Het leven van Gracian
EEN.
Een jaar voor zijn dood schrijft Gracian het laatste deel van el Criticon. Daarin schrijft hij over de monsterlijkheden van het leven en grootste daarvan is dat de desillusie aan het eind van het leven verschijnt, terwijl de illusie (misleiding) aan het begin ervan aankomt. De 58 jaar van zijn leven zijn fundament voor het boek waar de schrijver de onsterfelijkheid van el Criticon zoekt.
Al zijn pessimisme in het boek komt uit zijn levenservaring stamt hiervan af. Als mens uit de barok contempleert Gracian het ontstaan van de mens als misleiding, als een illusie, waarvan alleen de voorzichtigen zich bewust waren.Baltasar Gracian wordt geboren in een dorpje in Zaragoza Belmonte de Calatayud geheten op 8 januari 1601. hij was de zoon van een arts van een “eigengeërfde hidalgo (heer). Pater Filips Gracian was geestelijk, Pedro Gracian was Trinitariër en pater broeder Raymundo Gracian - literaire en religieuze heren, waren zijn broers. dat geeft een idee van de kern van de familie en de religieuze afkomst waarin hij opgroeide. De vader van Baltasar had een broer Francisco die kapelaan was van de kerk San Pedro de los Reyes van Toledo waar Baltasar zijn eerste jaren doorbracht.
Over de eerste jaren van zijn leven is weinig informatie. Pas in 1619 komt er meer informatie over hem. in mei van dat jaar stapt hij in het Jezuïeten noviciaat van de provincie in Aragon dat in Tarragona ligt. Nadat hij zijn studie afmaakt keert hij terug naar Calatayud waar hij filosofie gaat studeren. Met vader Jaime Albert vertegenwoordiger als schrijver en prediker van de stroming barok. In 1623 reis hij naar Zaragoza waar hij Theologie gaat studeren tot 1627. Hij keert als priester terug naar Calatayud, met in zijn bagage kennis van de bijbel en van de theologische stromingen. Daar richt hij zich op het lesgeven van Letteren en grammatica. Deze rol als professor (leraar) maakt grote indruk en kan gezien worden als het begin van zijn schrijverschap (Agudeze y arte de ingenio). Op 15 mei in 1630 is Gracián in Valencia voor het derde proeve voor het tweede novitiaat voorgeschreven door Ignatius de Loyola voor de Jezuïtische priesters. Na dit toetsingsjaar wordt hij naar Lerida gezonden als leraar van Morele Theologie. Dit werk wisselt hij af met advieswerkzaamheden voor het Jezuïeten college om de rector bij te staan in complexe zaken en om Rome te informeren over het gebeuren in het college.
In 1633 is hij professor in filosofie aan de universiteit van Gandía tot 1636. Deze jaren zijn belangrijk ten eerste omdat hij maar vier geloftes hoeft te onderwijzen (?) maar ook omdat hij in conflict komt met de jezuïtische orde in 1635.
In 1636 wordt hij bestemd om in Huesca prediker en vertrouwenspersoon op te treden in het college en hier ontmoet hij zijn mecenas - Juna de Lastanosa. In 1637 publiceert hij De Held in een dubbele editie, de ene is opgedragen aan Filips IV, de ander aan Lastanosa. Hij doet dit onder "pseudoniem" Lorenzo Gracian. De Jezuïtische order merkt direct dat achter de naam Vader Gracian schuil gaat en dit gaat tegen de regels van de orde van Loyola, die een klacht tegen hem indienen.
De politicus wordt in 1640 gepubliceerd in Zaragoza. Wederom onder Lorenzo Gracian en opgedragen aan de hertog van Nochera, met wie hij een reis naar Madrid onderneemt.
1642 is een belangrijk jaar voor Gracián...
TWEE.
1642 is een belangrijk jaar voor Gracián...
Hij gaat dan naar MAdrid op bezoek bij hertog Olivares, waar hij wil bemiddelen voor hertog Nochera - tegen de consensus van Olivares - omtrent de oorlog van Cataluña die in 1640 begon en waarbij Nochera is gevangen genomen en veroordeeld.
Hij begint te prediken en daar verschijnt de eerste versie van de Kunst van Vindingrijkheid van Roberto Lorenzo.
Vervolgens gaat hij naar Tarragona (CAtaluña) gedurende de oorlog als vicerector van het huis van goedkeuring (casa de la probacion - dit is een stadium in de orde van de jesuieten waarin de pupil van toegelaten tot goedgekeurd overstapt).
TWee jaar later in 1644 gaat hij naar Valencia waar hij ook de rol van prediker aanneemt. Hij schrijft hij EL Discreto en een tweede versie van Over Scherpzinnigheid & de Kunst van Vindingrijkheid / Agudeza y Art de Ingenio. El Discreto wordt in Huesca goedgekeurd door de kannunik Manuel de Salinas. Hij behoudt het pseudoniem - Lorenzo.
In 1646, tegen het einde van het jaar wordt hij kapelaan ("militar") in Lerida (CAtaluña) waar hij de markies Leganés en zijn leger bijstaat, waarmee hij wederom contact heeft met de oorlog in het cataluña. Echter in december van hetzelfde jaar is hij weer in Huesca (Aragón).
In 1647 verschijnt er een belangrijk werk van de schrijver, Handorakel en de Kunst van de Voorzichtigheid / Oraculo manual y Arte de Prudencia. Dit is ook in Huesca door Juan Nogués uitgegeven en onder het pseudoniem van Lorenzo Gracian wederom opgedragen aan Lastanosa.
Een jaar later verschijnt er een nieuwe versie van Over Scherpzinnigheid & de Kunst van Vindingrijkheid.
In 1651 publiseert hij het eerste deel van El Criticón waar hij zijn pseudoniem verder versleuteld tot Garcia de Marlones (refererend aan zijn echte naam Gracian y Morales).
Behalve predikant is hij ook betrokken bij het (jezuieten) college als biechtvader en als leraar van het Heilige Schrift. Daar lijkt alles goed te gaan, maar bij nader inzien krijgt hij toch problemen met de leiding omdat hij boeken leest en kennis uitdraagt "die tegen de leer van de Jezuieten ingaan."
Hij blijft in Zaragoza en publiseert daar in 1653 het tweede deel van El Criticón.
in 1654 geeft hij een nieuw - puur religieus - werk El Comulgatorio (Communiebank), uit.
Hij geeft het werk direct onder zijn echte naam uit en het wordt geaccepteerd door de orde. Het is het minst belangrijke werk, maar het zorgt zo tegen het einde van zijn leven voor een verbetering van de relaties met de Orde waar hij steeds mee in strijd ligt. bovendien is hij nog steeds predikant waardoor het werk als een vrucht van die tijd gezien kan worden.
in 1657 verschijnt in Madrid het laatste deel van El Criticon. Het werk leidt tot maatregelen waarmee men hem zijn baan afneemt en hem publiekelijk op brood en water vastzet en later uit Zaragoza uitzet.
Deze gebeurtenissen verslechteren zijn gezondheid en kort na een aanstelling als adviseur bij een orde in Tarazona sterft hij in dezelfde stad in 1658.
Het leven van Gracián heeft waarschijnlijk niets verbazingwekkends en lijkt daarmee op het leven van Calderón. Gracián leidt geen schandelijk leven zoals Lope de Vega bijvoorbeeld of het moeizame leven met opsluiting, en schulden zoals Cervantes, Quevedo of Góngora.
Van al deze groten is Gracián waarschijnlijk diegene die het meest een aristocratisch leven heeft kunnen leiden. Zijn vorming (bildung) heeft hij niet in pubs of gevangenissen opgedaan, maar gedestilleerd uit boeken, intellectuele circuiten en bezocht academische genootschappen.
Zijn werk is het resultaat van lezen, meditaties en conversaties. Vandaar misschien het kunstmatige van zijn taalgebruik.
Maar zijn werk is wel het resultaat van zijn leven hoe gewoonlijk het ook was en uit een tijd - vol dedacentie - die hij goed doorzag. (bron, Vrij vertaald naar Santos Alonso, de inleiding bij El Criticon).
Hij gaat dan naar MAdrid op bezoek bij hertog Olivares, waar hij wil bemiddelen voor hertog Nochera - tegen de consensus van Olivares - omtrent de oorlog van Cataluña die in 1640 begon en waarbij Nochera is gevangen genomen en veroordeeld.
Hij begint te prediken en daar verschijnt de eerste versie van de Kunst van Vindingrijkheid van Roberto Lorenzo.
Vervolgens gaat hij naar Tarragona (CAtaluña) gedurende de oorlog als vicerector van het huis van goedkeuring (casa de la probacion - dit is een stadium in de orde van de jesuieten waarin de pupil van toegelaten tot goedgekeurd overstapt).
TWee jaar later in 1644 gaat hij naar Valencia waar hij ook de rol van prediker aanneemt. Hij schrijft hij EL Discreto en een tweede versie van Over Scherpzinnigheid & de Kunst van Vindingrijkheid / Agudeza y Art de Ingenio. El Discreto wordt in Huesca goedgekeurd door de kannunik Manuel de Salinas. Hij behoudt het pseudoniem - Lorenzo.
In 1646, tegen het einde van het jaar wordt hij kapelaan ("militar") in Lerida (CAtaluña) waar hij de markies Leganés en zijn leger bijstaat, waarmee hij wederom contact heeft met de oorlog in het cataluña. Echter in december van hetzelfde jaar is hij weer in Huesca (Aragón).
In 1647 verschijnt er een belangrijk werk van de schrijver, Handorakel en de Kunst van de Voorzichtigheid / Oraculo manual y Arte de Prudencia. Dit is ook in Huesca door Juan Nogués uitgegeven en onder het pseudoniem van Lorenzo Gracian wederom opgedragen aan Lastanosa.
Een jaar later verschijnt er een nieuwe versie van Over Scherpzinnigheid & de Kunst van Vindingrijkheid.
In 1651 publiseert hij het eerste deel van El Criticón waar hij zijn pseudoniem verder versleuteld tot Garcia de Marlones (refererend aan zijn echte naam Gracian y Morales).
Behalve predikant is hij ook betrokken bij het (jezuieten) college als biechtvader en als leraar van het Heilige Schrift. Daar lijkt alles goed te gaan, maar bij nader inzien krijgt hij toch problemen met de leiding omdat hij boeken leest en kennis uitdraagt "die tegen de leer van de Jezuieten ingaan."
Hij blijft in Zaragoza en publiseert daar in 1653 het tweede deel van El Criticón.
in 1654 geeft hij een nieuw - puur religieus - werk El Comulgatorio (Communiebank), uit.
Hij geeft het werk direct onder zijn echte naam uit en het wordt geaccepteerd door de orde. Het is het minst belangrijke werk, maar het zorgt zo tegen het einde van zijn leven voor een verbetering van de relaties met de Orde waar hij steeds mee in strijd ligt. bovendien is hij nog steeds predikant waardoor het werk als een vrucht van die tijd gezien kan worden.
in 1657 verschijnt in Madrid het laatste deel van El Criticon. Het werk leidt tot maatregelen waarmee men hem zijn baan afneemt en hem publiekelijk op brood en water vastzet en later uit Zaragoza uitzet.
Deze gebeurtenissen verslechteren zijn gezondheid en kort na een aanstelling als adviseur bij een orde in Tarazona sterft hij in dezelfde stad in 1658.
Het leven van Gracián heeft waarschijnlijk niets verbazingwekkends en lijkt daarmee op het leven van Calderón. Gracián leidt geen schandelijk leven zoals Lope de Vega bijvoorbeeld of het moeizame leven met opsluiting, en schulden zoals Cervantes, Quevedo of Góngora.
Van al deze groten is Gracián waarschijnlijk diegene die het meest een aristocratisch leven heeft kunnen leiden. Zijn vorming (bildung) heeft hij niet in pubs of gevangenissen opgedaan, maar gedestilleerd uit boeken, intellectuele circuiten en bezocht academische genootschappen.
Zijn werk is het resultaat van lezen, meditaties en conversaties. Vandaar misschien het kunstmatige van zijn taalgebruik.
Maar zijn werk is wel het resultaat van zijn leven hoe gewoonlijk het ook was en uit een tijd - vol dedacentie - die hij goed doorzag. (bron, Vrij vertaald naar Santos Alonso, de inleiding bij El Criticon).
TWEE. GRACIAN, BALTASAR. Aandacht voor de schijn (Bert van der Schaaf)
De 17e eeuw was voor twee belangrijke Europese landen een 'gouden eeuw': voor Nederlanden voor Spanje. Beide landen waren druk bezig zich te verrijken via handel meten plundering van het niet-Europese deel van de wereld, en beide landen kenden, zeker inde eerste helft van de eeuw, een grote culturele bloei. Maar er waren ook grote verschillen aanwijsbaar tussen de twee tegen elkaar oorlogvoerende landen. Spanje was en bleef een streng katholiek land dat, ondanks de wereldwijde veroveringen, vasthield aan een voor-kapitalistische maatschappijvorm. De 17eeeuw was voor Spanje de eeuw van de Contra-reformatie en de her-feodalisering van de maatschappij; kerk en adel deden alles om hun traditionele machtspositie te behouden binnen de veranderende omstandigheden. Terwijl in de Nederlanden (de zogenaamde 'opstandige provincies' van het Spaanse Rijk) het protestantisme, het kapitalisme en het Cartesiaanse denken de burgerlijke cultuur gingen bepalen, heerste in Spanje een barokke cultuur die door haar conservatieve gerichtheid van meet van af onder de doem leefde te laat te zijn gekomen. Ook de ontwikkelingen binnen de Spaanse letteren werden beheerst door allerlei bijna middeleeuwse i d e n en praktijken, en dat betekende dat de voorwaarden voor culturele bloei dus ongeveer afwezig waren. De feiten weerspreken deze conclusies echter. De tegenstrijdigheden en de conflictentussen conserverende en vernieuwende tendensen in de Spaanse maatschappij blijken de basis te hebben gevormd voor een grote culturele bloei, met name in de literatuur en in het theater. En het verrassende van het werk van Gracian -evenals dat van vele van zijn tijdgenoten - is juist die combinatie van overbekende en eeuwenoude vormen met hoogst originele en onafhankelijke gedachtengangen. Baltasar G. was een tijdgenoot van Cervantes, Calderon en Quevedo. In de wereld van deze schrijvers heersen op het eerste gezicht moraal en orde zoals die al eeuwenlang golden, maar in tweede instantie blijken heel wat vanzelfsprekendheden aan het wankelen te zijn geraakt. De beelden die in de romans en theaterstukken van deze auteurs worden opgeroepen, vormen m hun barokke spel met de vele gedaanten van de schijn en de illusie het tegendeel van de nuchterheid en mathematische precisie die in Nederland opgeld deden. Toen ik het Handorakel van G. voor het eerst las - in de vertaling van Schopenhauer en uitgegeven in zo'n onooglijk klein geelboekje van Reklam - ging er een wereld vol verrassende onzekerheden en dwarse adviezen voor mij open. Ik kreeg de indruk dat G. genoegen schiep in de schijn, en dat hij bepaald niet behoorde tot het bekende soort denkers dat het slechts van belang acht de heldere, zekere en volledige waarheid in woorden te vangen. Hij leek op Nietzsche, door zijn speelsheid, niet door zijn boosaardigheid. Sindsdien heb ik het beeld onthouden van een periode in de Europese geschiedenis waarin er opeens heel veel spannends gebeurt, en nog wel in een bepaald land: Spanje in de eerste helft van de 17e eeuw. Typerend voor de moderne en huidige houding tegenover de schijn is het nogal gemakkelijk accepteren van de scheiding tussen schijn en werkelijkheid, en er speels, of een beetje boosaardig, of ook heel ernstig mee om te gaan. Die houding dacht ik al bij de Spanjaarden uit de 17e eeuw, onze vijanden van de lagere schoolbanken, aan te treffen.
- [Cervantes met Don Quichote, Calderon met het toneelstuk 'Het leven is een droom' en Quevedo met El Buscon waarin een jonge held zoekt in alle hoeken van de maatschappij naar werk, en komt in contact met alle lagen van de bevolking. Terwijl de schelm steeds handiger wordt in het pareren van de tegenslagen, ontstaat bij de lezer steeds meer onzekerheid over het antwoord op de vraag wie de werkelijke schelmen in deze maatschappij in feite zijn.]
En G. schrijft het Handorakel. waarin alles lijkt te draaien om de verhouding tussen waarheid en schijn, tussen werkelijkheid en illusie. Hij raadt in dit boek over levenskunst de lezer aan gebruik te maken van dit verschil tussen schijn en werkelijkheid." Men moet wijs zijn als Proteus", schrijft hij, "geleerd met de geleerden, vroom met de vromen. (...) Men dient weloverwogen van gedaante te wisselen. "... "De vaarroute van de omgang met anderen is moeilijk, omdat zich overal klippenbevinden waarop ons aanzien kan vastlopen. Het veiligst is deze te omzeilen met het voorbeeld van Odysseus' slimheid voor ogen " (#256).
Maar als je dit hebt gelezen en beseft dat dit stamt uit een 17e eeuwse bron en uit het katholieke Spanje, dan bekruipt je ook enige twijfel betreffende de interpretatie van deze adviezen. Is het waar dat voor G. die toch een vrome christen was, list en slimheid het hoogst bereikbare zijn op aarde? Is voor G. en zijn tijdgenoten de scheiding tussen schijn en werkelijkheid al op een werkelijk moderne manier aanvaardbaar? Om deze vragen te kunnen bespreken moet niet alleen naar de moralistische boeken van G. gekeken worden, maar ook naar zijn belangrijke boek over retorica.
/- Spaanse jezuit -/
G. was een jezuïtische geleerde, die carrière maakte binnen het onderwijssysteem van de orde, en bovendien een belangrijke positie bekleedde aan het hof van Juan de Lastanosa in het Noordspaanse Huesca. Het koninklijke hof van Madrid en de grote universiteiten kende hij alleen uit de verte. Binnen de Societas hield hij zijn leven lang een dubbelzinnige positie, doordat hij de geboden en verboden van de organisatieheimelijk of openlijk negeerde. Het was bijvoorbeeld een vaste gewoonte van hem om onder de naam Lorenzo G. te publiceren, een schuilnaam die slechts de schijn van schuilnaam ophield. G. was leraar en schrijver en hij was trots op zijn schrijverschap. Zijn eerste publicaties waren puur politiek van karakter; het zijn beschouwingen over politiek en politiek gedrag, opgedragen aan de Spaanse koning. Dan verschuift zijn belangstelling van de politiek naar enerzijds de levenskunst, en de retorica en de poëzie anderzijds. Sindsdien zien we in zijn werk een spanning tussen de morele dimensie en de esthetische dimensie, en vraagt ook G. zichzelf regelmatig af hoe het nu zit met de verhouding tussen schoonheid en goedheid in zijn werk. ... Het Handorakel is G. bekendste werk geworden. Schopenhauer waardeerde het boek zeer en maakte al voor 1829 een Duitse vertaling, waarvoor hij echter pas in 1862 een uitgever kon vinden. G. grote studie over retorica en esthetica, Scherpzinnigheid en kunst van de geest, werd gepubliceerd in 1648. In de laatste periode van zijn leven werkte G. aan de filosofische reisroman, El Criticon (De criticus). Dit boek geeft nog eens de visie van G. op het leven en de kunst van het leven weer. Qua vorm is het een poging de lezer zo effectief mogelijk te raken. te boeien en te beleren, door gebruik te maken van de vele literaire mogelijkheden die hij in zijn boek over de Agudeza had uiteengezet. Maar de allegorische vorm die het boek heeft gekregen maakt hel voor de moderne lezer een moeilijk te verteren hoogstandje, geheel in tegenstelling tot het uiterst leesbare Handorakel G. bezat - vooral dankzij Schopenhauer - al een zekere faam als denker over levenskunst, toen in het begin van deze eeuw de 'Barok' werd ontdekt, en er voor het eerst in lange tijd weer aandacht werd geschonken aan de theoretici van het barokke scheppen, onder wie G. In de 19e eeuw had de Renaissance centraal gestaan in het cultuuronderzoek- nu werd er aandacht geschonken aan al die eigenaardige verbindingen van klassieke, katholieke en nationale (nationalistische) cultuur, die in de 17e eeuw ontstaan(dat er in Nederland geen Barok is, komt doordat men niet katholiek is). Ernst Curtius publiceerde in 1947 zijn standaardwerk EUROPÄISCHE LITERATUR UND LATEINISCHES MITTELALTER, waarin gepoogd wordt de continuïteit van de retorische traditie te boekstaven- van Oudheid via Middeleeuwen naar Barok en moderne tijd. Op de invloed van G. gaat hij uitgebreid in; hij wijst erop dat G. "als eerste en enige het systeem van de antieke retorica onvoldoende uitgewerkt verklaarde en het door een nieuwediscipline verving." G. was een radicale vernieuwer van de retorica en bovendien een van de eersten die aan het begrip smaak -dat in de 18e-eeuw een zeer belangrijk esthetisch begrip weid- een centrale plaats in zijn denken gaf. De laatste tijd is er meer aandacht ontstaan voor de filosofische kanten van G. werk, en wordt er gepleit voor een herwaardering van het filosofische gehalte ervan. Benito Pelegrin wijst in zijn studie vooral op het feit dat G. een leerling en leermeester binnen de Societas is, en dat vele van zijn ideeën in het verlengde liggen van de theologie en de filosofie zoals die binnen de Spaanse Societas fungeerden. Typerendis bijvoorbeeld dat Gracian Cervantes bijna nergens noemt, vermoedelijk omdat Cervantes de ridderlijkheidsidealen belachelijk maakt. De denkwereld van de Jezuïeten was in belangrijke mate gevormd door idealen van ridderlijkheid die Ignatius van Loyola had overgebracht van de adellijke naar de religieuze belevingswereld. Voor de Jezuïeten het leven de reis van een dolende ridder, strijdend tegen de vijanden van zijn Heer, en in dienst van een vrouw. "De ridderlijke structuur van de spiritualiteit van Ignatius", schrijft Pelegrin, "had op heel natuurlijke wijze de hoofse cultus van de vrouw overgebracht op de Maagd. Als vazal van Jezus en ridder-dienaar van Maria, Amadis in het religieuze genre, wilde Ignatius het banier van de heer en zijn Vrouw naar alle vier de hoeken van het universum dragen."
/- De taal -/
In de barokke visie is de werkelijkheid een raadsel dat ontcijferd, een geheime boodschap waarvan de code ontdekt moet worden. De waarheid is geen waarheid die zich aandient, die bij wijze van spreken op straat ligt, maar is een waarheid die alleen met behulp van grote schranderheid en grote kennis in woorden gevat kan worden. De wereld is een labyrint, waarin de mens ronddwaalt, hij moet al zijn krachten inzetten om de uitweg te kunnen vinden. Allerlei instrumenten die men ooit aanzag voor een nuttig hulpmiddel in dit proces, worden nu ontmaskerd als obstakel. De taal bijvoorbeeld is niet langer een onschuldig instrument, en kan slechts bij juist gebruik dienstbaar zijn in het onderzoek naar de waarheid. Maar de taal is ook uiterst bruikbaar als instrument der misleiding, als hulpmiddel in het creëren van schijn en illusie. Naudé schrijft in de 17e eeuw: "Vorsten en hun ministersmoeten leren te overtuigen door mooie woorden, en te verleiden en te misleiden door schijn." De taal kan zowel ten dienste staan van het ontdekken van de waarheid als ten dienste van het creëren van schijn. En dan zijn er nog tweesoorten schijn: de valse schijn, waarin alleen gelogen en bedrogen wordt, en de schone schijn van de kunsten die alsnog naar de waarheid verwijzen. In het denken van G. staat de functie van de taal in het middelpunt van de aandacht. De menselijke geest, de ingenio, bezit volgens Graden de vaardigheid om via het vormen van 'concepten' de taal op de juiste manier te hanteren. De termen ingenio en concepto zijn dus van het grootste belang om het gedachtenspoor van G. te kunnen volgen. Het is daarom storend dat zowel Schopenhauer als andere vertalers het precieze taalgebruik van G. vaak negeren, en zich vrij voelen om deze en andere kernbegrippen vrijelijk en onsystematisch te vertalen. Een voorbeeld van een dergelijk onnauwkeurig en onjuist vertalen vormt de vertaling van paragraaf 35 van het Handorakel. De titel luidt Hacer concepto, een concept vormen. In de vertaling van Schopenhauer en van Theo Kars blijkt dit kernbegrip geheel te zijn verdwenen. "Zich een juist oordeel vormen" vertaalt Kars, alsof Gracian daar juicio (oordeelsvermogen) had geschreven. Even verder schrijft G. dat de wijze voor alles ingeniosos conceptos vormt, ingenieuze concepten; dit wordt vertaald met "een wijze denkt over alles na". De uitdaging die de taal voor mensen vormt: dat is het hoofdthema in het werk van G.. Maar het lijkt erop dat voor wie geen Spaans kan lezen en toch benieuwd is naar hetgeen G. over dit thema heeft te zeggen, de taal (de vertaler) meteen ook het hoofd obstakel vormt Van zijn werken zijn bovendien weinig vertalingen beschikbaar.
/- Ethiek en esthetiek -/
G. maakt een schep onderscheid tussen de wereld van politiek en moraal en de wereld van de kunst. Dat onderscheid komt vooral tot uiting in de twee faculteiten van het verstand die hij onderscheidt: het ingenio, de geest en het juicio, het oordeelsvermogen. Dit onderscheid keert op vele plekken en binnen vele verbanden terug. Ingenio is verbonden met retorica en kunst, juicio wordt verbonden met politiek en moraal. Ingenio leidt naar schoonheid en wijsheid, terwijl juicio streeft naar de deugden, naar het goede, en met name naar de prudencia (voorzichtigheid). G. speelt met dit onderscheiden drijft de zaak nogal eens op de spits. In de 'Inleiding' van de Agudeza beweert G. bijvoorbeeld dat in dit boek waarheid noch juicio (dus goedheid) een rol zullen spelen; het gaat puur om het plezier dat de schoonheid oplevert. Toch ligt de problematiek ingewikkelder dan hier door G. wordt gesuggereerd. Dat komt met name doordat ingenio pas in tweede instantie een esthetische categorieën, in eerste instantie echter een cognitieve. Ingenium is geest, het vermogen om concepten te vormen, en concepten zijn in de visie van G. de hulpmiddelen van het denken in het algemeen. Nu moet denken, redeneren, argumenteren volgens G. niet als een koel analytische bezigheid worden opgevat, maar als een concrete niet-rationele vorm van denken. G. wijze van denken heeft men wel fenomenologisch genoemd, in de zin dat de individuele fenomenen, de afzonderlijke dingen er centraal in staan. Er wordt gezocht naar een taal waarin recht wordt gedaan aan het specifieke en unieke. Het 'concept' moet daarbij het 'begrip' (dat algemeenheden verwoordt) vervangen. Conceptenzijn de instrumenten van het concrete denken, in tegenstelling tot begrippen die de instrumenten van het abstracte denken vormen.' G. gelooft dat slechts de betekenisvolle taal de waarheid van het individuele conceptueel belichamen en uitdrukken kan. Als in de werkelijkheid de dingen onderling verbonden bestaan, en in overeenstemming daarmee hun zin en betekenis slechts kunnen bevatten in het met-de-anderen-zijn, dan zal de juiste uitdrukking van dergelijke betrekking en de metaforische en ingenieuze uitdrukking zijn." Met name voor de wereld van de mensen geldt de stelling dat alleen het individuele bestaat.' Heeft men een leeuw gezien, dan heeft men ze allemaal gezien, en heeft men een schaap gezien, men kent ze alle", zegt Gracian. Maar bij de mens ligt dit anders. "Heeft men een mens gezien, dan heeft men er maar één gezien, en zelfs die ene kent men niet goed." G. stelt zich tot taak de regels van een dergelijke, alternatieve logica te formuleren: "Een syllogisme dost zich uit met regels; zo moet men ook een concept vormen met behulp van regels. Elk kunstwerk heeft een methode nodig; zeker ook het kunstwerk dat bestaat in de subtiliteit van het ingenio." Onze geest probeert de verschillen en overeenkomsten, de correspondenties en tegenstellingen tussen de dingen uit te drukken door heel verschillende soorten concepten. Het vergelijken, het aanwijzen van gelijkenis en verschil, dat is de kern van de taak van het concept; kortom, het concept is allereerst een metafoor. De logica wordt opzij gezet omwille van de metaforica, een retorica. Spreken is vergelijken. Denken doe je in metaforen. De term kunst wordt in het werk van G. zeer breed opgevat; het omvat kunsten en wetenschappen, ofwel alles wat niet-meer-natuur is. Kunst is de vervolmaking van de natuur - de natuur levert wel de aanzet en het materiaal, maar de mens moet door middel van de kunst de klus afmaken. "De natuur laat ons doorgaans in de steek op het hoogtepunt, dus dienen wij onze toevlucht tot de kunst te nemen." (Handorakel, nr.12)De basis voor de kunst is dan ook natuurstudie; verwondering over en aandacht voorde natuur is het begin van alle wijsheid. De natuur, de wereld, is een veelzijdig en gecompliceerd geheel, een moeilijk te ontcijferen boek, dat een uitdaging vormt voor onze geest en onze scherpzinnigheid. Want wij zijn de ontcijferaars van de chiffres die tezamen de wereld vormen. Het menselijk leven gaat van geboorte en lichamelijkheid(natuur) naar ontplooiing en vervolmaking (tweede natuur, ofwel: kunst), het is de reiswaar aan je begint als product van de natuur en die je eindigt als levenskunstenaar. Kunst in een meer toegespitste zin betekent: de schone kunsten, waarin het erom gaat de toehoorders of lezers te beleren, te behagen en te ontroeren (docere, delectare, movere). Het kernbegrip van G. ¡n kunsttheorie is de agudeza, de scherpzinnigheid, de esprit. Scherpzinnigheid is het vermogen om te spelen met het retorisch materiaal. G. theorie van de agudeza kan daarom worden omschreven als een correctie maar ook als een uitbreiding van de oude retorica. Een correctie van de retorica, omdat G. de retorica van zijn tijd kritiseert met het argument dat deze (overigens al eeuwenlang) versmald is geraakt tot een theorie van het ornament, van de uiterlijke sier. Hij wil de retorica nu terugleiden naar haar oorspronkelijke laak: overreden, beargumenteren. Deze 'correctie' brengt de retorica dichterbij de kentheorie, en stelt G. in staat te pretenderen een alternatief voor de logica te hebben gevonden. Maar er is ook sprake van uitbreiding van die retorica: doordat hij de agudeza tot middelpunt van de retorica maakt. De retorica is nu niet meer een verzameling, een catalogus, een depot van bruikbare figuren, maar wordt een theorie over de wijze waarop opeen scherpzinnige wijze gebruik kan worden gemaakt van retorisch materiaal. Door die eis wordt de retorica een leer van de tekst, van de stijl. Nooit eerder werd aan de agudeza zoveel belang toegekend als nu door Gracian Hij meldt trots in zijn 'Voorwoord "Hier ligt een gloednieuwe theorie." Het oude retorische repertoire is nog slechts 'materiaal en fundament' voor deze theorie. Deze theorie van de Stijl formuleert de stelling dat alle ineen tekst gebruikte beelden en metaforen iets extra's moeten meekrijgen: een argument, een motivering. Stijlvol gebruik van de taal betekent aan de lezer duidelijk maken, impliciet of expliciet, waarom deze retorische figuur op deze plek wordt gebruikt. Agudeza wil zeggen: juist die figuren inzetten die door hun gebruik op die plaats, op dat moment het typerende van die situatie onderstrepen. En dat is het omgekeerde van de retorische gewoonte om in een specifieke situatie 6th of andere algemene waarheid naar voren te brengen, of de gewoonte allerlei specifieke beschrijvingen op te sieren met geijkte ornamenten. De ware schrijver concentreert zich geheel op het specifieke en bijzondere, en probeert dat te vangen met retorische middelen. Dat is een geweldig moeilijke taak. Een van de fraaiste uitdrukkingen uit de 17e-eeuwse esthetica, wijst juist op die individuele charme van mensen en dingen, die nauwelijks of niet in woorden of beelden is te vatten.
/- Levenskunst -/
In de klassieke deugdenleer bestaat er een top-vier lijstje: prudentia, iustitia, fortitudo en temperantia - voorzichtigheid, rechtvaardigheid, dapperheid en matigheid. Twee ervan krijgen regelmatig een ereplaats binnen dit rijtje; soms is dat de iustitia, soms de prudentia. In de visie van Augustinus bijvoorbeeld is die ereplaats weggelegd voor de rechtvaardigheid die een samenvatting van alle deugden kan verbeelden. In de Stoïsche visie vervult de voorzichtigheid een soortgelijke rol. De ondertitel van het Handorakel; kunst van de voorzichtigheid is dus veelzeggend. Het gaat niet om politieke (Machiavelliaanse) slimheid, maar om de hoogste deugd. Als de geest van Machiavelli al rondwaart in het Handorakel - maar G. hield niet van diens geschriften - dan komt dat in elk geval niet tot uitdrukking in de titel van het boek. En al evenmin in de slotwoorden, waar G. schrijft: "De deugd is het enige echte, het overige is onzin. Bekwaamheid en grootheid dient men niet te meten aan succes, maar aan de deugd. Alleen de deugd heeft genoeg aan zichzelf." Deugdzaamheid is het doel van het leven in de ogen van G. en de weg daarheen is de weg van de kennis en het inzicht. Bijzonder vaak worden in de opschriften van de 300 paragrafen van het Handorakel de woorden sober en conocer (weten, kennen) gebruikt. Het leven is voor G. vooral een leerproces. Een boek waarin er (evenals in El Discreto) zo vaak en zo veel over kennis en inzicht wordt gesproken, is overduidelijk opgedragen aan deugd en waarheid. Toch blijft het opvallend hoe vaak en hoe veel in ditzelfde boek de schijn, de buitenkant van de dingen naar voren wordt gehaald. Gracian wordt niet moe ons erop te wijzen hoezeer de buitenkant van dingen en mensen de hoofdrol speelt in het maatschappelijk verkeer. "De dingen gaan niet door voor wat ze zijn, maar voor wat ze schijnen. Iets zijn en het kunnen lonen is tweemaal iets zijn. Wat niet wordt waargenomen, lijkt niette bestaan " (nr.130) Er is in het maatschappelijk verkeer een continu spel van tonen en verbergen aan de gang. En wanneer iemand iets al te gemakkelijk toont aan ons, dan moeten wij extra op onze hoede zijn, want juist dan kan er sprake zijn van een nieuw masker, een nieuwe afleidingsmanoeuvre. De maatschappelijke verhoudingen zijn ingewikkelder geworden en vragen om veel meer inzicht en kennis dan nodig was in vroeger dagen. Het Handorakel begint met de stelling: "Een wijs man van nu dient over meer kennis te beschikken dan zeven vroeger, en er is in deze tijd meer inzicht nodig voor de omgang met een enkel mens dan in vroeger tijden met een heel volk." Deze eeuw van maskerades vraagt om goede verstaanders, meent G.. "Een goed betoog houden was eens de kunst der kunsten: nu volstaat deze bedrevenheid niet meer. Men moet goed kunnen gissen, vooral bij tegenspraak. (...) Men dient als een wichelroedel operzielen af te tasten en met het oog van de lynx bedoelingen te doorgronden. De waarheden die voor ons het meest tellen worden altijd bedekt uitgesproken." De adviezen die G. binnen deze situatie geeft kun je samenvatten in de spreuk verberg uzelf en doorgrond de ander. Zwijgzaamheid en zelfverhulling worden aangeprezen als belangrijke leefregels voor de wijze mens, en met name het verzwijgen van eigen plannen en bedoelingen staat daarbij centraal. De wijze houdt altijd zijn masker voor, behalve binnenskamers. En anderzijds raadt Graden aan al onze scherpzinnigheid te gebruiken om achter de verborgen motieven en plannen van anderen te komen, en de ander te ontmaskeren, liefst zonder dat deze het zelf beseft. Niet alles is even nieuw aan deze adviezen. De gedachte dat de omgang tussen mensen vele gevaren met zich meebrengt is zeer bekend in kloosterkring en. Het achtste hoofdstuk van de Navolging van Christus van Thomas a Kempis heet: Dat men niet te vertrouwelijk moet zijn en het tiende: Dat men nooit te veel woorden moet gebruiken. In feite redeneert G. op analoge wijze, zij het dat de religieuze moraal bi hem ontbreekt." Behoedzaam zwijgen is het toevluchtsoord der wijzen", zegt Gracian. En hij motiveert: "Een uitgesproken voornemen roept nooit achting op, maar eerder afkeuring, en bij een ongunstige afloop is men dubbel ongelukkig. Volg daarom de goddelijke wegen houd mensen in onzekerheid en spanning." De maatschappij waarbinnen de voorzichtige wijze moet handelen is er een van maskerades, en de wijze moet dit spel meespelen. Er is nu geen innerlijke noodzaak meer om te zwijgen, zoals bij Thomas van Kempis, voor wie het 'verberg uzelf gemotiveerd wordt door het zoeken van innerlijke vrede en uiteindelijk verlossing, maar een uiterlijke, sociale noodzaak. Terwijl hij ons bij tijd en wijle herinnert aan de taak ook innerlijk deugdelijk te zijn en erop wijst dat uiterlijke deugd niet genoeg is, blijkt Gracians aandacht voornamelijk gevangen te worden door het uiterlijk gedrag van anderen, en door de laak op dit gedrag van anderen te reageren. De op elkaar reagerende mensen staan in het werk van G. centraal, vergelijkbaar met de dingen die ook met en naast andere dingen bestaan. De prudentie die hij als hoogste deugd in het sociale verkeer aanbeveelt, lijkt op de scherpzinnigheid die hij in de kunst nastreeft. Evenals in de natuur ende kunst ontbreken in de maatschappij vaste regels, en is er sprake van een doolhof, een overvloed aan interpreteerbare tekens mensen, die alle hun geheim verbergen. Ik denk dat de grote aandacht voor de schijn in het Handorakel weinig te maken heeft met een modem relativisme of cynisme, waarin het onderscheid tussen schijn en realiteit gemakkelijk wordt geaccepteerd of cynisch als onvermijdelijk wordt beschouwd. De reden waarom Gr. zoveel nadruk legt op de schijn, moet allereerst worden gezocht in zijn liefde voor de wereld van de chiffres Voor hem is de wereld pas uitdagend wanneer hij ervaart dat situaties en mensen steeds weer volstrekt nieuw voor hem zullen zijn, en hun individuele kracht mei zullen verliezen. En hij is bang voor een wereld waarin mensen alle nieuwsgierigheid naar elkaar verliezen door een teveel aan orde en een te grote vertrouwdheid met elkaar (op dit punt lijkt Baudrillard op Gracian). G. koestert het geheim, hij wil de verleidelijkheid van de maskers in stand houden en in de menselijke communicatie het spelelement blijven waarderen. Zodat wij dwalen en dwalen, door bergen en door dalen.
(bron: https://archive.krisis.eu/wp-content/uploads/2017/09/1993-1-11-schaaf.pdf)
Reacties