Ich bin nicht Stiller (Max Frisch)
Ich bin niet Schiller, is een roman van de zwitserse schrijver, Max Frisch.
EEN. Recensie
Met I'm Not Stiller, de derde roman van de auteur, vestigde de Zwitserse toneelschrijver en romanschrijver Max Frisch (1911-1991) zich als een belangrijke bijdrager aan de naoorlogse Duitse literatuur. De Engelse titel is ook de eerste zin van de roman, waarvan de centrale thema's over het algemeen worden beschouwd als de existentialistische zoektocht naar het moderne zelf en, in nauw verband daarmee, de ingewikkelde dynamiek van man-vrouwrelaties.
Deze focus van de roman op individuen en hun privĂ©leven werd als ongebruikelijk gezien in het sterk gepolitiseerde literaire veld van de jaren 50 en 60, vooral wanneer toegepast door een schrijver wiens dramatische werk stevig in de traditie van de Duitse toneelschrijver Bertolt Brecht stond. Ondanks de ingebouwde satire van de Zwitserse staatsbureaucratie en, voor die tijd, schokkend nuchtere verkenningen van overspel, zouden de meeste vroege critici I’m Not Stiller ervan beschuldigen relatief apolitiek (en dus burgerlijk) te zijn of – zoals Mario Vargas Llosa VARGAS LLOSA nog in 1988 deed – hun hoge achting voor de roman rechtvaardigen door de politieke implicaties ervan te overdrijven. Onder moderne academici daarentegen, richten kritische discussies over de tekst zich voornamelijk op de filosofische achtergrond, verteltechnieken en gelaagde beeldspraak.
Terwijl de stijl van I’m Not Stiller bijna informeel en misleidend rechttoe rechtaan lijkt, is de structuur ervan zeer complex. Frisch stelt persoonlijke identiteit niet alleen in vraag met betrekking tot de hoofdpersoon, maar ook op het niveau van verteller en auteur, en communiceert zijn verhaal via verschillende en soms tegenstrijdige perspectieven. Hun organisatie en de algemene blauwdruk van de roman kunnen als volgt worden samengevat: Met een Amerikaans paspoort onder de naam Jim White reist de hoofdpersoon/verteller in de eerste persoon terug naar ZĂĽrich. Aan de grens wordt hij herkend als de Zwitserse beeldhouwer Anatol Stiller, die de afgelopen zes jaar is vermist en wordt verdacht van spionage en andere illegale activiteiten. Tijdens zijn gevangenschap - hij wordt na 10 weken vrijgelaten - probeert White/Stiller zijn zaak op papier te zetten en zo de rechtbank te overtuigen van zijn "echte" Amerikaanse identiteit. Hij schrijft zeven notitieboekjes, die voor het grootste deel zijn wat we lezen. Boeken Ă©Ă©n, drie en vijf bevatten zijn aanhoudende beweringen dat hij Jim White is (die hij zelfs hoog houdt als hij wordt geconfronteerd met zijn vrouw en vrienden); verschillende dagboekaantekeningen over zijn huidige leven in de gevangenis; en zijn reflecties en fantasieĂ«n over, of gerelateerd aan, zijn jaren in Amerika, waar hij tevergeefs op zoek lijkt te zijn geweest naar zijn persoonlijke versie van de Amerikaanse Droom - dat wil zeggen, een authentiek bestaan dat lijnrecht tegenover de verstikkende middelmatigheid van het hedendaagse Zwitserland staat.
Boeken twee, vier en zes zijn anders. De mysterieuze verteller blijft dezelfde, zoals blijkt uit zijn incidentele tussenwerpsels. Toch produceert hij hier schijnbaar objectieve derdepersoonsverslagen van de vermiste Stiller. Door middel van focalisatie neemt hij achtereenvolgens de standpunten aan van Stillers mooie, kwetsbare en seksueel niet-responsieve vrouw, Julika (boek twee); zijn goedbedoelende maar door gewoonte beheerste aanklager, Rolf (boek vier); en zijn verstandige, volledig geĂ«mancipeerde ex-geliefde, Sybille (boek zes). Ten slotte, in boek zeven, geeft de verteller toe en erkent aarzelend zijn identiteit met Stiller. Dit alles wordt gevolgd door een epiloog van 50 pagina's geschreven door de aanklager, Rolf, die toevallig ook de echtgenoot van Sibylle is, maar desondanks een vriend van de beschuldigde is geworden en zichzelf nu presenteert als de redacteur van Stillers gevangenisnotitieboeken. “The Prosecutor’s Epilogue” beschrijft Stillers hernieuwde maar gedoemde poging tot een getrouwd leven met Julika, dat somber eindigt met haar ziekte en dood na tweeĂ«nhalf jaar.
Deze skeletachtige samenvatting hint op zijn minst naar de talrijke dubbelzinnigheden in verband met de autoriteit van het verhaal waarmee Frisch speelt en die hij soms heel expliciet benadrukt in de tekst. Van wie leren we over de verschillende figuren en in hoeverre kunnen we hun visie op zichzelf en elkaar vertrouwen? De epiloog is bijvoorbeeld gelezen als van alles, van een verwaarloosbare en artistiek misleidende toevoeging tot een dun verhulde verklaring van de auteur. Wat minder duidelijk is, is de extreme en toch heldere subtiliteit waarmee Frisch, zoals in al zijn grote romans, de moeilijkheden schetst, vooral onder geliefden, van het begrijpen van de ander.
Er zijn ook Stillers uitbundig levendige beschrijvingen en avonturenfantasieĂ«n, bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over de Chihuahua-woestijn of zijn ondergrondse grotervaring in Texas. Deze verhalende uitstapjes zitten vol met toespelingen die variĂ«ren van populaire mediacultuur tot oude mythen, van calvinisme tot westerns tot Hades tot matriarchaat, en voorspellen en weerspiegelen allegorisch de meer nuchtere realistische gebeurtenissen van de roman. Misschien is I’m Not ..., met zijn afwisselende creatie van absorberende illusies en vervreemdingen van de lezer, Misschien wordt het toch als Brechtiaans beschouwd. (bron: Door NASRULLAH MAMBROL op 20 juni 2023, https://literariness.org/2023/06/20/analysis-of-max-frischs-im-not-stiller/)
TWEE. uit "de leugens" van Vargas Llosa
Is het mogelijk om Zwitsers te zijn? Is het zo verschrikkelijk om Zwitser te zijn? Als ik enkele hedendaagse auteurs uit dat land lees, zou ik zeggen dat er geen nachtmerrie is die sinister is dan de beschaving. Wees welvarend, goed opgeleid en gratis is blijkbaar het gevolg van sterfelijke verveling. De prijs die je betaalt om te genieten Dergelijke privileges zijn de eentonigheid van het bestaan, een endemisch conformisme, de van fantasie, uitsterven laat avontuur en een formalisering van emoties achter gevoelens die relaties tussen mensen reduceren tot gebaren en rituele woorden zonder inhoud.
Misschien wel. Misschien wel de materiële vooruitgang en de politieke ontwikkeling die zoveel volkeren teweegbrengen Arme en onderdrukte mensen beschouwen het paradigma als een deprimerend voorkomen. Dit bewijst alleen maar, natuurlijk iets dat we zouden kunnen weten door naar de geschiedenis te kijken die voorbij is: alles
Het stadium van de menselijke vooruitgang brengt nieuwe vormen van frustratie en ongeluk met zich mee soorten, anders dan degene die hij heeft achtergelaten, en daarom nieuwe redenen voor de onenigheid en het verlangen naar een ander en beter leven. Dat betekent niet dat iets niet bestaat.
‘vooruitgang’ wordt genoemd, dat ‘beschaving’ bedrog is, maar dat deze begrippen dat nooit zijn vertalen in voltooide en perfecte bestaansvormen. Beide zijn voorlopig en relatief Ze zijn vooral geldig als vergelijkingstermen. Hoe geavanceerd en bewonderenswaardig ook In de samenleving zal er onvrede in leven, en als dat niet het geval is, zou het raadzaam zijn om die te provoceren, zelfs als dat wel zo is kunstmatig, voor de toekomstige gezondheid van dat volk. Maar er is vooruitgang: die verdient de voorkeur om als Zwitser van verveling te sterven dan om te komen van de honger in EthiopiĂ« of door toedoen van de martelingen in elke derdewereldsatrapie.
Maar het is vooral belangrijk dat de mannen die vechten, op een dag hun landen die het ontwikkelingsniveau van Zwitserland bereiken, kennen de vlekken die kunnen ontsieren een prestatie als deze, laten we eens kijken of ze ze op deze manier kunnen vermijden of op zijn minst kunnen verzachten. En om dat te weten gevaar niets beters dan literatuur, een activiteit die beter dan welke andere dan ook getuigt van de geest van tegenspraak van de mens, zijn weerstand om zich daaraan te conformeren - niet het maakt niet uit hoe waardig en verheven hij is – wat hij heeft bereikt. Aan de ontevredenheid die daarmee gepaard gaat als een schaduw voor de man van het Westen sinds de Griekse dageraad, moet deze cultuur dat hebben gedaan kom zo ver; maar ook omdat we er niet in zijn geslaagd die burgers gelukkiger te maken wat, struikelt terzijde, elke dag minder arm, meer gecultiveerd en vrijer maakte.
Dit is het probleem dat de kern vormt van I Am Not Stiller, en het is niet vreemd dat het boek zo succesvol was in Europa en de Verenigde Staten toen het in 1954 verscheen. De roman door Max Frisch, hoewel gevestigd in Zwitserland, zinspeelde op een kwestie die iedereen nauw aangaat ontwikkelde liberale samenlevingen. Het kan heel eenvoudig worden geformuleerd: wie is schuldig, in landen als dit, dat geluk onmogelijk is: particulieren of de de samenleving in het algemeen? De vraag is niet academisch. Ontdek of de materiaalontwikkeling en de politieke ontwikkeling die het Westen heeft verwezenlijkt is onverenigbaar met intense en rijke individuele levens, in staat om de meest intieme zorgen en het verlangen naar volheid en originaliteit te bevredigen inspireert bij mensen (in ieder geval bij velen van hen), is weten of beschaving Democratie leidt niet ook tot uniformiteit en de vernietiging van het individu, niet meer en niet minder. minder dan die gesloten samenlevingen die georganiseerd zijn volgens het rigide patroon van een ideaal collectivistisch.
Anatol Stiller, beeldhouwer uit ZĂĽrich die in de oorlog in de internationale brigades vocht uit Spanje (waar hij speelde in een vernederende aflevering omdat hij niet durfde te schieten toen zou moeten), op een mooie dag, na een diffuse impuls, loopt hij weg van zijn vrouw, zijn roeping, zijn land en zijn naam. Hij dwaalt door de Verenigde Staten en Mexico en bijna zeven jaar later Hij verschijnt weer in Zwitserland, met een Noord-Amerikaans paspoort, onder de naam Sam White. Daar is het aangehouden door de politie, die zijn ware identiteit vermoedt en wil vaststellen of dat het geval was deelname aan een strafbaar feit, de 'Smyrnov-affaire'.
De roman bestaat uit de notitieboekjes die Stiller in de gevangenis schrijft, terwijl de zijne
zaak, en een epiloog geschreven door officier van justitie Rolf, wiens vrouw, Sibylle, binnenkort de minnaar van Stiller was vóór de mysterieuze verdwijning van de beeldhouwer.
Een groot deel van het verhaal doordrenkt een mysterie met spanning: is dat zo, Stiller Mr. White, zoals de politie beweert, of is dit volgens de politie een absurd misverstand zegt de gearresteerde? De twijfel wordt gevoed door objectieve tegenstellingen en vooral door de categorische overtuiging waarmee de auteur van de notitieboekjes ontkent Stiller te zijn. Maar dan, wanneer, door zijn eigen getuigenis, de waarheid transparant wordt en dat duidelijk wordt Stiller en White zijn dezelfde persoon, een andere onbekende neemt het over van de eerste blijf alert op de belangstelling van de lezer. Wat gebeurt er met de beeldhouwer? Waarom ren je weg van jezelf en Wijs jij met die koppige wanhoop je verleden en je naam af? Is dit een gedicteerd lek uit wroeging, een onbewuste manier om de verantwoordelijkheid te ontlopen die op hem rust het mislukken van zijn romantische relatie met Julika? Of is het iets abstracter en complexer, van afwijzing zou de cultuur verlaten, manieren van zijn en leven die altijd voor Stiller waren onverenigbaar met een volledige realisatie van het bestaan?
In tegenstelling tot het eerste wordt dit tweede mysterie niet opgelost door de roman: de taak baart de lezer zorgen. Het boek beperkt zich ertoe u te voorzien van overvloedig en heterogeen materiaal episoden en situaties uit het leven van Stiller, zodat ze, door ze uit te zuiveren en te verzamelen, allemaal tot leven komen die zijn conclusies trekt. En de dichtheid en subtiliteit van deze existentiële documentatie zijn dat ook zodat de conclusies die over Stiller kunnen worden getrokken in werkelijkheid zeer divers zijn.
Van het pathologische, een eenvoudig geval van schizofrenie, tot de culturele metafysica
allegorische uitdaging van ‘Zwitsers zijn’, of beter gezegd, van de onmogelijkheid om, Zwitsers te zijn, het aan te nemen menselijke conditie in al zijn rijke en veelzijdige mogelijkheden.
Wat haat Stiller aan zijn ZĂĽrichse wereld? Moge alles zo schoon zijn en geordend en dat het leven voor zijn landgenoten een voorspelbare routine is waaruit ze zijn gekomen
Excuses en grootsheid buiten beschouwing gelaten. Tot middelmatigheid, denkt hij, hebben zijn landgenoten dat ook gedaan vermomd onder de deugdzame naam ‘matigheid’, en, aangezien ze afstand hebben gedaan van ‘durf’, hebben hun spiritualiteit verloren en zijn gestorven, waardoor ze hun vitale kracht hebben verloren: «De Zwitserse atmosfeer het heeft behoefte aan leven, heeft behoefte aan geest in de zin dat de mens verliest spiritualiteit door niet naar perfectie te streven." Zelfs niet de vrijheid waar de Zwitsers trots op zijn lijkt hem reĂ«el, omdat het conformisme ‘het gevaar van twijfel’ en dergelijke uit hun leven heeft uitgeroeid houding is voor de beeldhouwer prototypisch voor het gebrek aan vrijheid.
In deze sfeer van ‘onderdrukkende toereikendheid’ impliceert alles wat een risico of een breuk inhoudt met gevestigde bestaansvormen heeft de neiging onderdrukt en vermeden te worden, en daarom dat middelmatigheid verborgen onder materiĂ«le welvaart infiltreert ook relaties menselijke wezens, die hen verarmen en frustreren, zoals de twee liefdesverhalen laten zien – als zo kun je ze noemen – die in de roman voorkomen: die van Julika en Stiller en die van Rolf en Sibylle.
Ondanks de anti-conformistische uitbarstingen en uitbarstingen van de beeldhouwer, zijn huwelijksconflicten met Julika, de mooie balletdanseres die het slachtoffer is van tuberculose, die hij laat lijden en mishandelen voordat ze het opgeven – om vervolgens bij hun terugkeer naar Zwitserland halfslachtig te herstellen – zijn typisch burgerlijk (en enigszins vervelend). Het is nooit helemaal duidelijk wat Stiller het delicate en gevoelige verwijt patiĂ«nt Julika. Zijn fijngevoeligheid en geduld misschien? Zijn berusting in wat is en wat heeft? Niet 'het onmogelijke liefhebben', volgens de formule van Goethe die hij graag zou willen omzetten gedragsnorm? Of misschien is het de angst om erdoor meegesleurd te worden in het conventionele leven, tot de gouden middelmatigheid van zijn medeburgers, die Stiller afstoot in die vrouw voor wie aan de andere kant lijdt het geen twijfel dat hij liefheeft. Wanneer, bij zijn terugkeer naar zijn land en zijn identiteit, Stiller probeert die gefrustreerde liefde te reconstrueren, het is al laat en een vulgaire dood - uit een soapserie - zet einde aan de poging.
Het sentimentele verhaal van officier van justitie Rolf en zijn vrouw Sibylle, verteld met een avontuurlijke inslag van Stiller, is misschien wel het meest succesvolle deel van het boek en het deel dat de vervreemding van liefde het beste illustreert door het werk van de moderne beschaving, wat de grote beschuldiging is dat ik niet Stiller ben. Jong, goed opgeleid en onbevooroordeeld, de echtgenoten hebben besloten dat hun huwelijk een succes zal zijn open relatie zonder dienstbaarheid, waarin beiden hun onafhankelijkheid en vrijheid zullen behouden.
De mooie theorie werkt – zoals vaak gebeurt – in de praktijk niet. Als Sibylle dat heeft gedaan Als minnaar (Stiller) krijgt Rolf een diepe indruk. Misschien ontdek je het dan voor het eerst tijd, dat hij van zijn vrouw houdt en deze nodig heeft. En haar avontuur met de beeldhouwer geeft de indruk van een instinctieve strategie van Sibylle om Rolfs liefde uit te lokken, of, met andere woorden, om moedig het aan, steek het aan, vul het met inhoud en behoed het voor routine. De voorwaarden zijn gegeven zodat dit echtpaar, dat diep van binnen van elkaar houdt, ook van elkaar houdt in hun vormen en wordt
hiervan een intense en wederzijds verrijkende relatie. Maar dit is onmogelijk, omdat niemand is in staat om af te wijken van de goede manieren, beheerst en koud, die in ons bestaan beide zoiets als een tweede natuur. Formeel, zelfs in de informaliteit die ze hebben wilde introduceren in hun huwelijk, gaan Rolf en Sibylle uit elkaar. Later verzoenen ze zich en worden in zekere zin gelukkig, maar op die passieve en berustende manier – formeel - wat Stiller beangstigt. Het komt voor dat er in de beeldhouwer een romantische basis schuilt: het liefhebben van het onmogelijke.
Dat veroordeeld tot ongeluk. Lamartine schreef dat in een commentaar op Les MisĂ©rables van Victor Hugo Het ergste dat een volk kon overkomen, was de ‘passie van het onmogelijke’ opdoen. Ook voor individuen is dit een zeer risicovolle ziekte. Maar laten we hieraan toevoegen dat ze niet alleen bestaan resulteerde in veel lijden voor mannen; ook de meest buitengewone prestaties van de menselijke geest, de meesterwerken van kunst en denken, de grote wetenschappelijke ontdekkingen en – belangrijker nog – het idee en de praktijk van vrijheid.
‘Het onmogelijke liefhebben’ maakt deel uit van de aard van de mens: tragisch zijn voor degenen die dat wel zijn geweest gegeven het verlangen en de verbeeldingskracht, die hem er altijd toe zullen brengen de grenzen te willen doorbreken bereiken wat niet is en niet heeft.
Het is waarschijnlijk meer dan de onvolkomenheden van zijn land dat Anatol leidt Stiller moet vluchten, op zoek naar wat hij voelt als een garantie voor volheid: avontuur en exotisme. In zijn jaren van vrijwillige ballingschap lijkt hij een omzwervingen te hebben geleid primordiaal, in de VS en Mexico, waarvan zijn dagboeken ons een glimp laten opvangen van enkele daarvan messen Het zijn evocaties doordrenkt van een zekere melancholie en die vaak een hoog niveau bereiken.
artistiek niveau, zoals de prachtige beschrijving van de tuinen van Xochimilco, of die van de markt Amecameca en de dag van de doden in Janitzio, en een zeer pittoreske voorziening, zoals de verhaal van de plotselinge verschijning van een vulkaan op de tabaksboerderij Paricutin waar Stiller – zijn geest, liever gezegd – werkte als bracero.
Heeft de beeldhouwer, voortvluchtig uit de castrerende westerse stedelijke beschaving, de intensiteit gevonden van het leven dat hij zocht, primitief leven in de bossen van Oregon of delen de ellende en uitbuiting van Mexicaanse boeren? Zijn getuigenis is vaag, maar de ironie en het sarcasme dat soms in die herinneringen naar boven komt, lijkt erop te wijzen dat het antwoord dat is negatief. Hoewel hij het niet zegt, krijgt men de indruk dat Stiller bij terugkeer van zijn pelgrimstocht heeft deze harde waarheid begrepen: dat het echte leven nooit dromen zal waarmaken van individuen, en dat is dus de ontevredenheid die tot de verdwijning ervan heeft geleid veroordeeld om nooit tevreden te zijn.
Behalve, zonder enige twijfel, op het niveau van het denkbeeldige, op dat van de fictie. Daar de mannen kunnen op onschadelijke manieren hun roeping naar excessen, de honger naar aandelen, bevredigen ongewoon, of door drama en apocalyps. Het is iets waar Stiller blijkbaar van leert de preventieve gevangenis waar de autoriteiten hem opsluiten terwijl ze zijn identiteit achterhalen. Naar de De goedaardige Knobel, zijn voogd, vermaakt en beangstigt hem door hem vermeende misdaden te vertellen
zou hebben gepleegd en verschillende anekdotes, vol gratie en kleur, die bedrieglijk lijken of diep vervormd. Het zijn pagina's die de lezer waardeert vanwege hun humor en kattenkwaad.
dat zit erin, omdat ze als geheel het effect hebben van een verfrissende balsem in een boek, van langzame bewegingen en doordrenkt van somber pessimisme.
Bovendien is het loutere bestaan van een roman als I Am Not Stiller in tegenspraak met deze stelling
dat zij voorstelt. De gruwelijke beschaving van het land waar het verhaal zich afspeelt zou niet zo destructief moeten zijn voor de kritische geest, noch is het conformisme dat daaruit voortkomt zo algemeen uit haar midden ontstaan tegenstrijdigheden die zo hevig zijn als Max Frisch en protesten die zo staalhard zijn deze roman.
We mogen de hoop dus niet verliezen: met een beetje geluk zal het Zwitserse limbo arriveren,
misschien zal hij op een dag zo begeerd worden door mensen als Anatol Stiller (Bron: Vargas LLosa, De waarheid van de leugens)
Drie. Academisch.
Frisch' roman stiller (1954) begint met een uitroep: "Ich bin nicht Stiller!" (Ik ben Stiller niet!) De hoofdpersoon van de roman, Anatol Stiller, een Zwitserse beeldhouwer die een nieuwe identiteit heeft aangenomen en naar de Verenigde Staten en vervolgens naar Mexico is verhuisd, keert terug naar zijn thuisland en wordt bij aankomst gearresteerd na een woordenwisseling met een Zwitserse grenswachter die de geldigheid van zijn identiteitspapieren in twijfel trekt. De roman bestaat uit twee delen: een dagboek dat Stiller schrijft in een reeks notitieboekjes terwijl hij in voorlopige hechtenis zit, en een verslag waarin de officier van justitie, die een vriend van Stiller was geworden, Stillers leven na zijn vrijlating schetst. In Stillers notitieboekjes beweert de gevangene dat hij niet Stiller heet, maar James White, een standpunt dat hij blijft aandringen, zelfs wanneer zijn vrouw hem confronteert. Zoals veel van Frisch' werken, onderhandelt de roman over conflicten tussen subjectieve en externe realiteit en stelt de stabiliteit van het zelf in vraag. De notitieboekjes vertonen een duidelijke structuur. Fragmenten over Stillers vrouw Julika en over de officier van justitie Rolf en zijn vrouw Sibylle worden afgewisseld met bespiegelingen, dialogen en verhalen die Stiller/White voor zijn bewaker verzint om hem te vermaken en tegelijkertijd veel van zichzelf te onthullen (A Companion to the Works of Max Frisch, Chapter 8: 8 “Writing in order to be a stranger to oneself”: Max Frisch's Stiller, https://www.cambridge.org/core/books/abs/companion-to-the-works-of-max-frisch/writing-in-order-to-be-a-stranger-to-oneself-max-frischs-stiller/E1CDD14E7D33A50FE9E654DF0DA686F0).
Vier. Over Max Frisch
Jubilea zijn dankbare gelegenheden ons aan het werk van een schrijver te herinneren. De persoon staat dan wel meer in de schijnwerpers dan het werk, maar dat hoort er blijkbaar bij. Zo verschijnen er tal van persoonlijke portretten, biografieĂ«n, interviews en films waarin bepaalde eigenaardigheden van de persoon in kwestie weer eens, liefst met frisse blik, worden bekeken. In 2011 was de aandacht van het literair geĂŻnteresseerd publiek in de Duitstalige landen vooral gericht op Heinrich von Kleist (1777-1811), de jong en tragisch overleden dichter uit Pruisen in wie een tijdgenoot als Christoph Martin Wieland – een verlichte verschijning aan het hof van Weimar – een talent zag dat zonder meer met Goethe en Schiller kon concurreren. Ter gelegenheid van zijn tweehonderdste sterfjaar verscheen er een stroom boeken, heruitgaven en nieuwe, kloeke beschouwingen, en werden toneelvoorstellingen opgevoerd en films vertoond. Er werden zelfs – een tamelijk riskante onderneming in deze tijden van culturele besnoeiing – exposities georganiseerd, waaronder een dubbele tentoonstelling onder de titel Krise und Experiment van het Kleist-Museum in zijn geboorteplaats Frankfurt en in Berlijn.
Kleist staat bekend om zijn sceptische kijk op de zeggingskracht van taal en zijn twijfel aan zijn persoonlijke lot en dat van de moderne mens in het algemeen. Hij had zijn tijd niet mee, maar hij kon ook maar moeilijk zijn plaats in de samenleving vinden. Daarin heeft hij veel gemeen met een andere schrijver die in 2011 uitgebreid aandacht krijgt: de honderd jaar na Kleists sterfjaar geboren Max Frisch (1911-1991), een van de bekendste Zwitserse schrijvers van de twintigste eeuw. Samen met zijn vriend en collega Friedrich DĂĽrrenmatt bepaalde Frisch gedurende veertig jaar het beeld van de Duitstalige Zwitserse literatuur in het naoorlogs Europa.
Des te opmerkelijker is de recent verschenen biografie over het vroege werk van Max Frisch uit de jaren van het interbellum en de eerste naoorlogse jaren, van de hand van de Zwitserse cultuurjournalist Julian SchĂĽtt. SchĂĽtt richt zich voornamelijk op de jaren tussen 1932 en 1954 – een opmerkelijke keuze, omdat de meeste lezers hooguit een vaag beeld hebben van het leven en werk van de auteur in deze periode. Zelfs mensen die beroepshalve beter zouden moeten weten, zoals Volker Weidermann, de feuilletonchef van de Frankfurter Sonntagszeitung (FAS), bekennen desgevraagd dat de Max Frisch uit de dertiger jaren hun ‘kolossaal vreemd’ is. Frisch wordt eerder met de geĂ«ngageerde literatuur en de nieuwe subjectiviteit vanaf de jaren zestig in verband gebracht.
In Zwitserland zorgde het boek voor het opleven van een controverse tussen de dagbladen Neue ZĂĽrcher Zeitung en Tagesanzeiger. In de kern gaat het debat om de vraag hoe Frisch tegen de achtergrond van het nationaalsocialisme gezien moet worden: hoe vallen de extreemrechtse standpunten waarop Frisch in deze tijd te betrappen is, te rijmen met de linkse overtuiging van de sterauteur, die in de zestiger jaren ‘im Minutentakt Reden gegen die Schweiz’ hield – om de minuut tegen Zwitserland tekeer ging (aldus Volker Hage in Der Spiegel)? SchĂĽtt weet daar een zeer genuanceerd antwoord op te geven, wat niet verbazend is, aangezien hij eerder op precies deze periode en de Zwitserse Duitstalige letterkunde promoveerde. Frisch was geen antisemiet en hij was al helemaal niet politiek geĂ«ngageerd; zijn wortels lagen in het conservatieve Zwitserse KulturbĂĽrgertum. Cultuur versus beschaving: Thomas Mann worstelde ermee, Oswald Spengler probeerde het in een theoretisch model te vatten waar voor politiek weinig ruimte overbleef – het verschil tussen Frisch en de toenmalige Duitse burgerlijke elite lijkt nihil.
Met de nodige distantie beschrijft Julian SchĂĽtt de naĂŻviteit waarmee Frisch in 1935 als journalist in opdracht van de NZZ door Duitsland reisde. Frisch had toen al een relatie met Käte Rubensohn, een medestudente van Duits-joodse afkomst, die van Berlijn naar ZĂĽrich verhuisde omdat haar als jodin in Duitsland de toegang tot de universiteit was ontzegd. Samen bestudeerden ze de Duitse literatuur. Noch Käte, noch haar ouders vonden het vreemd dat ze daarvoor naar ZĂĽrich moest. De laatsten maakten zich meer zorgen over haar onwettige relatie met Frisch. Op het moment dat hij haar ten huwelijk vroeg, aarzelde ze, omdat ze niet om humanitaire reden in de echt verbonden wilde worden. ‘Du bist bereit mich zu heiraten, nur weil ich jĂĽdin bin, nicht aus liebe’, sprak ze in 1939. Deze zin, door Frisch in hoofdletters opgeschreven, bleef tussen hen in staan. Het zijn dergelijke subtiele waarnemingen die de biografie lezenswaardig maken. SchĂĽtt gaat zeer minutieus te werk en slaat tal van zijsporen in, die ook het toeval een plek in het levensverhaal geven, zoals in de episode over het lidmaatschap van Frisch van het Freiwillige Militärische Vorunterricht (FMV). Eduard Einstein, de tweede zoon van Albert, deed daar ook aan mee. Meer is er niet over te zeggen, maar SchĂĽtt ziet het verband: ‘een vreemd paar binnen dit autoritaire militaire corps van vrijwilligers’.
Hoe komt de periodisering 1932-1954 tot stand? In 1932 overleed Frisch’ vader, architect Franz Bruno Frisch. Zijn dood lijkt de aanleiding te zijn geweest voor de geboorte van schrijver Max: binnen een week ontstaat een van de belangrijkste teksten van de jonge Max Frisch, ‘Was bin ich?’ Met die tekst introduceert hij meteen zijn hoofdthema: het ‘ik’. Maar schrijver is hij daarmee nog niet – hij moet de juiste vorm nog vinden.
Frisch studeert steeds minder en werkt vaker als journalist. SchĂĽtt ziet in de meer dan vierhonderd artikelen die Frisch in die tijd voor diverse Zwitserse kranten schreef, de basis voor zijn latere autobiografische werk: onafhankelijk van het onderwerp dat centraal staat, zou Frisch deze recensies en impressies over stad, land en volk gebruiken om op zijn eigen leven te reflecteren. Een van zijn beste vrienden uit deze tijd, Werner Coninx, had twijfels over Frisch als journalist; hij begreep eerder dan Frisch, stelt SchĂĽtt, dat karakter, verwachtingen en realiteit niet overeenkwamen. In een brief van 28 augustus 1935 schrijft hij: ‘Du bittest mich ja nicht um Rat, aber ich möchte Dir doch sagen, dass ich bei Dir das GefĂĽhl habe, dass Du durch den gewaltsamen Einsatz von allem auf eine Karte die Grenze von Berufung u. Talent nicht sprengen noch weiten kannst, u. dass fĂĽr Dich ein echtes Gleichgewicht mit einer andersartigen Tätigkeit als wesentlichere Verdienstquelle viel fruchtbarer sein könnte. […] Du hast ursprĂĽnglich z.B. einen nicht geringen Geltungstrieb, auch eine gewisse Lust am Regieren u. einen natĂĽrlichen Drang zu greifbarer Wirkung’ (p. 196). Een tweede impuls gaat uit van Käte Rubensohn: ook zij raadt hem een journalistieke carrière af.
In 1936 begint Max Frisch aan een studie architectuur aan de ETH ZĂĽrich. Financieel wordt hij gesteund door Coninx, die 16.000 frank voorschiet – een enorm kapitaal voor toenmalige begrippen. De oriĂ«ntatie op een burgerlijk beroep en de daaruit voortvloeiende persoonlijke conflicten verwerkt Frisch in zijn in 1937 verschenen roman Antwort aus der Stille: Eine Erzählung aus den Bergen. De protagonist, met de fantastische naam Balz Leuthold, staat op het punt zijn vriendin Barbara te trouwen en een burgerlijk bestaan op te bouwen, maar hij voelt zich niet geroepen tot de grijze middelmaat. Hij breekt uit en zoekt zijn toevlucht in de bergen, waar hij op zijn situatie reflecteert, tot inkeer komt en zich met iedereen verzoent. Frisch blijft publiceren: in 1940 Blätter aus dem Brotsack, over zijn ervaringen in het Zwitserse leger, in 1942 de roman J’adore ce qui me brĂ»le oder die Schwierigen (1944), die inhoudelijk voortbouwt op zijn eerste roman, JĂĽrg Reinhart (1934). SchĂĽtt nuanceert: hoewel Frisch besluit een burgerlijk beroep uit te oefenen, niet meer te schrijven en zelfs zijn manuscripten te verbranden, treedt hij wel toe tot de Zwitserse schrijversbond. De schrijver vindt langzaamaan zijn vorm en leert zich te bevrijden van de wereld waarin hij opgroeide – zo formuleert Julian SchĂĽtt dit proces.
Het voorlopige eindpunt bereikte Frisch in 1954 met de publicatie van de roman Stiller. De eerste zin van het boek verwijst naar de titel van zijn eerste essay uit 1932, ‘Was bin ich?’ en geeft als antwoord: ‘Ich bin nicht Stiller!’ Wat gebeurt er als je ophoudt over je eigen identiteit na te denken, als je niet meer probeert aan het beeld te beantwoorden dat anderen van je hebben? ‘Stiller ist der Roman eines Un-Ichs, eines unbeschriebenen Blattes namens Mister WhiteĘĽ (p. 490), aldus SchĂĽtt. Frisch’ hoofdpersoon doet enigszins denken aan Daniel Quinn uit het eerste deel van de New York Trilogy van Paul Auster, maar terwijl de lezer daar in een postmodern spel van voorgestelde en fictieve realiteit wordt meegenomen waarbij ook de auteur verstrikt raakt, viert de auteur Max Frisch een kleine dertig jaar eerder zijn bevrijding van de protagonist. Stiller is voor de auteur een zelfoverwinning, want voortaan gaat het niet meer over de vraag ‘Wie ben ik?’, maar over de vraag ‘Wie zou ik kunnen zijn?’
Dit was een mooie slotzin geweest voor deze omvangrijke levensbeschrijving. Maar SchĂĽtt laat uiteindelijk zien dat hij eerder een zorgvuldig lezer is dan een professioneel biograaf:
- ‘Der moderne Mensch muss ohne eigene Identität oder gar Originalität auskommen, sein Ich besteht aus Reproduziertem. Das wirkliche Leben ist unaussprechlich. So wird am Ende jeder Biographie (natĂĽrlich auch dieser) der Boden entzogenĘĽ.
De biograaf mag dan aan het einde ontnuchtering wachten, maar de lezer mag zich, zo stelt literatuurcritica Beatrice von Matt ..., in Mein Name ist Frisch: Begegnungen mit dem Autor und seinem Werk (2010), overgeven aan de fascinatie voor het werk van Frisch. Pas daar, in de tekst en de volmaakte zin, vindt de wereld haar betekenis. Met deze gedachte verwijst zij direct terug naar Kleist.
De biografie van Julian SchĂĽtt is uitgegeven door Suhrkamp, Hausverlag van Frisch. Om zijn erfenis levend te houden, eert de uitgeverij haar auteur met diverse nieuwe publicaties, waarvan ik er nog twee wil vermelden. De eerste is Max Frisch: Sein Leben in Bildern und Texten van Volker Hage. Frisch had een ambivalente houding ten opzichte van foto’s en afbeeldingen in het algemeen. Het gebod ‘Du sollst Dir kein Bildnis machen’ is een leidmotief in het werk van Frisch, ook al wortelt zijn religiositeit eerder in de overtuiging van humaan universalisme. Volker Hage, literatuurcriticus van het weekblad Der Spiegel, heeft er een anti-thema van gemaakt en een beeldbiografie samengesteld, die veel ongepubliceerd beeldmateriaal bevat en gesprekken die Hage met de oude, wat eenzame Frisch voerde, die dankbaar van dit luisterend oor gebruikmaakte. Wie aan de biografie van Julian SchĂĽtt niet genoeg heeft en meer beelden wil zien, kan dit boek, dat Andreas Isenschmidt bij de presentatie op de boekenbeurs in Leipzig ‘a real coffee table book’ in de allerbeste betekenis van het woord noemde, ernaast kunnen leggen. Frisch was een visueel mens en zijn relatie met het medium beeld krijgt in dit boek meer aandacht dan bij SchĂĽtt.
... Het fascinerende aan al dit materiaal is dat je als lezer en kijker nauwelijks historische distantie voelt – Frisch weet een betrokkenheid te scheppen die onze aandacht steeds weer terugleidt naar de actuele situatie, naar het ik in het hier en nu. SchĂĽtt vatte dit in een interview als volgt samen: ‘Politieke onderwerpen komen samen met zeer persoonlijke zorgen – net zoals je nu in Japan of Noord-Afrika ziet. Frisch onderzocht in hoeverre taal bij dergelijke gebeurtenissen faalt, hoe zoiets onder woorden gebracht kan worden.’ Dat is dan de andere, de geĂ«ngageerde Frisch, zoals iedereen hem kent. ... (bron: Julian SchĂĽtt, Suhrkamp, Berlijn, 2011, Door Yvonne Delhey, Universitair docent Duitse Taal en Cultuur, https://nexus-instituut.nl/review/max-frisch)
Reacties