Godfried in gesprek met zuster Bomans
Er schijnt een nieuwe biografie van Godfried Bomans te zijn, de Vk schrijft hierover:
- Godfried Bomans volgens zijn biograaf Gé Vaartjes: ‘Wat een treurig leven was het eigenlijk’ (20 jan 25)
In een boek van Bomans vond ik dit interview, met (zijn) Zuster*:
[Maastricht, 1970]
'Wally, je bent nu zestig jaar. Hoe lang ben je al in het klooster?'
- 'Eenenveertig jaar.'
"Toch lijkt het zo kort geleden, dat je bij ons wegging. Dat komt waarschijnlijk, omdat ik het vreselijk vond. Die herinnering blijft dan hangen. Maar jij was heel opgewekt, dat weet ik nog.
-'Ja.'
'Je hebt er ook nooit spijt van gehad?'
-'Geen moment.'
'Is dat de definitie van een kloosterroeping?'
-'Ik dacht van wel. Maar ik vind het woord definitie niet zo goed. Ik zou liever het woord kenmerk gebruiken.'
'Dan zijn er dus twee kenmerken. Zekerheid en opgewektheid.'
-'Misschien zijn er wel meer. Maar die twee horen er in elk geval bij.'
'Over die zekerheid: als een meisje aarzelt om in het klooster te gaan, heeft ze dan geen roeping?'
-'Dat zou ik niet willen zeggen. Maar die twijfel mag geen betrekking hebben op de juistheid van haar keuze. Ze moet zeker weten: dit is mijn bestemming. Maar wèl kan ze opzien tegen de offers. Dat is menselijk.'
"Toen je in 1929 intrad was je natuurlijk niet de enige. Met hoevelen waren jullie toen?'
-'Met 53 meisjes. Dat was toen normaal. Driemaal per jaar kwam er zo'n aantal binnen.'
'Dat is dus 150 meisjes per jaar. En nu?'
-'Nu geen enkele.'
-'Ik vind het jammer. Er is hier een groot geluk. En je zou dat ook anderen gunnen.
'Je bent dus gelukkig.'
-'Ja.'
'Hoe zit dat eigenlijk? Je bent niet getrouwd, je hebt geen kinderen, je mag niets bezitten en je bent gehoorzaamheid verschuldigd. Het lijkt me nogal een kale boel. Wat is eigenlijk de compensatie tegen al dat gemis? Er moet toch iets zijn, waardoor je zegt: dat heb ik dan wèl.'
-'Mensen helpen maakt gelukkig.'
'Goed. Maar dat gemis?'
-'Nou, ik zei toch dat ik gelukkig was. Als je gelukkig bent is er geen gemis.'
'Jawel, maar het is er toch?'
-'Nee, je kijkt nu naar wat er niet is. Geluk wordt betaald. Maar als je het eenmaal hebt gekocht denk je niet meer aan de prijs.'
'Dat lijkt me kras. Je zult toch wel eens moeilijkheden gehad hebben?'
- 'Dat zijn de kostbaarste momenten.'
'Daar ga ik even voor zitten.'
- 'Nou ja, ik zeg niet dat ik daarnaar altijd gehandeld heb, maar ik weet toch dat het zo is. En ik mag ook zeggen, dat mijn eigen ervaring dit bevestigt. Het lijden verenigt ons inniger met Christus en dat is toch de bedoeling van ons leven.'
'Je doet het dus allemaal voor Christus.'
-'Ja.'
'Maar is dat niet een omweg? Je verzorgt de zieken, maar je doet het eigenlijk om zelf met Christus verenigd te worden.'
-'Ja.'
'Zit daar niet een element van egoïsme in?'
-'Ja.'
'Ik wacht.'
-'Ik begrijp niet precies je bezwaar. De vereniging met Christus maakt me mateloos gelukkig. En alleen een gelukkig mens kan andere mensen helpen.'
'Heb je Christus wel eens gezien?'
-'Nee. Hoe bedoel je dat?'
'Nou, bij voorbeeld in een visioen.'
-'Nee hoor, stel je voor.'
'Nou ja, je leest dat toch wel bij grote heiligen.'
-'Daarom juist.'
'Ik vraag het, omdat het me nogal moeilijk lijkt om te houden van iemand, die je nog nooit ontmoet hebt. Vooral voor een vrouw moet dat een penibele onderneming zijn. Als een vrouw een man bemint, dan ziet ze hem tenminste. Jij ziet helemaal niks. En toch moet je er alles voor over hebben.'
-'Wat is zien? Dat betekent toch allereerst het ervaren van de beminde en dan zie ik hem wel degelijk. Je leest toch over hem in het evangelie? En vooral in het gebed beleef je hem van heel nabij. Daar is hij werkelijk. Je kunt hem ook ontvangen in de eucharistie. Christus is een realiteit.'
'Je hele verlangen is er dus op gericht om ooit helemaal met hem verenigd te worden?'
-'Ja.'
'In de hemel?'
-'Ja.'
'Goed. Maar als de hemel nou niet bestaat?'
-'Wie zegt dat?'
'Ik.'
-'Dat meen je toch niet?'
'Dat doet er niet toe. Ik stel alleen de vraag.'
- 'Jawel, maar de hemel bestaat. Daarvoor zijn we hier. Het is dus een onzinnige veronderstelling.'
'Goed, laat dat zo zijn. Maar de vraag blijft.'
- 'Wat is dan precies de vraag?'
'De vraag luidt: zou je veertig jaar lang gedaan hebben wat je deed als de hemel niet bestond?'
- 'Maar dat is hetzelfde als wanneer je een vrouw, die veertig jaar getrouwd is, vraagt: zou je hem al die tijd bemind hebben als hij er niet geweest was?'
'Nee, dat is niet hetzelfde. Want die man is er. Ze hoeft dat niet te geloven, hij staat voor haar neus. De hemel is een geloofspunt. Je moet het maar aannemen.'
- 'Maar ik neem het aan.'
"Zeg nog eens iets.'
'Ja.'
-'Ik vertrouw op de liefde van God, die nu mijn geluk is en dat ook later zal zijn.'
'Stel, dat een kloosterzuster de geweldigste dingen doet voor haar evenmens, maar alleen om een persoonlijke beloning later, zou je dat onvoldoende vinden?'
- 'Daar heb ik eigenlijk nooit over nagedacht.'
'Doe dat dan nu eens.'
- 'Dat wil ik best, maar de vraag overvalt me zo.'
'Dat is ook de bedoeling.'
- 'Ik heb het idee, dat je de twee motieven niet scheiden kunt. Aan de ene kant is er het verlangen naar God, waarom je het doet, maar aan de andere kant is er ook een direkt medelijden met de zieken. Je blijft toch vrouw? Het is een combinatie. Ze bestaan naast elkaar.'
'We hadden 't zojuist over moeilijkheden. Heb je die zelf wel eens gehad?'
- 'Ja. Maar niet in die zin, dat ik twijfelde.'
'Nee, nee. Maar noem eens een voorbeeld.'
- 'Ik herinner me dat ik twintig was, ik werkte toen in het Anna-paviljoen in Amsterdam. Er lag daar een vriendin van mij en die had een kindje gekregen. Ik kreeg het toen even te kwaad.'
'Ga door.'
- 'Dat is het.'
'Wat?'
-Je voelt opeens wat een offer je gebracht hebt, omdat je iets hevig mist, in zo'n moment.'
'Het moederschap dus.'
-'Ja.'
'Wat heb je toen gedaan?'
- 'Ik ging naar de kapel en bad. Toen was het voorbij.'
'Ik persoonlijk denk, dat vader een gat in de lucht gesprongen had als je aan de bekoring bezweken was. Hij was een geboren grootvader. Je hebt hem veel pijn gedaan.'
- 'Ja, daar had ik ook veel verdriet van.'
'Nog een andere moeilijkheid. Je werd medisch analiste in het ziekenhuis. Ik weet nog, dat je eigenlijk naar de missie wou. Goed, met dat ideaal treed je in en daar krijg je te horen, dat daar niets van komt en dat ze een heel ander klusje voor je hebben. Je had misschien in je hoofd om de zieken en stervenden dwars door het oerwoud met behulp van een kapmes op te zoeken en nu kijk je de hele dag door een microscoop naar hun uitwerpselen. Hoe heb je dat verwerkt?'
- 'Ik had er niet de minste moeite mee. De overste wijst je je plaats aan, maar dat gebeurt toch na het noviciaat en in die tijd heb je wel geleerd dat je lid bent van een gemeenschap. En dan, ook als analiste werk je toch voor de zieken? Ik moet er nog bij zeggen, dat zulke beslissingen niet over je hoofd heen genomen worden. De overste praat met je.'
'En als je nou nee zegt?'
- 'Dat kan. Maar je moet dan wel een andere reden aanvoeren dan dat je er geen zin in hebt. Wie dat doet is al veel eerder vertrokken.'
'Het ging vroeger veel strenger in de kloosters toe dan nu. Hoe laat stonden jullie op?'
- 'Om half vijf.'
'En nu?'
- 'Om half zeven.'
'Dat blijft maar liggen. Mocht je mijn boeken lezen?
- 'Dat moest ik wel extra vragen.'
'Werden die niet als voldoende stichtelijk beschouwd?'
- 'Nee.'
'Dat doet me genoegen. Nu iets anders. Er komen geen novicen meer. Maar dat betekent, dat zo'n gemeenschap langzamerhand vergrijst. Ik heb de cijfers voor deze congregatie eens nagekeken. Het totaal aantal zusters in Nederland is 1371. De indeling naar ouderdom ligt nu zo: In de leeftijd van 25 jaar en jonger is het 0,2%, dat is praktisch niets. Van 26-35 jaar is het 2,6% en voor de leeftijd van 36-45 jaar 8,7%. Ik ben dan nauwelijks aan de tien procent en we zitten al tegen de middelbare leeftijd. In de groep van 46-60 jaar stijgt het percentage dan ook tot 33,7%, van 61-70 is het 31,2% en van 71 jaar en ouder 23,6%. Het vreemde van de situatie komt vooral duidelijk naar voren als je bedenkt, dat jij 41 jaar lid van die congregatie bent en dat toch meer dan de helft van de zusters ouder is dan jij.'
- 'Dat kan ik haast niet geloven.'
'Kijk maar. Van 61 jaar af is het 54,8% en je valt dus nog ruim binnen de jongere helft. Ik geloof niet, dat zoiets bij één vereniging in de wereld voorkomt, tenzij natuurlijk in de bejaardenzorg.
- 'En bij alle andere orden en congregaties in onze kerk. Die staan er net zo voor.'
'Je geeft die aanvulling nogal vrolijk.'
- 'Ja, dat merk ik nu zelf. Het kan me ook eigenlijk niet zo heel veel schelen.'
'Maar als over twintig jaar jouw congregatie niet meer bestaat, gewoon bij gebrek aan leden?'
- 'Dan is dat zo.'
'Opgeheven dus.'
- 'Ja. Maar ten eerste is dat helemaal niet zeker. Het zoemt bij ons van vernieuwingen. Je mag de mogelijkheid niet uitsluiten, dat hieruit een vorm te voorschijn komt die de jeugd opnieuw aanspreekt.'
'Goed. Maar als die vorm nu niet gevonden wordt?'
- 'Dan is het afgelopen. Maar alleen met ons. Niet met het verlangen om zich helemaal aan God te geven. Dat is van alle tijden en zal ook na ons weer bestaan. In welke vorm dat kruipt weet ik niet. Het doet er ook niet toe. Als die vlam maar wordt doorgegeven.'
'Ja. Maar nu dooft die vlam ook nog.'
- 'Dan is het werkelijk afgelopen. De wereld bestaat door het gebed.'
'Het gebed is dus wat de wereld overeind houdt?'
- 'Ja.'
'Wat is gebed?'
- 'Het één zijn met God, voorzover wij daartoe in staat zijn.'
'Dat is dus het belangrijkste wat een mens kan doen?'
- 'Ja.'
'Maar hoe zit het dan met die nederigheid?'
- 'Wat bedoel je?'
'Ik bedoel dit. Een van de eerste deugden is de ootmoed. En tegelijk meen je enorm belangrijk te zijn.'
- 'Niet ik.'
'De club dan waartoe je behoort. Dat is toch een soort keurcorps, de edelgarde die de zaak redden moet. Zit daar niet een element van hoogmoed in?'
- 'Je kunt tot een leger behoren en toch een slecht soldaat zijn.'
'Jawel, maar je hebt toch maar dat uniform aan.'
- 'Daarom zijn we ook bezig het uit te trekken.'
'Wacht even, dat is interessant. Hier zijn we misschien aan de eigenlijke reden, waarom al die boorden, kappen en habijten aan het verdwijnen zijn. En dat zou dan kunnen wezen om het uniform van de heiligheid te ruilen voor een persoonlijke gesteldheid. Ieder moet dat zelf waar maken. Je wordt niet meer gedekt door een kleed.'
- 'Gedekt is een goed woord. Er is nu ook minder ruimte voor de hoogmoed, waar je daarnet over sprak. Je kunt het niet langer van buiten meer zien. Het moet bewezen worden. Ik wil daarmee niet zeggen, dat het vroeger niet bewezen werd. Ik heb hier grote heiligen gekend, allemaal in kap en habijt. Het verschil is alleen, dat er... formuleer jij dat eens.'
'Dat er niet op de vroomheid vooruit gelopen wordt.'
- 'Ja, dat is het. Ik kan me dat heel goed begrijpen.'
'Begrijp je veel van de nieuwe stromingen in de katholieke kerk?'
- 'Ja. Ik keur niet alles goed en veel zal ook weer verdwijnen. Maar ik probeer er open voor te staan en niet te denken: het is anders dan ik het heb geleerd. Dat is benauwd. Het is ook niet zo belangrijk. Het gaat niet om de vormen. Het gaat om de intentie. Die vormen komen dan vanzelf. En dat hou je ook niet tegen.'
'Meen je, dat er vroeger te veel op die vormen werd gelet?'
- O ja. Regels en voorschriften moeten er zijn, vooral als je met velen bij elkaar bent, maar er was soms een te grote aandacht voor wat er stond in plaats van voor het waaròm. Dat is nu niet meer. Een regel, die geen functie meer heeft, verdwijnt. Het gebeurt geruisloos. Daarachter zit een eerlijkheid, die me erg bevalt.'
'Heb je wel eens last van jaloezie?'
- 'Hoezo?'
'Vroeger was het allemaal zo streng, nu is 't veel makkelijker.'"
- 'Ik begrijp je nog niet.'
'Een novice, die nu intreedt, hoeft lang niet alles te doorstaan wat jij hebt opgebracht. Ouwerejaars in een studentencorps zijn vaak tegen het afschaffen van de ontgroening, omdat ze denken: wij hebben ervoor kromgelegen en zij zullen 't voor niets krijgen, dat gaat niet door. Redelijk is het argument niet, maar ik kan 't me toch voorstellen.'
- 'Ja. Nu kan ik moeilijk jaloers worden op mensen, die er niet zijn. We hebben geen novicen.'
'Dat is weer een lichtpunt.'
- 'Maar ook als ze er waren, zou ik het toch niet wezen.'
'Jawel, maar hoe weet je dat?'
- 'Omdat er heel wat zusters ná mij gekomen zijn, die 't al veel makkelijker hadden dan ik en dan zou ik 't gemerkt hebben. Maar ik voelde niets van dien aard. Dat hele strenge en strakke is uit de tijd, het gaat gewoon niet meer, dat voel je zelf. Dat het toen wel ging is iets, dat me veel bezig houdt.'
'Heb je daar een verklaring voor?'
- 'Het lijkt wel, of ook de devotie aan klimaatwisselingen onderhevig is. Gebruiken, die ik nu zelf vreemd vind, vond ik vroeger heel gewoon. Ik kom daar nooit helemaal uit.'
'Ik denk, dat de persoonlijke verantwoordelijkheid is toegenomen.'
- 'Dacht je?'
'Ja. Er was minder aandacht voor elke religieus afzonderlijk, omdat diens persoonlijkheid ook minder ontwikkeld was. Daardoor liep men in een gareel. Dat moest wel strak zijn, want het omvatte de hele gemeenschap. Nu laat men de teugels wat vieren, want de paardjes draven apart.'
- 'Het kan zijn.'
'Maar goed, je volgt dus al die ontwikkelingen?"
- 'Ja, zoveel mogelijk. Ik lees erover, in boeken, tijdschriften en kranten, ik doe mee aan discussiegroepen. Soms wordt het me wel eens te veel. Het is haast niet meer om bij te houden. De moeilijkheid is, dat ik die moderne getourmenteerdheid eigenlijk zelf niet ken. God is voor mij geen probleem. Hij is vlak bij me. En het valt dan niet mee om me hem als heel veraf voor te stellen, want dat moet je wel doen, wil je die beschouwingen volgen.'
'Ja, ja.'
- 'Soms denk ik wel eens: was ik maar wat ingewikkelder, dan ging 't me makkelijker af.'
'Ja, ja.'
- 'Weet jij nog iets?'
'O jawel.'
- 'Dat is 't verschil. Als ik een tijdje gepraat heb denk ik: nou hebben we 't wel allemaal gehad.'
'Dat kan ook wel zijn. Maar misschien ben je alleen moe. Zullen we even stoppen?'
- 'Graag. Kijk, dat treft. Dit is zuster Arsena. Of wil je geen thee?'
ZUSTER ARSENA
'Jawel. Dag zuster Arsena. Ik ben de broer van zuster Borromée.'
- 'Ja, dat weet ik.'
'Ze is een beetje moe. Wilt u 't even overnemen?'
- 'O ja hoor. Maar 't komt toch niet op de televisie?' 'Als u heel bijzondere dingen zegt wel.'
'Dan ben ik gerust.'
- 'Heet u werkelijk zuster Arsena?'
'Jawel, meneer Bomans. Al 37 jaar. Arsena was toch heus een heilige, maar hij is niet erg bekend, ik had er vroeger ook nooit van gehoord. Hij leefde in Egypte en was daar kluizenaar.'
'Het valt me op dat de jongere zusters, voor zover die er zijn, niet zulke vreemde namen hebben als de oudere.'
- 'Dat komt, meneer Bomans, omdat er vroeger veel meer religieuzen waren. Ze raakten dan al gauw door de normale heiligen heen en als die op waren, dan moest je genoegen nemen met wat er overbleef. Maar ik ben met deze heel content.'
'Ja, ja. Hoe oud was u, toen u intrad?'
- 'Ik was 24 jaar.'
'Hoe heet u van uw eigen naam?'
- 'H. M. van der Cammen.'
'Ik zag u even aarzelen.'
- 'Dat zag u goed. Ik heb die naam vanaf 1933 ook niet meer gehoord.'
'Met hoevelen was u thuis?"
- 'Met negen kinderen."
"Zijn die verder allemaal getrouwd?'
- 'Toch niet. Twee zijn er nog in het klooster gegaan. Een zuster is zuster en een broer is broeder geworden."
'Als je dat zo hoort is er met die twee niet veel gebeurd.'
- 'Het klinkt gek, maar u begrijpt wel wat ik bedoel.'
'Volkomen. Heet die broeder misschien Arsenicum?'
- 'Nee. Broeder Bernardus.'
'Waren uw ouders het ermee eens, dat u in het klooster ging?"
- "Ze hebben me een poosje tegengehouden, omdat ik de oudste was. Ik moest helpen in het huishouden. Ik deed dat graag. Maar ik wou toch naar de missie.'
'Is dat ook gebeurd?'
- 'Nee. Ik kreeg iets heel anders te doen.'
'Is dat hard?'
- "Toch niet. Je bent geboeid door de Heer. Je wilt je voor hem vrijmaken. Hoe, dat hoor je later wel.'
'Ja. Er was dus nogal wat tegenstand. Maar u ging.'
- 'Die roepstem is zo sterk, niets kan je weerhouden, al zou de hele wereld tegen je zijn.'
'Dat kan eenvoudig niet?'
- 'Dat kan niet, het achtervolgt je gewoon. Je hebt in die tijd ook heel veel behoefte om te bidden. Moeder zei wel: je moet eens uitgaan. En vader zei: doe dat dan meteen met een jongen, dan zal het wel overgaan.'
'Een stem uit de praktijk. Hebt u dat advies ook opgevolgd?"
- "Toen ik dat zelf nog wou mocht het niet, en toen ik het mocht wou ik het zelf niet meer. Die stem was zo sterk, ik had er geen behoefte meer aan.'
'Als u helemaal opnieuw mocht beginnen, zou u dan dit leven weer gekozen hebben?'
- 'O ja, direkt, met alles wat eraan vastzit.'
'Bent u het eens met al die veranderingen?'
- 'Het moest, we konden zo niet doorgaan. De wereld is in nood, maar die nood is een andere dan vroeger. En dan moet er ook een antwoord gegeven worden, dat daarop slaat. De jongeren zien dat beter dan wij. Wat ze misschien minder goed zien is, dat wij het zo graag willen zien, de bereidheid die er hier bestaat om eigen inzichten te ruilen voor een beter. We staan werkelijk open, ik zou willen zeggen met beide armen wijd uitgestrekt.'
'Maar er is niemand, die erin vliegt. Vat u dit vooral niet figuurlijk op, ik bedoelde het letterlijk.'
- 'Ik begrijp u wel.'
'De Nederlandse taal zit vol valkuilen, je ligt erin voor je 't weet. Krijgt u wel eens bezoek?'
- 'Jawel. Maar niet zoveel als vroeger. We mogen sinds een paar jaar ook zelf naar de familie. Eens per jaar een dag of drie.'
'Verlangt u naar bezoek?'
- 'Ik vind het wel leuk als mijn broer overkomt uit de missie. Dan hoor je nog eens wat.'
'Als hij nou niet kwam, zou u dat erg vinden?'
- 'Och, erg. Als hij niet zou komen, is dat misschien voor hem erger dan voor ons.'
'O kijk.'
- 'Ja, maar zo bedoel ik het niet.'
'Ik dacht even aan een verkoeling.'
- O nee! Hij woont ver weg als missionaris en komt dus uit de ontbering. Hij mist meer dan wij. Een verlof betekent dus ook meer voor hem dan voor ons. Ik moet nu gaan. Als u nog thee wilt, er zit genoeg in de pot. Komt dit nu allemaal op de televisie?'
'Dat beslist de regisseur, die zit daar. Vraagt u het hem maar.' "Zuster Arsena, dat kan ik nu nog niet zeggen.'
- 'Ik moet er niet aan denken. Ik wens u allemaal Gods beste zegen over dit onderhoud. Ik zal ervoor bidden.'
* *
'Als ze allemaal zo zijn, dan is je congregatie niet kapot te krijgen. Ik zit nu te zoeken naar iets wat ze zei. Ja, dat ging over wat de wereld op het ogenblik nodig heeft. Dat ziet er natuurlijk heel anders uit dan in de tijd van Elisabeth Gruyters. Die zorgde voor de "arme kranken", zoals ze dat in haar brieven noemt, omdat niemand anders het deed. Haar congregatie kwam in een absolute leegte terecht en kan zich naar alle kanten uitbreiden. De sociale voorzieningen in Nederland zijn nu zo, dat de maatschappij die taak heeft overgenomen.'
- 'Ja, ziekenfonds, algemene bijstand, verzekering, de outillage van de ziekenhuizen zelf, het is allemaal wettelijk geregeld. En beter dan onze stichteres ooit heeft durven dromen.'
'Het komt hierop neer. Wat eerst louter charitas was van de zusters is uitgegroeid tot een recht van de patiënten. Hetzelfde zie je bij het onderwijs. Ook uit die sector trekken de religieuzen zich terug, omdat het al gebeurt. Hier is het recht op onderwijs zelfs plicht geworden. En zo kun je doorgaan met krankzinnigenverpleging, de zorg voor armen, doven, blinden, spastische kinderen, epileptici... het is allemaal ondergebracht onder het dak van maatschappelijk werk. Maar dat betekent dat de religieuzen, die zich daarmee bezig hielden, geen exclusieve bestaansreden meer hebben.'
- 'Alleen in sociaal opzicht.'
'Goed. Maar dat telt. Je kunt wel naar allerlei spirituele oorzaken zoeken. Maar het kan ook zijn, dat de teruggang van het kloosterleven een veel eenvoudiger reden heeft, namelijk overbodigheid.'
- 'Ja. En toch klopt het niet helemaal. Als het daar alleen in zat zouden de zuiver contemplatieve kloosters, die buiten die overbodigheid vallen, niets van de malaise merken. Maar het is daar net als bij ons. De beschouwende orden hebben ook geen novicen.'
'Daar heb je gelijk in.'
- Je moet dat morgen Arnold eens vragen. Die zit er middenin. Ik ben erg benieuwd wat hij antwoordt.'
'Je hebt kans, dat hij helemaal niets zegt.'
-'Ja. En daar voel ik me heel erg mee verwant.'
'Leg dat eens uit.'
- 'Dat valt me moeilijk. En eigenlijk om dezelfde reden.' 'Nou, dan zitten we vast. Dat hindert niet, het hoort erbij. Maar ik begrijp je wel.'
'Heus?'
- 'We komen toch uit hetzelfde nest.'
Ja. Zeg jij het dan maar.'
- 'Soms kan een vergelijking je weer op gang helpen. Stel, een vrouw is reddeloos verliefd op een man. Dan zal ze over van alles praten, behalve over de redenen waarom ze van hem houdt. Praten over iets is iets discutabel stellen en dat kan ze in dit geval juist niet. Die man staat vast. Niets is zo moeilijk te verdedigen als dat, waarvan we helemaal overtuigd zijn. Ben ik er zo ongeveer?'
'Ja, heel precies. Daarom word ik ook zo moe van dat gepraat. Niet nu speciaal, hoewel ik het daarnet ook even had, maar meer in het algemeen. Vooral in discussiegroepen over het geloof heb ik dat. Het is dan net, of ik verraad pleeg aan iets heel innigs... Ik weet niet hoe ik het zeggen moet.'
'Je zegt het heel goed.'
- 'Ja? Ik hoor allerlei bezwaren en met mijn hoofd volg ik die ook wel, ze zijn soms ook heel redelijk, maar in mijn hart denk ik: waar hebben we het eigenlijk over? Het staat voor mij zo vast, ik heb het zo dicht bij me, ik ben er zo gelukkig mee en dan moet ik daarover denken. Ik zou willen bidden. Niet dat ik daar nou zo erg goed in ben, maar het is mijn element. Ik zou soms willen, dat zo'n hele zaal dat deed. Dat kan natuurlijk niet, want er wordt een referaat gehouden en dat is ook heel goed. Maar toch. Ik geloof, dat ik weer vastloop.'
'Helemaal niet.'
- 'Ik heb dan het gevoel: we praten over de lijst en over het schilderij zegt niemand wat. Je kunt er ook moeilijk wat van zeggen. Het zich verbonden voelen met God is zo persoonlijk en intiem, je wordt of onbegrijpelijk of je stelt je aan. Ook moet je niet denken, dat ik die discussies niet nodig of vruchtbaar vind. Als ik inzie dat het zo niet langer meer kan, dan geef ik toch toe dat er iets gebeuren moet. Maar daar heb je het nu. Die correcties moeten vanuit de warmte komen. Je moet voelen als zo iemand opstaat: die is vol van God. Is hij dat niet, dan kan alles wat hij zegt waar zijn, maar het helpt hem niet. Hij spreekt vanuit een afwezigheid. En die blijft, ook al gaat het allemaal door wat hij voorstelt. En hetzelfde heb ik als ik over zulke dingen lees. Wat is dat knap bedacht, denk ik, ik wou dat ik het zo zeggen kon, maar dat is weer niet voldoende. Alleen als zijn woorden blijven doorwerken wanneer ik bid is het voldoende. Hij moet iets in mijn relatie tot God veranderd hebben.'
'Komt dat wel voor?'
- O ja, als je de grote mystieken leest.'
'Nee, in de theologie van nu.'
- 'Het komt wel voor, dat ook daar een bezielde spreekt of schrijft. Ik heb dat wel meegemaakt. Maar vaak sta je opeens in een winkeltje, waar bijna alles geruild kan worden.'
"Toch een coulante bediening.'"
- 'Ja. Maar daar kom ik niet voor. Die theologen zijn soms zo royaal, dat ze bijna handen tekort komen om het allemaal weg te geven. Maar vaak is er helemaal geen personeel. Je zoekt het zelf maar uit. Bevalt het je niet, dan breng je het weer terug.'
"Zelfbediening dan.'
- 'Maar dat kan in de kerk niet. De kerk is geen winkel.'
'Wat is ze dan?'
- 'Laten we zeggen een schatkamer. Zo is ze toch altijd gezien?'
'Dat is geen reden om het nu niet anders te bekijken.'
- 'Vind je?'
'Ik vind dit. De kerk kan niet blijven bewaren waar niemand behoefte aan heeft en wat ook niemand meer hebben wil. 't Is geen museum
- 'Nee. Maar ook geen winkel.'
'De kerk is er toch voor de mensen? En ook in haar bedienaren is ze de uitdrukking van wat er nu leeft. Ze kan niet blijven zitten met onverkoopbare dingen. Ze wordt dan een magazijn, waar niemand meer komt. Er gaat ook niemand meer achter de toonbank staan. De zaak is dicht.'
- 'Ik zie in die opvatting toch een gevaar. Ze kan wel wegdoen waar de volgende generatie juist een grote behoefte aan heeft. Dit preciese volgen van de stand op het ogenblik, hoe noem je dat op de beurs?'
'De conjunctuur?'
- Ja. Dat is de opdracht van de kerk niet. Zo'n perspectief is ook te kort. Ze kan niet alle koortsen opnemen. Ze heeft haar eigen temperatuur. Het is misschien vervelend om altijd met dat tweeduizendjarig bestaan aan te komen, maar het is wel een feit. Wat heeft zo'n lichaam niet aan wijsheid opgezogen, al die eeuwen door? Je kunt dan niet hijgend achter elke vernieuwing aanlopen, de ademhaling gaat rustiger.'
'En stopt tenslotte.'
- 'Nee. De kerk blijft altijd bestaan.'
'Hoe weet je dat?'
- 'Dat heeft Christus gezegd. Het staat in het evangelie.'
'Dat is zwaar geschut.'
- Jij vraagt me om het af te vuren.'
'Goed. Nog even over die vernieuwingen. Geef eens een voorbeeld.'
- 'Er zijn er zoveel. Neem de biecht. De mensen biechten niet meer.'
'Ja, hoe zou dat komen?'
- 'Wacht nu even. Moet de kerk de biecht dan laten vallen? Nee, het is een sacrament, dat haar is toevertrouwd. Een bron van genade, ook als niemand meer drinkt. Met zo'n bezit in handen kan ze geen rekening houden met inzinkingen, die trouwens dadelijk weer voorbij zijn.'
'Dat zeg je.'
- 'In de reformatie leek het ook voorbij. Maar de kerk heeft het vastgehouden en in de eeuwen daarna bleek de juistheid hiervan. Dat bedoel ik met ouderdom. Ik voel mij opgenomen in een lichaam, dat niet in maanden rekent. De kerk lijkt soms behoudzuchtig. In werkelijkheid kijkt ze
vooruit.'
'In de zin van dadelijk zijn we er blij mee?'
- 'Waarom niet? Achteraf zien we in, dat Luther met de afschaffing van de biecht een grote vergissing gemaakt heeft en zelfs heel wat protestanten betreuren dit. Maar je kunt dat ook vooraf zien. Dat doet de kerk. Ze houdt rekening met de spijt van later.'
'Dat is niet slecht gezegd.'
- 'En dan is er nog iets. De kerk mag niet alleen rekening houden met de wensen van de Nederlandse katholieken, gesteld dat die in die richting gaan. Er zijn nog zoveel andere landen. Ze is de moeder van een groot gezin.'
'Goed. Nu iets heel anders. Hou je van je eigen congregatie?'
- 'Die ben ik met hart en ziel toegedaan.'
'Wel, je ontmoet een meisje, dat roeping voelt om in een klooster te gaan. Ze vraagt jou om raad. Zou je haar aanraden om hier in te treden?'
- 'Nee.'
'Dat is kort en krachtig. Wat zeg je haar dàn?'
- 'Ik zou haar aanraden om een hele nieuwe congregatie te stichten.'
"Zo. Maar hier zijn toch ook allerlei vernieuwingen ingevoerd?' 'Ja. Maar het lijkt me voor haar onmogelijk om tussen al die oudere zusters te zitten, tenzij het natuurlijk een heilige is, dan kan opeens alles. Maar die kans is miniem. Een klooster is gebouwd om heiligen eruit te dragen, niet om ze binnen te laten.'
'Jan, noteren.' 'Genoteerd.'
- 'En dan die vernieuwingen. Genoeg voor mij. Niet genoeg voor zo'n jong ding.'
'Laten we er voor de aardigheid eens een bekijken. Het is misschien een kleinigheid, maar die tellen soms meer in het gewone leven dan de grotere. Vroeger aten jullie zwijgend en dan werd er aan tafel door één zuster voorgelezen. Tussen haakjes, die verging zeker van de honger?'
- 'Nee, die at vooraf.'
'Wie bepaalde de lectuur?'
- 'De overste van het klooster.'
'Ik neem aan, dat die geen losse greep deed uit de moderne romanliteratuur?'
- 'Nee.'
'Mijn werkjes waren er niet bij?'
- 'Dat is één keer gebeurd."
'Wat zeg je me nou?'
Je boek over de trappisten is helemaal voorgelezen.' 'En dat vertel je me nu pas. Goed, dat is dus voorbij en jullie mogen aan tafel praten. Ben je daar blij mee?'
- 'Eerlijk gezegd, nee. Je hoorde van grote heiligen, je luisterde naar Theresia van Avila, Johannes van het Kruis, Ruusbroec, Thomas a Kempis en al die mystieke schrijvers, ik vond het altijd heerlijk en daar klets je met elkaar toch niet tegenop. Je had iets om verder de hele dag over na te denken en dat kun je van een tafelgesprek niet altijd zeggen. Het was ook mooi, al die lange tafels met zwijgende zusters. En daar hoog overheen die stem, die het diepste vertelde wat ooit door mensen ondervonden is. Ik denk wel eens: gooien we niet te veel weg?'
'Ga daar eens op door.'
- 'Och, het is maar een detail. En als de communiteit het niet langer zo ziet, dan moet het maar vallen.'
'Jawel, maar jij mist het.'
-'Nu ja. Het missen van iets kan misschien meer voor mij betekenen dan het bezit ervan deed.'
'Nee, nee, nu sla je een zijweg in.'
- 'Het is de hoofdweg."
'Goed. Sla dan even mijn zijweg in. En dat is deze. Ik kom nogal eens religieuzen tegen die me niet zonder voldoening vertellen, dat ze waarachtig weer iets in hun klooster veranderd hebben, waardoor het verschil met de wereld opnieuw verminderd is. Ik meen in de toon, waarop mij dit bericht wordt, een soort van ruimheid en royaliteit te horen, een zekere schaamte ook om het bezit van vroeger. Zoiets van: we zijn er natuurlijk nog lang niet, maar het zit toch te komen. Wat eigenlijk? Men vermoedt daarbij dat de gasten, die de paters in hun gewone kleren door het klooster zien lopen, denken: frisse kerels, die verstaan hun tijd. Dat is een vergissing. We denken alleen: wat doen jullie hier eigenlijk?'
- 'Het zijn toch maar vormen?'
'Een schelp is ook maar een vorm. Maar als je hem stukslaat gaat het organisme erin toch dood. Je kunt die zogenaamde uiterlijkheden niet afschaffen zonder meteen het innerlijk te raken. Het een is een openbaring van het andere. Neem zo'n pij. Je kunt zeggen: het is maar een pak. Maar dat is het niet. In wezen is het een boetekleed.'
- 'Ja, maar als er nu geen schuld meer gevoeld wordt?'
'Accoord. Maar hef dan het hele klooster op. Dat kan ik begrijpen. Maar wat ik niet begrijp is de langzame uitholling van binnenuit en dan toch op een kluitje bij elkaar blijven zitten, alsof men een heel andere opvatting heeft dan buiten de muren.'
- 'Er blijven toch genoeg verschillen over?'
'Ja, maar niet die ene die het isolement rechtvaardigt: de afzondering in boete en versterving.'
- 'Ik kan daar weinig tegen inbrengen.'
'Je zou ook kunnen zeggen, dat je 't met me eens bent.'
-'Ja, maar ik zelf voel die noodzaak tot boete en versterving wèl.'
'Dan hebben die muren ook zin. Maar de vlotte boy moet er zich niet mee omringen.'
- 'Het is ook een erfenis uit het verleden. Die gebouwen zijn er nu eenmaal.'
'Dat is het nadeel van architectuur: De vormen staan nog steeds in baksteen dichtgemetseld, als de inhoud al lang verdwenen is. Forten van wereldverzaking, met daarbinnen een steeds modieuzer garnizoen.'
- 'Morgen ben je in zo'n fort. Je zult zien: het valt wel mee.'
'Wat is volgens jou het criterium van een goed klooster?'
- 'Dat er gebeden wordt. Het gebed is de kern van ons leven. In welk pak doet er niet toe. Dit is zuster Louise.'
ZUSTER LOUISE
'Dag zuster Louise. Ik ben een broer van zuster Borromée.'
- 'Ja, dat zullen we hier niet weten.'
'Hoe is uw achternaam?'
- 'Helmer.'
'Familie van de bekende pater redemptorist?'
- 'Een zus.'
'Nog meer broers en zusters?'
- 'We waren met twaalf, maar één is er nu gestorven.'
'Die Helmers krijg je niet stuk, dat is bekend. Nog meer religieuzen?'
- 'Vier. Eén priester in de wereld, twee nonnekes en dan die redemptorist.'
'Hoe oud bent u, als ik vragen mag?'
- "Zesenzeventig, meneer.'
'Wanneer kwam u hier?'
-'Ik was negentien. Ik ben zevenenvijftig jaar lid van de congregatie. Ja, ik ben een taaie. Over drie jaar ben ik van diamant.'
'Wat zegt u me daar?'
- 'Ja, zestig jaar in het klooster.'
'Wordt dat gevierd?'
- "Tegenwoordig wel een beetje. Vroeger niet. Je had vijftig jaar, het gouden feest, dat werd gevierd, en dan was het mooi geweest. Zestig werd ook bijna nooit gehaald.'
'Het werd toch niet als een onbeleefdheid beschouwd?'
- 'Nee hoor. Maar niemand lette er toch op.'
'Wat hebt u al die tijd gedaan?'
- 'O, van alles. Ik heb ook heel wat jaren in de missie gezeten, op Java. Het was daar wel een beetje primitief.'
'Was er waterleiding?"
- 'Nee. Putten. Ons kloostertje was arm. Maar we hebben toch nooit echt honger gehad.'
'Wat deed u daar?'
- 'Verplegen. We waren maar met een handjevol zusters. We begonnen met dertig bedden. Toen ik wegging waren het er toch honderdenvijftig.
- 'Hebt u tijdens de oorlog nog in een Jappenkamp gezeten?'
'Ja. Ik geloof drie jaar.'
- 'Wat was nou soberder, uw kloostertje of dat kamp?'
'Nou, de laatste maanden was het Jappenkamp toch wel soberder.'
- 'Krijgt u nog wel eens brieven uit Java?'
O ja. En ik schrijf meteen terug. Ik zou ze allemaal nog wel eens willen zien. Maar ja, dat kost geld. Het gaat goed met de missie. Onze orde bloeit daar ook. Veel jonge zusters. Dat doet je goed. Want weet u, je moet het van de inlandse krachten hebben. Wij geven maar de stoot.'
"Zuster Louise, als u weer negentien was, zoudt u dan van voren af aan opnieuw beginnen?'
- O direkt, direkt, 't is het mooiste wat er bestaat, mensen helpen.'
'Er schijnt hier niemand misnoegd te zijn.'
- "Zoudt u dat willen?'
'Voor de uitzending is het beter. Bejaarde non klimt zestig jaar vergeefs tegen de muur.'
- 'U maakt een grapje.'
'Dat is waar. Hartelijk dank, zuster Louise, ik hoop u terug te zien als u van diamant bent.'
- 'Als God het geeft.'
* * *
'Wally, ik moet er vandoor.'
- 'Blijf je niet eten?'
'Nee, ik eet bij Toon Hermans. Ik wil er vanavond eens helemaal uit zijn.'
- 'Dat begrijp ik. Je hebt het anders goed gedaan. Je hebt er slag van om uit iemand het uiterste te halen. Ik voelde me met mezelf vermenigvuldigd. Zullen we nog even naar buiten gaan?'
'Laten we dat doen. Maar 't eigenlijke werk doet de regisseur. Ik ben nou klaar. Hij moet nog weken lang knippen en componeren. Wat 'n tuin. Is dat daar het kerkhof?'
- 'Ja, dat is ons kerkhof.'
'Allemachtig! Wat 'n kruizen! Hoeveel liggen er daar wel onder?'
- 'Ik denk wel duizend.'
'Heb je die allemaal gekend?'
- 'Wel nee, de meesten zijn al van lang geleden.'
'Het lijkt me voor de zusters geen opwekkend uitzicht. Hoe dikwijls per week wordt hier begraven?'
- 'Ik schat twee keer per week. Ook wel eens drie. Allemaal van de eigen orde.'
'En telkens trekt er zo'n stoet langs de ramen. Ik zou geen hap meer door m'n keel krijgen.'
- 'Waarom? Het moet er tòch van komen.'
'Goed. Dan maar dwars er doorheen. Hier kom jij dus ook te liggen. Heb je al voorkeur voor 'n bepaalde plek?'
- 'Daar heb ik nog nooit over nagedacht.'
'Dat zou ik nou wel doen, als ik de hele dag op m'n eigen kerkhof keek. De tijd benutten voor 'n mooie plek. Onder dat boompje daar, dat lijkt me wel wat.'
- 'Ze zullen je zien aankomen. Je ligt in lange rijen en je krijgt de kuil die aan de beurt is.'
'De zusters hebben niet eens een eigen kruis. Ik lees op elk kruis twee namen, ze moeten het dus samen delen. Daar ben ik erg op tegen. Ze hebben 't al arm genoeg gehad om daarna niet weer met een ander op hetzelfde houtje te bijten. Nee, dat vind ik verkeerd. Schandelijk. Gebeurt dat uit bezuiniging?'
- 'Wat maak je je toch druk. Denk je nou, dat iemand daarop let? Wat hier ligt heeft wel wat anders aan zijn hoofd.'
'Haar hoofd. En wat is dat dan?'
- 'Ze zijn waar ze wezen willen, in alle eeuwigheid bij God. Het geluk hiervan is niet te beschrijven. Dan ga je toch niet liggen tobben over de vraag, of je wel je eigen kruisje hebt?'
'Goed dan. Wat is dat voor een huisje?'
- 'Daar wordt van alles bewaard, wat met de begrafenissen te maken heeft. Niets bijzonders.'
'Dat weet je nooit. Ja, ik zie het al. Hier moet ik zijn.'
- 'Wat zie je dan?'
'Die twee stapels kruizen tegen de muur. Het zijn er wel veertig.'
- 'Daar zijn we zo doorheen. We slaan ze met honderd in.'
'Zo mag ik 't horen. Wie de dood niet vreest versmaadt ook de detailhandel. Jammer, dat 't hier zo donker is. Kan er niet een lampje bij? Hier wou ik afsluiten. Ga er maar tussen staan.'
- 'Wat moet ik nou zeggen?'
'Niets. Je staat er maar rustig bij. Of wil je nog wat kwijt?'
- 'Nee hoor.'
'Geen speciale gedachte?'
- 'Ik voel me net als anders.'
'Dat is precies wat ik horen wou. Doe de lamp maar uit.'
(* - Borromée, Wally Bomans, bron: Bomans. Van dichtbij gezien, Interview op Youtube: https://www.youtube.com/watch?v=3VZVYZabwYk)
--
Reacties