan op een economische manier: cultuur.
Er zijn maar weinig economen die zich met cultuur bezig hebben gehouden. Meestal zijn het de antropologen die economie er een beetje bijdoen. Maar het nadeel daarvan is dat ze geen kennis hebben van economische processen. Chang gaat uit van de economie, en "doet de cultuur er even bij," maar met zoveel feiten kennis dat de antropologen daar van zullen schrikken meen ik.
Ik kwam er ook achter dat ik zelf zijn denkwijze niet alleen kan volgen, maar me realiseer dat ik zelf ook zo dacht. Zonder dat Chang hier expliciet over schrijft, denk ik dat zijn edge in de economie van ontwikkelingslanden ligt in het feit dat hij gewoon ervaring heeft. Hij is Koreaan (Zuid Korea) en heeft de gevolgen van ontwikkeling naar ontwikkelde economie zelf meegemaakt. En daarmee is hij de meer westerse economen een stap voor. Ten tweede is mijn stelling omtrent cultuur altijd geweest dat de business leidend is, en dat precieze argument voert Chang ook, alleen dan meer wetenschappelijk. Dat betekent dat zijn stelling is:
Er bestaat een causale relatie tussen cultuur (de term komt 120 keer voor in het boek) en economie, waar bij deze laatste meer invloed heeft op de eerste, dan andersom.
De meeste mensen denken precies tegengesteld: dat er eerst een cultuur moet zijn, en dat de economie dan wel volgt. Lees dit boek en je ziet dat het niet klopt.
"cultuur is niet onveranderbaar, het kan veranderen door een gezamenlijk reinforcing interactie met economische ontwikkeling... which in time turn into cultural traits... Only then can we free our
imagination both from the unwarrented pessism of those who believe culture is destiny and from the naive optimism of those who can persuade people to think differently and bring about economic development that way." Zo sluit het boek vlak voor de epiloog af. E.e.a maakt zijn verhaal erg geloofwaardig.
Waar gaat het "precies" over?
Het primaire argument van het boek is niet anders dan al eerder beschreven een eerder genoemde boek (dat ik eerder las, maar van latere oorsprong is meen ik) en stelt dat vrijhandel niet goed is voor ontwikkelingslanden en dat ontwikkelde lande pas vrijhandel predikten toen hun economieën in staat waren te competeren.
Dat argument komt het beste tot uitdrukking in hoofdstuk drie, "mijn zes jaar oude zoon moet werk zien te vinden." Daar in schrijft hij, dat wanneer zijn zes jaar oude zoon zou gaan werken - iets dat in veel landen gebeurt - heel goed mogelijk is maar dat de consequentie dan is dat hij lage-productiviteit werk zal vinden en nooit een neurochirurg zal worden. Dit is niet alleen krachtige beeldspraak, maar het zet je ertoe de wereld opnieuw te observeren met een andere bril. Want, zo gaat het verder, alleen wanneer ik mijn zoon (of dochter) help en bescherm totdat hij groot en sterk en ontwikkeld genoeg is kan hij arts worden of ingenieur. Een heel sterk argument dat ik bij weinig andere economen op zijn manier zie uitgedrukt. dat komt vooral door het thema waar weinig andere economen zich op richten omdat ze uit de westerse wereld komen en dus gericht zijn op de ontwikkelde economieën.
Het eerste hoofdstuk gaat over Thomas Friedman's boek, the lexus and the olive tree "revisited."
Daarin geeft hij naast de officiële geschiedenis van de globalisatie, ook de volgens hem "werkelijke" historie. En vraagt hij zich af of neo-liberaal beleid misschien wel slim is voor ontwikkelde landen, maar idioot voor ontwikkelingslanden. Te beginnen met de Lexus zelf, want Chang komt dan met de feiten van toen Toyota nog gewoon een textielbedrijf was, en zich wilde toeleggen op de automobielmarkt dat zelfs na twee decades nog niet wilde lukken. Met de vrijhandelsregels van Thomas Friedman zou het bedrijf nu nooit autoproducent geweest zijn.
Na dit inleidende hoofdstuk over de geschiedenis van ontwikkelingslanden - zo hoor je het te lezen - komt er een tweede hoofdstuk over geschiedenis, en dat gaat specifiek in op de geschiedenis van Groot-Brittannië en de VS, waar de eerste haar macht verliest bij de opkomst van de tweede.
Hij doet dat aan de hand van werken van Daniel Defoe die niet alleen schrijver was maar ook econoom (en zakenman, belastingagent, en zelfs spion) en zijn boek A plan of the English Commerce uit 1728 "is bijna vergeten," maar gaat o.a. in op de industriepolitiek van de Tudors en hoe deze handelsprotectie gebruikten (naast industriële spionage) om Engelands' Wolindustrie op te bouwen.
Vervolgens, via een gedetailleerde geschiedenis van de VS maakt hij zij punt dat handelsbelemmeringen en handelspolitiek de basis lag aan het succes van de VS. En dat zaken als "het afschaffen van de slavenhandel," niet uit culturele oogpunten werden bereikt (Lincoln) maar uit economische. De geschiedenis van de VS is er een van een landbouw-georiënteerde zuiden versus een industriële noorden, waarbij deze laatste importbeperkingen wilde leggen op industrie-producten, maar geen probleem had met vrijhandel in landbouw, terwijl dit voor de zuidelijke staten precies andersom was. Maar ook later, wanneer hij over het Marshallplan begint blijkt dit ook pure noodzaak te zijn voor de verdere ontwikkeling van de VS.
Na deze inleidende hoofdstukken over geschiedenis, laten de argumenten in het boek zich in negen stellingen samenvatten (de in de proloog gepresenteerd worden en in de aansluitende hoofdstukken uitgewerkt worden).
1. vrijhandel vermindert keuzevrijheid voor arme landen. Zoals het geval van Mexico dat na jaren van Importsubstitutie de markten openden en hierdoor economisch gestraft werden en de langzaam opgebouwde industrie snel verdween. Poor Theory, poor results, schrijft Chang. Het succes achter Zuid Korea is niet anders dan gebaseerd op protectie voordat het kon competeren.
2. Het uitsluiten van buitenlandse bedrijven is een goed idee. Dit is te zien o.a. aan de case studie uit Finland, dat een geheel eigen economische geschiedenis heeft (overheersing door Zweden en daarna Russen) en besloten heeft dat het aandeel van buitenlandse bedrijven in Finse ondernemingen begrensd moest blijven. De Finnen, zo schrijft Chang zijn altijd erg onzeker geweest over hun eigen identiteit. Ook Korea en Taiwan hebben soortgelijke politiek uitgevoerd, en met succes.
3. Investeren in een bedrijf dat al 17 jaar (of langer zoals eerder genoemde Toyota) verlies maakt is een goed idee.
4. Sommige van de beste bedrijven worden door de staat gerund (en gaat tegen het argument va overheidsbemoeienis). Hier gaat de auteur tegen het vrijhandel en laissez-faire argument in, om te laten zien dat wereld grootste bedrijven vaak begonnen als staatsbedrijf of dat de staat daar nog steeds een vinger in de pap heeft. Singapore Airlines is een van de succesverhalen. De privatisering van Telmex (telefonie in Mexico) heeft geleid tot de belasting(heffing) van de inwoners van het land.
5. Het "lenen" van ideeën van meer productieve buitenlanden is essentieel voor economische ontwikkeling dit hoofdstuk gaat over een zeer complex fenomeen van patenten. Complex ook omdat weinig economen hierover schrijven. Hij begint zijn betoog met de illegale kopieën van Windows 98 in Korea "in '97" en zet zijn argument verder uiteen dat het vaak onmogelijk is om een industrie op te zetten zonder kennis wanneer elk detail van kennis overdreven gepatenteerd is (door de westerse landen). In het geval van chemische producten kwam dit pas laat op gang, maar elk ander industriële sector kreeg er vroeg mee te maken (en ook hier refereert hij aan Venetië waar het patenteren begon in de vijftiende eeuw). In sommige gevallen gaat het patenteren zo extreem dat "Mickey Mouse" gered moet worden door intellectueel eigendom dat 100 jaar o.i.d. terug gaat in de tijd...
6. Lage inflatie en overheids prudentie kan slecht zijn voor economische ontwikkeling. Maar zoals het geval van Brazilië laat zien kan een inflatie van 45% in de jaren 60 en 70 best veel economische groei geven.
7. Corruptie bestaat omdat er teveel en niet te weinig markt is. Ook hier laat de auteur zien dat er verschil bestaat tussen de vormen van corruptie en dat de ene vorm wel economische voorspoed kan geven (Indonesië) en de andere niet (Zaïre, Congo). En dat het IMF en de Wereldbank zo streng zijn met het verlenen van krediet, puur om hun eigen visie te steunen en ze hun handen kunnen terugtrekken voor landen met corruptie omwille van hun eigenbelang.
8. Vrije markt en democratie zijn geen natuurlijke partners te zien aan het verschil tussen dezelfde landen hiervoor genoemd.
9. Landen zijn arm niet omdat hun inwoners lui zij, maar hun mensen zijn "lui" omdat ze arm zijn. Dit hoofdstuk over cultuur is misschien wel de kern van het hele boek. Een cultuur, zoals bijvoorbeeld de confuciaanse cultuur die zo werd geprezen bij de opkomst van de Aziatische Tijgers, was dezelfde cultuur die heerste toen deze "tijgers" zich maar niet konden ontwikkelen. Het voorbeeld van confucianisme laat zien dat cultuur vele facetten heeft en dat je er op verschillende manieren naar kan kijken. Maar vooral is de stelling belangrijk dat cultuur en economie causaal gerelateerd zijn: de economie kan zich ontwikkelen ondanks een bepaalde cultuur, die vervolgens kan veranderen.
Maar is er dan niets op aan te merken? Hoe mooi de metafoor van "zijn zes jaar oude zoon" ook is, die metafoor kan op vele manieren geduid worden. Want wat zegt de opvoeding van je ouders op het succes van een kind? Sommige kinderen gaan vroeg het huis uit, anderen blijven lang hangen, sommigen studeren en worden inderdaad chirurg, anderen haken af en worden ondernemer, of ambtenaar. De metafoor is mooi omdat hij psychologie van het gezin, verbindt met de cultuur van een maatschappij. Maar de metafoor is sterk omdat hij zo persoonlijk is, maar zwak omdat de verbinding tussen de kleine zoon en het latere succes van een land natuurlijk niet makkelijk te leggen is.
Desondanks, maar vooral ook gewoon door deze metafoor toch wel een erg mooi verhaal.
--
2019/01/23-dingen-die-ze-je-niet-vertellen-over-het-kapitalisme
De ondertitel geeft - na het lezen van het boek - twee belangrijke aanwijzingen waar de inhoud over gaat. Als eerste de mythes van vrijhandel. Daar las ik al over in een ander boek van Chang (23 vragen over het kapitalisme...) en het idee was me wel bekend, maar dit verhaal in Bad Samaritans geeft zoveel extra informatie dat het argument omtrent free-trade wel erg overtuigend leest.
De geheime geschiedenis van het kapitalisme zit verweven in de hele tekst van het boek en is misschien nog overtuigender dan de eerder genoemde mythe.
Zowel de proloog als de epiloog geven twee fictieve verhalen over economieën in de toekomst. Bij het lezen van de eerste (die van Mozambique in het jaar 2061 kwam wat onwennig over. Wat moet dit hier precies, dacht ik toen. Maar eenmaal bij de epiloog aangekomen waar Brazilië (Sao Paulo, oktober 2037) fictief tot stand komt leest het al veel geloofwaardiger. In de tussentijd heeft Chang
zich dan al bewezen als serieuze econoom.
Zijn anderen niet serieus, denk je dan gelijk? Wat me bij Chang opvalt is de ongelooflijke hoeveelheid feitenkennis zowel verticaal in de geschiedenis van de economie, als horizontaal als specialist van industrial economics. Hij weet de meso-economische elementen door de geschiedenis heen te verweven met de macro-economische ontwikkelingen op een manier die ik niet eerder ben tegen gekomen.
En daarmee snijdt hij een voor mij favoriet onderwerp aan op een economische manier: cultuur.
Er zijn maar weinig economen die zich met cultuur bezig hebben gehouden. Meestal zijn het de antropologen die economie er een beetje bijdoen. Maar het nadeel daarvan is dat ze geen kennis hebben van economische processen. Chang gaat uit van de economie, en "doet de cultuur er even bij," maar met zoveel feiten kennis dat de antropologen daar van zullen schrikken meen ik.
Ik kwam er ook achter dat ik zelf zijn denkwijze niet alleen kan volgen, maar me realiseer dat ik zelf ook zo dacht. Zonder dat Chang hier expliciet over schrijft, denk ik dat zijn edge in de economie van ontwikkelingslanden ligt in het feit dat hij gewoon ervaring heeft. Hij is Koreaan (Zuid Korea) en heeft de gevolgen van ontwikkeling naar ontwikkelde economie zelf meegemaakt. En daarmee is hij de meer westerse economen een stap voor. Ten tweede is mijn stelling omtrent cultuur altijd geweest dat de business leidend is, en dat precieze argument voert Chang ook, alleen dan meer wetenschappelijk. Dat betekent dat zijn stelling is:
Er bestaat een causale relatie tussen cultuur (de term komt 120 keer voor in het boek) en economie, waar bij deze laatste meer invloed heeft op de eerste, dan andersom.
De meeste mensen denken precies tegengesteld: dat er eerst een cultuur moet zijn, en dat de economie dan wel volgt. Lees dit boek en je ziet dat het niet klopt.
"cultuur is niet onveranderbaar, het kan veranderen door een gezamenlijk reinforcing interactie met economische ontwikkeling... which in time turn into cultural traits... Only then can we free our
imagination both from the unwarrented pessism of those who believe culture is destiny and from the naive optimism of those who can persuade people to think differently and bring about economic development that way." Zo sluit het boek vlak voor de epiloog af. E.e.a maakt zijn verhaal erg geloofwaardig.
Waar gaat het "precies" over?
Het primaire argument van het boek is niet anders dan al eerder beschreven een eerder genoemde boek (dat ik eerder las, maar van latere oorsprong is meen ik) en stelt dat vrijhandel niet goed is voor ontwikkelingslanden en dat ontwikkelde lande pas vrijhandel predikten toen hun economieën in staat waren te competeren.
Dat argument komt het beste tot uitdrukking in hoofdstuk drie, "mijn zes jaar oude zoon moet werk zien te vinden." Daar in schrijft hij, dat wanneer zijn zes jaar oude zoon zou gaan werken - iets dat in veel landen gebeurt - heel goed mogelijk is maar dat de consequentie dan is dat hij lage-productiviteit werk zal vinden en nooit een neurochirurg zal worden. Dit is niet alleen krachtige beeldspraak, maar het zet je ertoe de wereld opnieuw te observeren met een andere bril. Want, zo gaat het verder, alleen wanneer ik mijn zoon (of dochter) help en bescherm totdat hij groot en sterk en ontwikkeld genoeg is kan hij arts worden of ingenieur. Een heel sterk argument dat ik bij weinig andere economen op zijn manier zie uitgedrukt. dat komt vooral door het thema waar weinig andere economen zich op richten omdat ze uit de westerse wereld komen en dus gericht zijn op de ontwikkelde economieën.
Het eerste hoofdstuk gaat over Thomas Friedman's boek, the lexus and the olive tree "revisited."
Daarin geeft hij naast de officiële geschiedenis van de globalisatie, ook de volgens hem "werkelijke" historie. En vraagt hij zich af of neo-liberaal beleid misschien wel slim is voor ontwikkelde landen, maar idioot voor ontwikkelingslanden. Te beginnen met de Lexus zelf, want Chang komt dan met de feiten van toen Toyota nog gewoon een textielbedrijf was, en zich wilde toeleggen op de automobielmarkt dat zelfs na twee decades nog niet wilde lukken. Met de vrijhandelsregels van Thomas Friedman zou het bedrijf nu nooit autoproducent geweest zijn.
Na dit inleidende hoofdstuk over de geschiedenis van ontwikkelingslanden - zo hoor je het te lezen - komt er een tweede hoofdstuk over geschiedenis, en dat gaat specifiek in op de geschiedenis van Groot-Brittannië en de VS, waar de eerste haar macht verliest bij de opkomst van de tweede.
Hij doet dat aan de hand van werken van Daniel Defoe die niet alleen schrijver was maar ook econoom (en zakenman, belastingagent, en zelfs spion) en zijn boek A plan of the English Commerce uit 1728 "is bijna vergeten," maar gaat o.a. in op de industriepolitiek van de Tudors en hoe deze handelsprotectie gebruikten (naast industriële spionage) om Engelands' Wolindustrie op te bouwen.
Vervolgens, via een gedetailleerde geschiedenis van de VS maakt hij zij punt dat handelsbelemmeringen en handelspolitiek de basis lag aan het succes van de VS. En dat zaken als "het afschaffen van de slavenhandel," niet uit culturele oogpunten werden bereikt (Lincoln) maar uit economische. De geschiedenis van de VS is er een van een landbouw-georiënteerde zuiden versus een industriële noorden, waarbij deze laatste importbeperkingen wilde leggen op industrie-producten, maar geen probleem had met vrijhandel in landbouw, terwijl dit voor de zuidelijke staten precies andersom was. Maar ook later, wanneer hij over het Marshallplan begint blijkt dit ook pure noodzaak te zijn voor de verdere ontwikkeling van de VS.
Na deze inleidende hoofdstukken over geschiedenis, laten de argumenten in het boek zich in negen stellingen samenvatten (de in de proloog gepresenteerd worden en in de aansluitende hoofdstukken uitgewerkt worden).
1. vrijhandel vermindert keuzevrijheid voor arme landen. Zoals het geval van Mexico dat na jaren van Importsubstitutie de markten openden en hierdoor economisch gestraft werden en de langzaam opgebouwde industrie snel verdween. Poor Theory, poor results, schrijft Chang. Het succes achter Zuid Korea is niet anders dan gebaseerd op protectie voordat het kon competeren.
2. Het uitsluiten van buitenlandse bedrijven is een goed idee. Dit is te zien o.a. aan de case studie uit Finland, dat een geheel eigen economische geschiedenis heeft (overheersing door Zweden en daarna Russen) en besloten heeft dat het aandeel van buitenlandse bedrijven in Finse ondernemingen begrensd moest blijven. De Finnen, zo schrijft Chang zijn altijd erg onzeker geweest over hun eigen identiteit. Ook Korea en Taiwan hebben soortgelijke politiek uitgevoerd, en met succes.
3. Investeren in een bedrijf dat al 17 jaar (of langer zoals eerder genoemde Toyota) verlies maakt is een goed idee.
4. Sommige van de beste bedrijven worden door de staat gerund (en gaat tegen het argument va overheidsbemoeienis). Hier gaat de auteur tegen het vrijhandel en laissez-faire argument in, om te laten zien dat wereld grootste bedrijven vaak begonnen als staatsbedrijf of dat de staat daar nog steeds een vinger in de pap heeft. Singapore Airlines is een van de succesverhalen. De privatisering van Telmex (telefonie in Mexico) heeft geleid tot de belasting(heffing) van de inwoners van het land.
5. Het "lenen" van ideeën van meer productieve buitenlanden is essentieel voor economische ontwikkeling dit hoofdstuk gaat over een zeer complex fenomeen van patenten. Complex ook omdat weinig economen hierover schrijven. Hij begint zijn betoog met de illegale kopieën van Windows 98 in Korea "in '97" en zet zijn argument verder uiteen dat het vaak onmogelijk is om een industrie op te zetten zonder kennis wanneer elk detail van kennis overdreven gepatenteerd is (door de westerse landen). In het geval van chemische producten kwam dit pas laat op gang, maar elk ander industriële sector kreeg er vroeg mee te maken (en ook hier refereert hij aan Venetië waar het patenteren begon in de vijftiende eeuw). In sommige gevallen gaat het patenteren zo extreem dat "Mickey Mouse" gered moet worden door intellectueel eigendom dat 100 jaar o.i.d. terug gaat in de tijd...
6. Lage inflatie en overheids prudentie kan slecht zijn voor economische ontwikkeling. Maar zoals het geval van Brazilië laat zien kan een inflatie van 45% in de jaren 60 en 70 best veel economische groei geven.
7. Corruptie bestaat omdat er teveel en niet te weinig markt is. Ook hier laat de auteur zien dat er verschil bestaat tussen de vormen van corruptie en dat de ene vorm wel economische voorspoed kan geven (Indonesië) en de andere niet (Zaïre, Congo). En dat het IMF en de Wereldbank zo streng zijn met het verlenen van krediet, puur om hun eigen visie te steunen en ze hun handen kunnen terugtrekken voor landen met corruptie omwille van hun eigenbelang.
8. Vrije markt en democratie zijn geen natuurlijke partners te zien aan het verschil tussen dezelfde landen hiervoor genoemd.
9. Landen zijn arm niet omdat hun inwoners lui zij, maar hun mensen zijn "lui" omdat ze arm zijn. Dit hoofdstuk over cultuur is misschien wel de kern van het hele boek. Een cultuur, zoals bijvoorbeeld de confuciaanse cultuur die zo werd geprezen bij de opkomst van de Aziatische Tijgers, was dezelfde cultuur die heerste toen deze "tijgers" zich maar niet konden ontwikkelen. Het voorbeeld van confucianisme laat zien dat cultuur vele facetten heeft en dat je er op verschillende manieren naar kan kijken. Maar vooral is de stelling belangrijk dat cultuur en economie causaal gerelateerd zijn: de economie kan zich ontwikkelen ondanks een bepaalde cultuur, die vervolgens kan veranderen.
Maar is er dan niets op aan te merken? Hoe mooi de metafoor van "zijn zes jaar oude zoon" ook is, die metafoor kan op vele manieren geduid worden. Want wat zegt de opvoeding van je ouders op het succes van een kind? Sommige kinderen gaan vroeg het huis uit, anderen blijven lang hangen, sommigen studeren en worden inderdaad chirurg, anderen haken af en worden ondernemer, of ambtenaar. De metafoor is mooi omdat hij psychologie van het gezin, verbindt met de cultuur van een maatschappij. Maar de metafoor is sterk omdat hij zo persoonlijk is, maar zwak omdat de verbinding tussen de kleine zoon en het latere succes van een land natuurlijk niet makkelijk te leggen is.
--
2019/01/23-dingen-die-ze-je-niet-vertellen-over-het-kapitalisme
Reacties