Het vocabulaire van Plotinus
Plotinus is de oprichter van het neo-platonisme.
ZIEL (psyche)
De ziel is de derde hypostase, voortgebracht door intelligentie, en vormt het laatste niveau van het verstandelijke. Daarachter bestaat niets anders dan de zintuiglijke wereld. Het is dus een begrijpelijke substantie van goddelijke aard. Het is noodzakelijk om twee delen in de intellectueel waarneembare ziel te onderscheiden: een eeuwig superieur deel, dat altijd in contact blijft met de intelligentie waaruit zij voortkomt en zich uitsluitend aan contemplatie wijdt - Plotinus noemt dit superieure deel 'rationeel' voor zover haar eigenlijke handeling discursief denken is - en een inferieur deel, gericht op de
gevoelig, dat wezens in wording voortbrengt en organiseert — Plotinus noemt het de “Ziel van de Wereld,” de “Universele Ziel,” de “Ziel van Alles,” “de Natuur,” en zelfs “Voorzienigheid.” De ziel is ‘één en meervoudig’: ze is één en onverdeeld, omdat de hogere ziel volkomen immuun blijft voor elke kwantitatieve ruimtelijk-temporele verdeling en verspreiding; maar het is meervoudig en verdeeld, omdat de lagere Ziel verspreid en verdeeld is, zowel ruimtelijk als tijdelijk, in de lichamen waarin zij geïncarneerd is, hoewel zij onverdeeld verdeeld is, omdat zij volledig in alle delen van het lichaam aanwezig is. De Ziel is niet alleen "één en meervoudig", maar ook "uni-meervoudig" als Rede en compendium van Redenen.
LIEFDE (eros)
In zijn exegese van Plato maakt Plotinus onderscheid tussen liefde als een gevoel van de ziel (Phaedrus) en Liefde als goddelijkheid (Banquet). Liefde ontstaat uit de instinctieve neiging van de ziel naar Schoonheid en het Goede. Liefde is daarentegen de zoon van Poros als vorm en van Penia als materie; het is een daemon geboren uit de hogere Ziel, voor zover het verstoken is van het Goede, maar er toch naar verlangt. Echter, en dit is een belangrijk verschil met Plato, Liefde is ook de zich verspreidende Liefde voor het Ene, die wordt doorgegeven aan de afgeleiden (Intelligentie en Ziel), en zonder welke de voortgang van de wezens niet zou kunnen plaatsvinden. Deze zich verspreidende Liefde wordt op haar beurt, in afgeleiden, liefde voor het Goede. Liefde staat dus aan de oorsprong van het proces, als oorzaak van datgene wat voortkomt uit de Ene Liefde voor het zelf en als drijvende kracht van de bekering van de afgeleiden naar het Beginsel.
SCHOONHEID (kallos)
Gevoelige schoonheid bestaat niet uit proportie, maar uit deelname aan een vorm, die met haar ontstaan datgene wat uit vele delen bestaat, reduceert tot eenheid. De schoonheid van de ziel bestaat erin dat zij zuiver en volledig is wat zij is, namelijk een onstoffelijke, intellectuele en goddelijke vorm. Primaire Schoonheid is Intelligentie en datgene wat daaruit voortkomt, namelijk Vormen, waardoor alle dingen mooi worden. Uiteindelijk bestaat alle schoonheid uit een levende vorm die rechtstreeks voortkomt uit Intelligentie.
EEUWIGHEID/TIJD (aidios/chronos)
Voor Plotinus is mobiliteit de essentie van het leven. Plotinus definieert de eeuwigheid als het leven van de Intelligentie en de tijd als het leven van de Ziel. Daarmee beweert hij, in tegenstelling tot Plato, dat eeuwigheid niet verbonden is met rust, en tijd niet met beweging. De eeuwigheid heeft echter een zekere voorrang op de tijd, omdat zij in haar meervoudige eenheid blijft, terwijl tijd een onophoudelijk anders-zijn is. Eeuwigheid is het permanente, uniforme, oneindige in daad, alomtegenwoordige en onverdeelde Leven van het Zijn rondom de Ene. Tijd is het leven van de ziel in de beweging van de overgang van de ene levenswijze naar de andere, in tegenstelling tot de eeuwigheid als onveranderlijk leven; Het is de verlenging van het leven en de voortdurende activiteit van de Ziel in de kosmos, die zich ontwikkelt in een opeenvolgende reeks van regelmatige en gelijksoortige mutaties.
GELUK (eudaimonia)
Geluk bestaat in het leven van de intelligentie, dat wil zeggen, niet in 'leven' in het algemeen, eenduidig begrepen, en ook niet in 'rationeel leven' begrepen als de som van soort en specifieke verschillen, alsof het rationele vermogen een kwaliteit zou zijn waaruit geluk voortkomt, maar in de hoogste en volmaakte graad van leven, die eigen is aan de intelligentie en er één van is, en die ook eigen is aan de mens, of hij het nu potentieel of daadwerkelijk bezit (zoals het geval is met de wijze man). Een gelukkig leven is onafhankelijk van de genoegens van het lichaam, de wisselvalligheden van het lot, rampen en pijn. Het is het leven van het hogere zelf, dat leeft met het oog op het Goede, zonder op te houden vriendelijk te zijn voor de lagere mens en hem alles te geven wat hij nodig heeft. Geluk wordt niet gemeten in tijd, maar in eeuwigheid. Want het is een volmaakt leven en komt in de eerste plaats overeen met het Leven van Intelligentie, wat de eeuwigheid is.
HYPOSTASE (hypostase)
Het eerste bekende filosofische gebruik van de term Aypostasis is te vinden bij Posidonius (11e eeuw v.Chr.) en betekent "solide en gefundeerde realiteit". Het is bedoeld om een "tot stand komen" uit te drukken, een "actualisatie"; het is bedoeld om op te roepen wat de authentieke realiteit van een ding fundeert, niet de onmiddellijk zichtbare realiteit, maar dat wat verborgen is onder wat verschijnt. De uitgang op -sis maakt Aypostasis vatbaar voor twee betekenissen, een passieve en een actieve, en om zowel de ware en gefundeerde "realiteit" als de "bron" te betekenen. ", Hij de ‘oorsprong’ of de ‘oorzaak’ van deze realiteit. Bij Plotinus heeft de term hypostase ook deze dubbele betekenis en drukt zowel "realiteit" uit, het ware bestaan, als het feit van "het leggen van een fundament", van "het doen bestaan", van "leiden tot bestaan". Gezien de inherente dynamiek van de Plotijnse Hypostase zou de titel van het traktaat Over de drie voornaamste hypostasen eerder verwijzen naar drie oorspronkelijke voortbrengselen dan naar drie substanties: dat wat voortkomt uit het Ene, dat wat voortkomt uit de Intelligentie en dat wat voortkomt uit de Ziel. De originaliteit van Plotinus ligt niet in het eenvoudige schema van de drie Hypostasen (iedere neoplatonist begrijpt deze schooltraditie op zijn eigen manier), maar in de integratie van dit schema in zijn interpretatie van Plato's Parmenides, dat wil zeggen in het opvatten ervan als een uitstorting – en splitsing – van eenheid.
MAN (antropos)
De mens is de dierlijke samenstelling van een specifiek lichaam en een opvliegend-begeertige of subvegetatieve ziel, aangevoerd door de werkelijke ziel (met haar twee vermogens, het sensitief-vegetatieve en het intellectuele). Dit is de theorie van de "dubbele mens": het totale dier bestaat uit de "ware" mens, geconstitueerd door de werkelijke ziel, en de "andere mens", het "beest", dat voortkomt uit de vereniging van het beeld van de ziel of subvegetatieve ziel en een specifiek lichaam. De ware mens is een intelligibel universum (cosmos noétos), een geordend systeem van krachten die verheven zijn boven de dierlijke samenstelling, waarvan sommige superieur zijn - het intellectuele vermogen met zijn twee niveaus: intuïtief en discursief - waarmee we in contact staan met het intelligibele, en andere inferieur zijn - het sensitief-vegetatief vermogen - waarmee we in contact staan met het zintuiglijke. Hoewel de mens deel uitmaakt van het universum, heeft hij een bestemming die groter is dan die van alle andere dieren die de aarde bevolken: eenheid met God (de Ene Goede). De mens is het autonome principe van zijn handelen: noch de invloed van externe factoren, noch de Voorzienigheid vernietigt zijn vrijheid, die in het verstand ligt.
INTELLIGENTIE (wij)
Intelligentie is de tweede hypostase van het Plotijnse metafysische systeem. Zij is het eerste Wezen, het eerste Leven en de eerste Denker. Voortgebracht door de Ene, is het de manifestatie van de eerste veelheid als ‘dubbele eenheid’ en ‘meervoudige eenheid’. Intelligentie is de dubbele eenheid van Een en Ander in de ontologische orde, en de dubbele eenheid van Subject en Object in de cognitieve orde. Het is op zijn beurt een meervoudige eenheid, namelijk als universele Intelligentie die in zichzelf een veelvoud aan individuele Intelligenties bevat, en als totaal Wezen dat in zichzelf alle Wezens-Vormen bevat.
MATERIE (hylé)
De status van materie is een van de moeilijkste problemen in de metafysica van Plotinus. Er bestaat een ‘intelligibele materie’ als voorwaarde voor de veelheid aan intelligibele Vormen en een gemeenschappelijk substraat voor al deze vormen, gevormd door de oorspronkelijke alteriteit (de onbepaalde Dyade) en de eerste beweging (als terugtrekking uit het Ene Goede), die op zichzelf onbepaald zijn, maar die, zodra ze terugkeren naar het Ene Goede waaruit ze voortkomen, worden gedefinieerd als een levende en intelligente Hypostase. Op dezelfde manier komt er op een lager niveau iets onbepaalds voort uit Intelligentie als ‘psychische materie’ die, zodra deze terugkeert naar zijn voorouder, gedefinieerd en geactualiseerd wordt als Ziel. “Zintuiglijke materie” is de laatste term van de processie, die niet langer onbekwaam is om zich te bekeren tot haar principe, de lagere Ziel of Natuur. Het is in staat alle vormen te ontvangen, maar neemt geen enkele vorm aan en wordt er ook niet door vervuld. Het is alteriteit als essentiële ontbering, absolute onbepaaldheid en niet-zijn. Plotinisme is in deze zin een universeel hylomorfisme. Het kosmologisch perspectief bepaalt het ethische perspectief. Omdat materie een essentiële vormloosheid is, is ze ook absoluut kwaad (want vorm is het goede van materie). Haar negatieve radicaliteit maakt het ons mogelijk het kwaad te objectiveren en de oorsprong van het kwaad te verklaren, zonder dat we een beroep hoeven te doen op een innerlijke perversie van de ware ziel. Deze stelling over de substantie van het kwaad, geïdentificeerd met materie, is verenigbaar met de definitie van het kwaad als de afwezigheid, ontbering of het ontbreken van het goede.
NATUUR (physis)
De natuur wordt gedefinieerd als de lagere Ziel die zich richt op de zintuiglijke materie en de stoffelijke wereld. De ziel is in de strikte zin van het woord één, maar haar functie is tweeledig: door het bovenste deel beschouwt ze eeuwig haar principe, door het onderste deel is ze gericht op het zintuiglijke en werkt ze rechtstreeks in op het lichamelijke, zonder zich echter van haar bovenste deel te scheiden. De Natuur vormt dus geen onafhankelijk ontologisch niveau. Omdat het een oneindig klein niveau van de Ziel is, is de rede die erin weerspiegeld wordt ook oneindig klein. Het is daarom niet wijs, maar beperkt tot het voortbrengen of verwekken van een ultieme rede, de vorm die inherent is aan de materie. We kunnen zeggen dat de Natuur de scheppende of vormende kracht is van de lagere Ziel of universele Ziel.
PROCESSIE (proodos)
Plotinus gebruikt bij voorkeur de termen ‘processie’ (proodos, ‘voortgaan’) en ‘voortgaan’ (proienai, bijvoorbeeld) verwijst naar de productie of generatie van datgene wat volgt uit het vorige Principe. Bij enkele gelegenheden, zeer weinig, gebruikt hij ook de termen "emanatie" (aporroia, "uitstralen" (aporrein). De Plotijnse processie heeft niets te maken met creatio ex nihilo of met de trinitarische theologie van goddelijke processies, en wordt gekenmerkt door de volgende wetten of principes: het principe van dubbele activiteit, met het onderscheid tussen de activiteit van de essentie van elk ding en die welke voortkomt uit de essentie van elk ding; het principe van de productiviteit van het volmaakte, op grond waarvan de activiteit die voortkomt uit de essentie van een realiteit vrijkomt wanneer die realiteit al volmaakt is; het principe van donatie zonder afname, op grond waarvan de afgeleide energie de integriteit en "permanentie" van het uitzendende principe niet aantast; het principe van progressieve degradatie, op grond waarvan elke nieuw gegenereerde term altijd onvolmaakter is dan de genererende term; het principe van bifasische genese, op grond waarvan de bevrijde activiteit twee fasen doorloopt, een van "processie", waarin de bevrijde activiteit nog onbepaald en vormloos is, en een andere van "terugkeer", waarbij de gegenereerde term wordt omgezet naar zijn voorouder en, in beschouwing daarop gericht, wordt geconfigureerd en geperfectioneerd. Dit processiemechanisme is een manier om de productie van levende wezens rationeel te maken, zonder dat er begrippen als wil, beslissing, berekening of overleg bij betrokken zijn.
VOORZIENIGHEID (pronoia)
De voorzienigheid bestaat uit de overeenstemming van de kosmos met de Intelligentie door de activiteit van de Ziel volgens twee grote operaties: de ene is de "diordinatie" of "dispositie" (diataxis) van alle dingen die afzonderlijk worden beschouwd, en de andere is de "coördinatie" (syntaxis) van het geheel van deze dingen, met inbegrip van die dingen die niet rechtstreeks door de voorzienigheid worden veroorzaakt maar door de twee andere medeoorzaken, namelijk de individuele ziel met haar vrije wil en lot. Zowel de 'diordinatie', dat wil zeggen de goede onderlinge verhoudingen tussen de dingen afzonderlijk beschouwd, als de 'coördinatie' of 'verweving' (symploké) van het geheel van deze dingen zijn handelingen van de Ziel, opgevat als Rede op twee niveaus: het hogere en het lagere. Als Rede van de hogere Ziel is voorzienigheid wijsheid en voorkennis; als Reden van de lagere Ziel is de voorzienigheid de "maker" van de kosmische orde. Intelligentie is niet Rede, maar het principe van Rede. En om dezelfde reden is het niet voorzienigheid, maar het principe van voorzienigheid. Volledige voorzienigheid omvat en coördineert alle dingen, maar de persoon die verantwoordelijk is voor slechte daden is de slechte persoon, gezien zijn vrije wil en zijn vorige leven.
REDEN (logo's)
Voor Plotinus is de Rede altijd een representatief beeld van Intelligentie of het Verstandelijke, nooit van Intelligentie zelf of het verstandelijke zelf. Als afgeleide intelligentie is de Rede het intellectuele principe van de hogere Ziel. Intelligentie is dus de auteur van de primaire Rede in een psychische kwestie, voor zover het immanente intelligentie in de hogere Ziel implanteert. Wat op haar beurt de eigenlijke en immanente inhoud van de hogere Ziel vormt als vrucht van haar beschouwing van de primaire Substantie, dat wil zeggen van de Substantie van werkelijke Wezens (dat wil zeggen van Intelligentie), is een veelheid aan Redenen, beelden van werkelijke of begrijpelijke Wezens. De primaire Rede is zowel beschouwend als creatief, hoewel de hogere Ziel eenvoudigweg creëert door bevelen te geven aan de lagere Ziel. De lagere Ziel of Natuur is ook een beschouwende en creatieve Rede, maar het is een secundaire Rede die tweede-orde Redenen of zaadredenen bevat (de "opdrachten" ontvangen van de hogere Ziel). De stille, onbeweeglijke, maar enigszins vervaagde beschouwing van de Natuur brengt de laagste rede voort, het constitutieve principe dat de waarneembare werkelijkheid structureert als een immanente vorm.
SYMPATHIE (sympatheia)
Plotinus leende het begrip sympathie van de Stoïcijnen. Voor laatstgenoemde worden de organische eenheid en solidariteit van de delen van het heelal, de natuurlijke sympathie die in de wereld werkzaam is, bevestigd door de astronomische regelmaat en de overeenkomst tussen de vegetatiecycli en de hemelperioden. [Hij] ontleent aan het stoïcisme het concept van een waarneembaar universum dat analoog is aan een levend organisme; het concept van een wereld als een georganiseerd geheel waarvan de delen, verenigd door een universele sympathie, samenspannen voor de eenheid van het geheel. Plotinus is echter van mening dat deze synergie en deze sympathie alleen bereikt kunnen worden door een Ziel die transcendent is aan de zintuiglijke wereld, en die deze tot stand brengt door de ideale organisatie van de begrijpelijke wereld te beschouwen. Universele sympathie is daarom een vitalistische metafoor die steunt op de transcendentie van het Model, op de Vriendschap die heerst onder de intelligibelen. De reden voor deze sympathie moet daarom gezocht worden in een hogere realiteit dan de Natuur, namelijk in de primaire Rede, die voorafgaat aan alle uiterlijke manifestatie. Sympathie is, nou ja, het is een waarneembaar gevolg van de begrijpelijke eenheid waar het hogere deel van de Ziel over nadenkt.
EEN (hen)
De Ene is de oppergod van Plotinus. Het is de eerste absoluut eenvoudige Hypostase, voorbij het Zijn, Leven en Gedachte, zuivere Daad zonder essentie, eeuwige voortbrenger van Zichzelf en Eerste Oorzaak van alle wezens. Omdat hij het Beginsel en de Kracht van alle dingen is, is hij geen van hen vanwege zijn absolute anterioriteit en transcendentie. Zijn volmaakte transcendentie is dan ook de reden voor zijn Alomtegenwoordigheid, die alle dingen omvat zonder Zelf omvat te worden. Het is het Goede waaraan alle dingen hangen als object van hun verlangen, want alle dingen streven naar eenheid.
-- Bron Gredos. Project #30F
Meer over Plotinus
- De filosofieën van Plato, van Aristoteles, en van Plotinus zijn ontwikkeld vanuit de stelling dat er meer in onveranderlijk zit dan in beweging, en dat het door middel van vermindering [diminutian] is dat wij van stabiel naar onstabiel gaan. (Bergson and his Philosophy, J. Alexander Gunn)
Plotinus beschouwde de werkelijkheid als een grote hiërarchie van het zijn, te beginnen met een tijdloze schepper die hij ‘de Ene’ noemde. Met andere woorden: het universum opereert op verschillende niveaus van zijn, van het Ene tot aan de materiële wereld die jij en ik ervaren. De Ene is eeuwig en immuun voor verandering, dus tijd is geen fundamenteel kenmerk van de werkelijkheid. En toch ervaren materiële wezens de stroom ervan. Hoe kan dit?
Voor Plotinus geldt dat hoe verder iets verwijderd is van het Ene in de keten van het zijn, des te meer het de ‘volheid’ mist van de kwaliteiten die aanwezig zijn in het Ene. Net als de bewoners van Plato’s grot zien wij mensen slechts schaduwen of verschijningen van deze eeuwige realiteit; onze materiële natuur zorgt ervoor dat we een vrij lage positie innemen in de keten van het zijn. Maar gelukkig hebben we ook zielen, en deze kunnen verder in de keten reiken. Omdat ze geboren worden uit iets dat hoger is dan onze materiële lichamen, en dit ding dynamisch is, bezitten onze zielen een gevoel voor tijd.
‘We moeten diep in onszelf binnendringen en, de objecten van het lichamelijke zicht achterlatend, niet langer achteromkijken naar de gebruikelijke zintuiglijke spektakels.
Essay over schoonheid - Maar wat is tijd en wat zijn de kenmerken ervan? Voor Plotinus is tijd de verandering van de ene toestand naar de andere in de keten van het zijn, en het werkt als een pijl die oneindig naar de toekomst reist. Alles in de keten deelt een klein beetje de kwaliteiten van wat erboven staat; alles vertoont een vage gelijkenis met al het andere. We ervaren een gevoel van het oneindige als we denken aan de pijl van de tijd die voor onbepaalde tijd vooruit schiet. De oneindigheid van de tijd vertoont gelijkenis met de eeuwigheid van het Ene – net zoals bij Plato de verschijningen van deze wereld vaag lijken op de onderliggende vormen van dingen. Uiteindelijk is de tijd echter lager dan de Ene in de keten van het zijn, en is daar daarom niet op van toepassing. (Filosofie - Kevin Perry)
Neoplatonisme
"Neoplatonisme is een belangrijke filosofische en religieuze beweging die ontstond in de 3e eeuw na Christus, grotendeels dankzij het werk van Plotinus en zijn opvolgers. De term 'neoplatonisme' verwijst naar een heropleving en ontwikkeling van de ideeën van Plato, waarin elementen uit andere filosofische tradities zijn verwerkt, zoals het aristotelisme, het stoïcisme en verschillende mystieke en religieuze overtuigingen. Er zijn verschillende redenen waarom het neoplatonisme invloedrijk en blijvend werd:
1. Synthese van filosofische tradities: Het neoplatonisme zorgde voor een alomvattende synthese van verschillende filosofische en religieuze ideeën, waardoor het aantrekkelijk werd voor een breed scala aan denkers. Het integreerde Plato's metafysica met de logica van Aristoteles, de stoïcijnse ethiek en mystieke ervaringen, waardoor een samenhangend wereldbeeld ontstond.
2. Metafysische diepgang: Het neoplatonisme biedt een rijk en complex metafysisch systeem dat fundamentele vragen beantwoordt over de aard van de werkelijkheid, het goddelijke en de menselijke ziel. Het concept van Het Ene als het ultieme principe, samen met de ideeën van emanatie en de hiërarchie van het zijn, zorgde voor een diepgaande en bevredigende verklaring van de kosmos.
3. Spirituele en mystieke aspecten: Neoplatonisme heeft een sterke spirituele en mystieke dimensie, waarbij de nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid van directe, ervaringsgerichte kennis van het goddelijke. Dit aspect vond weerklank bij veel mensen die op zoek waren naar een diepere, persoonlijkere verbinding met het transcendente.
4. Invloed op religie: Neoplatonische ideeën hadden een diepgaande invloed op de ontwikkeling van de christelijke, islamitische en joodse theologie. Vroegchristelijke denkers als Augustinus van Hippo werden beïnvloed door het neoplatonisme, evenals islamitische filosofen als Al-Farabi en Avicenna, en joodse filosofen als Philo van Alexandrië en Maimonides. Neoplatonische concepten hielpen bij het vormgeven van de doctrines van de ziel, het goddelijke en de aard van de schepping in deze religieuze tradities.
5. Educatieve en culturele impact: Het neoplatonisme speelde een cruciale rol bij het behoud en de overdracht van de klassieke Griekse filosofie en cultuur tijdens het laat-Romeinse rijk en de vroege middeleeuwen. Neoplatonische schHulpbronnen en geleerden hielpen de werken van Plato, Aristoteles en andere klassieke denkers levend te houden, waardoor hun invloed op volgende generaties werd verzekerd.
6. Ethische en psychologische inzichten: Het neoplatonisme biedt waardevolle ethische en psychologische inzichten, waarbij het belang van deugd, zelfkennis en de zuivering van de ziel wordt benadrukt. Deze ideeën zijn het westerse denken en de spiritualiteit blijven beïnvloeden.
7. Artistieke en literaire invloed: Neoplatonische ideeën hebben ook een aanzienlijke impact gehad op kunst, literatuur en poëzie. Het concept van schoonheid als weerspiegeling van het goddelijke heeft bijvoorbeeld door de geschiedenis heen veel kunstenaars en schrijvers geïnspireerd.
Samenvattend ligt de blijvende aantrekkingskracht van het neoplatonisme in zijn vermogen om een alomvattend en samenhangend wereldbeeld te bieden dat filosofische, spirituele en religieuze dimensies integreert. De invloed ervan op het westerse denken, religie en cultuur is diepgaand en blijvend geweest. " (Mistral)

Reacties