12 (+1) denkers voor de 21ste eeuw
[In mijn reis door de filosofie kwam ik dit boek tegen, waar je echt doorheen moet ploeteren als aspirant- / hobbyfilosoof. Maar het idee dat er denkers zijn die je door het begin van deze "nieuwe" eeuw gidsen voedde mijn nieuwsgierigheid.]
Het aardige aan dit boek is dat er filosofen in genoemd worden die minder bekend zijn in het Noorden, om het zo maar even te zeggen. Dat is wel vaker het geval met Spaanse schrijvers of professionals. Dit boek, 12 pensadores (y uno mas) para el ciclo XXI is geschreven door twee filosofen (Cristina de Perretti PeƱaranda, en Cristina Rodriguez Marciel) die als redacteurs optreden en bij elk van de genoemde filosofen iemand aan het woord laten. Het anexo is van hen zelf. De twaalf denkers zijn,
- Heidegger (1889 - 1976)
- Foucault (1926 - 1984)
- Gilles Deleuze (1925 - 1995)
- Jacques Derrida (1930 - 2004)
- Denken "met" Jean-Luc Nancy (1940)
- De peilloze Lyotard (1924 - 1998)
- Onszelf beschermen / verzorgen. Het denken van Richard Rorty (1931-2007)
- Gianni Vattimo (1936): ontologische hermenuetiek en het zwakke denken
- Alain Badiou (1937): filosofie van het idee
- Giorgio Agamben (1942): archeologie van concepten en de mesiaanse comune
- Peter Sloterdijk (1947, Karlsruhe, Duitsland)
- Slavoj Zizek (1949)
- Anexo: Even afstoffen: Nietzsche.
Het eerste wat ik ging lezen was over die filosofen die minder bekend zijn: Nancy, Vattimo, en Agamben.
...
Allereerst, een recensie.
Dit boek, ... biedt een reeks studies over twaalf filosofen die bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van de huidige filosofie. Het is veelbetekenend dat de dertiende, zoals de laatste van de teksten ‘Even afstoffen’, ondertekend door De Peretti, niemand minder is dan Nietzsche. En op een bepaalde manier wordt Nietzsche een soort gemeenschappelijke noemer of convergentiepunt voor elk van de hier gepresenteerde denkers, ook al ontvangt elk van hen die invloed op een andere manier: ....
In ieder geval zijn ze allemaal op de een of andere manier erfgenamen van het Nietzscheaanse denken, zijn filosofische werk en zijn geschriften, en kennelijk ook van een reeks filosofische vragen die het culturele, historische en politieke panorama van de 20e eeuw vormen. en van onze 21e eeuw... Alejandro Escudero PĆ©rez luidt dit collectieve werk in met een werk over Heidegger en de ‘vraag naar het zijn’, vertrekkende van drie oriĆ«ntaties van deze vraag die de ‘tweede Heidegger’ laat in een seminarie in 1969 aangaf: de vraag naar de betekenis van het zijn, de de vraag naar de waarheid van het zijn en de vraag naar de plaats van het zijn. In feite wijst Escudero uitdrukkelijk op de tweede van de vragen als de fundamentele leidraad: ten eerste legt hij het verband uit tussen de Heideggeriaanse notie van 'waarheid' en die van alĆ©theia, de laatste opgevat als een 'onverborgenheid gelijktijdig met een verhulling'. Maar in de tweede plaats merkt de auteur op hoe Heidegger zijn betekenis verbreedt en verdiept door ook te verwijzen naar dat veld van de manifesteerbaarheid van de entiteit, dat wil zeggen naar die vormen van manifestatie van de entiteit die kortom verwijzen naar een Clara = Open plek, naar die wereld die de Duitse filosoof vanaf de jaren vijftig zal omschrijven als Kwadratuur of Quaterniteit, maar die niets anders is dan de uitwerking van een ontologie van de wereld. Met het poĆ«tische beeld van de vier elementen van het Vierkant van de Wereld (hemel, aarde, het goddelijke en de stervelingen) verbindt Escudero met succes de vraag naar de waarheid van het zijn met een andere leidende draad van het Heideggeriaanse project, namelijk het gebeuren van het zijn (Ereignis), en komt tot een interessante tussenconclusie: ‘Het Geviert is tegelijkertijd een transhistorische structuur waarvan de bijzondere historiciteit erin bestaat dat het periodiek moet worden geĆÆnvesteerd, geĆÆnstantieerd en geĆÆmplementeerd, altijd vanuit de afdruk of de munt die inherent is aan de gebeuren van het zijn”. Hoe het ook zij, het verband tussen het pad van het denken en de toekomst van het zijn als ‘een beweging die de werkelijke wereld verenigt en scheidt van mogelijke werelden’ (p. 21) dient de auteur om in het tweede deel van zijn tekst te herhalen: enkele kernvragen over de toestand van de moderniteit (in crisis) en haar verschillende dynamieken en processen. We bewegen ons nu niet langer in een ontologie van de wereld, maar in een ontologie van de actualiteit en het probleem, bijvoorbeeld van het subject of van de rede. Het volstaat hier Ć©Ć©n van de sleutelwoorden in deze thematische horizon aan te wijzen, namelijk: nihilisme. De fundamentele gebeurtenis van de moderniteit, waarop Nietzsche heeft gewezen, wordt vervolgens opnieuw diepgaand besproken door Heidegger, waarbij hij de interne logica, de dubbelzinnigheid, de gevaren ervan (bijvoorbeeld de technificatie van de wetenschappen) en uiteindelijk de noodzaak om deze te heroverwegen beschrijft. generaties lang een idee dat naar mijn mening heel goed past bij de algemene boodschap en intentie van dit boek.
Het volgende blok Franse denkers (Foucault, Deleuze, Derrida, JeanLuc Nancy, Lyotard, Badiou) kan als leidraad dienen, zoals aangegeven geschreven door Beatriz Blanco VĆ”zquez – auteur van de tweede tekst getiteld ‘Foucault (1926-1984): een gedachte aan het exterieur’ , waarin met succes enkele van de gemeenschappelijke plaatsen van het Foucauldiaanse opus worden ontwikkeld, zoals archeologie, taal, de binomiale macht/kennis of de hermeneutiek van het subject – waarbij de eerste drie als belangrijkste vertegenwoordigers van het poststructurele denken worden beschouwd in de mate dat ze behoren tot ‘een vreemde en oscillerende denkgemeenschap: de zorg voor onherleidbare verschillen, de kwestie van de gebeurtenis, de betwisting van het empirisch/transcendentale onderscheid en van het soevereine subject, en de centrale plaats van het taalprobleem en het schrift” . En hiervan biedt Cristina de Peretti's vierde tekst over Derrida (de derde, over Deleuze, ondertekend door Luis Ferrero Carracedo) op interessante wijze enkele sleutels tot nuancering en weerstand tegen, tegelijkertijd, een snelle typecasting zoals de vorige. Laten we eens kijken naar enkele punten van zijn bijdrage. Na uitleg te hebben gegeven over de oorsprong en de belangrijkste kenmerken van de term ‘deconstructie’, bijvoorbeeld over het unieke, onvoltooide en onherhaalbare karakter ervan, het niet zozeer methodologische of evaluatieve doel ervan, maar eerder het gebaar van ontvouwing dat een evenwicht zoekt op de rand, legt de Peretti vervolgens in detail het centrale probleem van de ‘overheersende structuur’ in de westerse metafysica uit, waarop Derrida in zijn klassieke tekst De la grammatologie wijst. Deze structuur wordt logofonocentrisme genoemd en definieert de systematische samenwerking tussen logocentrisme en fonocentrisme. De Derrideaanse consequentie die hieruit zou voortvloeien is bekend: het voorrecht van de stem (phonĆ©) en de daaruit voortvloeiende marginalisering en onderwerping van het schrijven. Als alternatief voor deze inzending wordt grammatica gepresenteerd als de wetenschap en het denken van het spoor en van het schrift, en een notie van schrijven "opgevat als gram (dat wil zeggen, als de mogelijkheid van alle inscripties in het algemeen) of als diffĆ©rance", begrepen “als voorwaarde voor de mogelijkheid van zowel spreken als schrijven (in beperkte zin), evenals van alle algemene taal” . Hiermee brengt de auteur geleidelijk andere Derrideaanse motieven over die vaak verkeerd worden begrepen, diffĆ©rance natuurlijk, maar ook het concept van tekst, tekstuele transplantatie, verspreiding, enz., waardoor een uitstekende introductie tot haar denken ontstaat. Vervolgens wordt ingegaan op enkele terugkerende thema's sinds de jaren tachtig, zoals de ervaring van onbeslisbaarheid (doublebind), de ervaring van het onmogelijke en de heterogene 'figuren' daarvan, zoals bijvoorbeeld rechtvaardigheid, geschenken en gastvrijheid, of ook in een meer politieke context. sleutelwoord: de nieuwe wereld(wan)orde en de mondiale(latin)isering. Nu merkt de auteur terecht op dat het nogal terugkerende onderscheid tussen een meer theoretische ‘eerste Derrida’ en een meer politieke of ethische ‘tweede Derrida’ al door dezelfde filosoof werd verworpen in een van zijn laatste geschriften, Voyous, waarmee hij het idee van een veel diepere rode draad (p. 94). In die zin zou het passend zijn om deze noodzakelijke reflectie uit te breiden naar andere filosofen die het slachtoffer zijn geworden van soortgelijke pogingen tot interne verdeeldheid, te beginnen met Nietzsche zelf en zijn zogenaamde 'verlichte tijdperk' dat Eugen Fink dacht te hebben ontdekt.
De tekst van Jean-Luc Nancy is ondertekend door Cristina RodrĆguez Marciel, een van de beste specialisten op het gebied van zijn denken die we momenteel in Spanje hebben. In haar benadering richt de auteur zich
- allereerst op enkele van de formatieve sleutels van de Franse filosoof, die zich allemaal in de Franse intellectuele context van de jaren zestig situeren, en waarvan het de moeite waard is om het belang van Hegel of de vroege invloed ervan te benadrukken. door Derrida.
- Ten tweede beschrijft hij zijn specifieke deconstructie van het onderwerp klassieke metafysica en de ‘metafysica van de aanwezigheid’, centrale thema’s uit zijn boek Ego Sum uit 1979. Voor Nancy wordt het denken niet langer gezien als de activiteit die representatief en betekenisvol is voor het subject, en bestaat alleen in de dimensie van het 'uittreden van zichzelf'. Bijgevolg kan de werkelijkheid 'niet langer worden geconstitueerd als datgene dat wordt betekend en gepresenteerd door dat subject dat [...] de genoemde werkelijkheid voor zichzelf vertegenwoordigt' en, nog belangrijker, 'in onze metafysische traditie is betekenis geconfigureerd als 'aanwezigheid' ».
- Daarom wordt in de derde plaats de beslissende stap van een ‘metafysica van de aanwezigheid’ – van een duidelijk Heideggeriaans teken – naar een ‘heden van de aanwezigheid’ voor Nancy het geschikte middel om een notie van het heden te funderen die verschilt van de tijdelijkheid van het homogene. opeenvolging die uit het tijdsverloop is verwijderd en die opeenvolging. Het heden wordt daarom opgevat als een uitgesteld en ander heden, los van de kwestie van de tijd en gekoppeld aan een idee van geschiedenis als mutatie of metamorfose. Elke metamorfose impliceert op zijn beurt een transformatie. Voor Nancy speelt de politiek dus ook een beslissende rol bij het interpreteren van de wereld dat, zoals RodrĆguez Marciel opmerkt, gescheiden is van een nieuwe ontologie die net zo belangrijk is om te herontdekken.
- Ten vierde ontwikkelt de auteur zowel thema’s, ontologie als politiek, eerst vanuit de Nancyaanse evolutie van de essentie van het politieke ... door het verlaten van van het concept van ‘gemeenschap’ als een politieke gemeenschap, totdat het de belangrijke ruimte bereikte die door Heidegger werd geopend en door Nancy werd uitgebreid van het ‘sercon’ of ‘gemeenschappelijk zijn’, opgevat als een oorspronkelijke ontologische voorwaarde. En ten tweede door de verdieping van genoemde ontologie als ‘materialistische ontologie’, of ook wel ‘ontologie van lichamen’, die de auteur ontwikkelt in het subhoofdstuk getiteld ‘Ecotechnische’ lichamen: mijn lichaam een ander lichaam, een lichaam dat niet het mijne is’, waardoor de lezer een goed overzicht wordt geboden van Nancy's werken over dit onderwerp in de afgelopen vijftien jaar. Met de bijdragen van Delmiro Rocha over Lyotard en Jordi Riba over Badiou wordt het deel van de Franse filosofie voltooid, gevolgd door een reeks werken van auteurs uit andere landen en intellectuele tradities.
Dat is het geval van Richard Rorty, wiens aanpak gezamenlijk wordt behandeld door RamĆ³n del Castillo en Daniel LĆ³pez. Het artikel begint met een interessante en gezonde reflectie op de toestand en status van de professionele filosoof aan beide kanten van de Atlantische Oceaan. Historisch gezien zijn er altijd twee duidelijk gedefinieerde tradities geweest met hun eigen kenmerken en eigenaardigheden. Rorty vindt echter, zoals de auteurs opmerken, zeker geen stabiele plaats, noch in de continentaal-Europese filosofie van de 20e eeuw, noch – in mindere mate – in zijn eigen huis, de analytische filosofie en het pragmatisme met sterke Angelsaksische wortels. Rorty zou, in zijn eigen woorden, ‘een egel zijn geweest die maar Ć©Ć©n idee had’, een bekende metafoor die door Isaiah Berlin werd gepopulariseerd en die echter als rode draad dient om de rest van het idee te ontwikkelen. het artikel in vier thematische assen, namelijk: het probleem van de waarheid, politiek (en ethiek), individualisme en lezen. Speciale vermelding verdient enerzijds de uitstekende ontwikkeling van de filosofisch-politieke opvatting van solidariteit in Rorty's werk, door de filosoof opgevat als een middel tot integratie en niet als erkenning, en anderzijds de interessante typologie van boeken die gelezen zouden moeten worden en, nog belangrijker, de functie die ze zouden moeten spelen in de samenleving. Laten we in dit verband niet vergeten dat Rorty in Contingency, Irony and Solidarity onderscheid maakte tussen boeken die ons helpen een gesprek of dialoog met anderen te voeren en boeken die 'onze fantasie van autonomie, van toereikendheid, van zelfcreatie' bevredigen. Maar binnen het tweede type boeken maakte de filosoof op zijn beurt ook onderscheid tussen ‘die boeken die ons helpen de effecten van sociale praktijken op anderen op te merken’ en die ‘die ons helpen de effecten van onze persoonlijke individualiteiten op anderen op te merken’). Dit laatste punt zou naar de mening van de auteurs dan ook van bijzonder belang zijn, omdat door het lezen van dit soort boeken het sleutelconcept van ‘ironistisch’ op een stabiele manier wordt afgebakend en gedefinieerd, als iemand die bewust is van en gevoelig voor de pijn die wij als individu andere individuen kunnen toebrengen.
De teksten over de invloedrijke Italiaanse denkers Gianni Vattimo en Giorgio Agambem zijn ondertekend door Brais GonzĆ”lez Arribas en Alfonso Galindo HervĆ”s. Terwijl de eerste tekst een rondleiding biedt langs de belangrijkste sleutels die Vattims ‘zwakke’ denken verwoorden – postmoderniteit, Verwindung, zwak ontologisch denken en hermeneutiek, hermeneutisch communisme, enz. –, biedt de tweede tekst niet alleen een goed overzicht van het Agamben-complex. archeologisch werk dat de fundamentele concepten van onze politieke traditie volledig heroverweegt, maar ook, in de beginfase, enkele interpretatieve sleutels biedt om zijn werk vanuit een theoretisch perspectief te contextualiseren en te begrijpen in een bepaalde lijn van het hedendaagse denken. De auteur wijst op vier sleutelnamen en hun bijdrage aan het Agambeniaanse corpus, namelijk Heidegger (ontologisch verschil, historiciteit van het zijn en, veelzeggend, zijn interpretatie van Paulus), Schmitt (uitzonderingstoestand, stelling van het ontstaan van de seculiere wereld, stelling van de essentie van het politieke en de soevereiniteit), Benjamin (uitzonderingstoestand, opvatting van geweld) en Foucault (biopolitiek, genealogie), waaraan hij veelbetekenend de naam Reinhart Koselleck toevoegt, de maximale vertegenwoordiger van de conceptuele geschiedenis of Begriffsgeschichte in Duitsland. De vergelijking tussen Agambem en Koselleck opent nieuwe en interessante onderzoeksmogelijkheden die we ongetwijfeld moeten verwelkomen.
Het laatste blok denkers dat dit collectieve werk afsluit, behoort beiden tot dezelfde generatie, Peter Sloterdijk en Slavoj Žižek. Terwijl de inleidende tekst op de tweede – geschreven door Oscar RodrĆguez de Dios – te allen tijde is opgebouwd en gebaseerd is op de herinterpretatie van het žižekiaanse concept van ‘ideologie’, presenteert de door Isidoro Reguera ondertekende bijdrage op Sloterdijk (pp. 273311) in een vrije, maar directe stijl veel van de sleutels tot het zeer persoonlijke werk van de Duitse filosoof. Bijzonder opmerkelijk zijn secties 4 en 5, die over zijn bekendste projecten gaan: enerzijds zijn klassieke Critique of Cynical Reason (pp. 287293) en anderzijds zijn ambitieuze en recentere project rond Spheres (pp. 293300), ontwikkeld in drie delen. Naar mijn mening slaagt Reguera er vanaf het eerste boek in om niet alleen de sociaal-politieke en sociaal-culturele context die zijn succes in de jaren tachtig begeleidde, heel goed over te brengen, maar vooral ook om op filosofische wijze het cynische element uit te leggen dat ten grondslag ligt aan de benaderingen van bijvoorbeeld Critical Theorie en de academische gevolgen ervan in Duitsland. Van het tweede ‘sferologische’ project legt Reguera op betrouwbare wijze uit, vanuit Burbujas (1998), die eerste poging om een theorie en psychologie van niet-subjectieve, oorspronkelijke intimiteit te presenteren, via Globos (1999), ongetwijfeld het meest Spengleriaanse van de drie boeken, tot aan Espumas (2004), waarin Sloterdijk onze tijd vastlegt op basis van een theorie van ruimtelijke multipliciteiten waarvan "het leven zich multifocaal, multiperspectivistisch en hetarisch ontwikkelt" (p. 299), een ambitieus en relatief jong project dat ook aandacht verdient door de academie van ons land.
Kortom, dit werk onder redactie van Cristina de Peretti PeƱaranda en Cristina RodrĆguez Marciel vervult zeer goed zijn doel: het presenteren van de gedachten van een reeks huidige filosofen die de belangrijkste aspecten van de huidige filosofie bestrijken. Om deze reden kan het zeer nuttig zijn voor studenten in de filosofie en voor elke geĆÆnteresseerde lezer, in de mate dat het een goede toegangsweg biedt tot de thema’s, debatten en controverses die, om redenen van diverse en gevarieerde aard, op veel punten de standaard overtreffen. marges van de puur academische filosofie of passen daar eenvoudigweg niet direct in, zoals in het specifieke geval van Sloterdijk het geval zou zijn.
(bron: Diego SƔnchez Meca (UNED), https://revistas.um.es/daimon/article/view/203791/174691)
Twee. Zelf lezend.
"Het verhaal over" Rorty gaat in op vijf thema's. Allereerst het al besproken idee van dat Rorty een Egel is en daarin het idee van de tweede verlichting (illustracion). In de eerste werd God vaarwel gezegd, in de tweede gaat het om zijn substituten: de objectieve werkelijkheid, de rede, de waarheid.
(2) Vaarwel aan de waarheid, gaat in op het steriele gebeuren rond het proces van waarheidsvinding van filosofen, die nergens toe leidt. Het is beter aandacht te besteden aan de relatieve problemen van de wetenschap.
Wie zijn we (3) stelt hij dat de moderne geschiedenis er niet een is van grootste mensenkennis en emancipatie, maar de mens bouwt in de vooruitgang / tijd steeds meer en opnieuw een lexicon waarin deze zichzelf kan beschrijven. Hij stelt voor om kennis te nemen niet enkel van wat we elkaar vertellen, maar ook wat we vinden zoals pijn en vernedering onder de mensen.
Samen en alleen (4). Mensen zijn samen, maar velen voelen de wens om zich los te maken van de rest. Hoe het individualisme zich verhoudt tot solidariteit met de rest is een vraag voor de filosoof... [subliem en mooi]
Wat en waarom (te) lezen? (5). Literatuur stimuleert de verbeelding. Als sociale hoop bestaat dan is het door de verbeelding waarin mensen een toekomst beschrijven in termen die niet in het verleden gebruikt werden. Rorty ziet de literatuur als essentieel medium voor de mens en zelfs voor de filosofie [daar waar velen (de) literatuur ondergeschikt zien aan de filosofie]
"Vattimo" schrijft allereerst over zijn kritiek op de metafysica in navolging van Heidegger en Nietzsche, (1) daarin ziet hij dat het einde van de metafysica tot de verzwakking van de (mens) zijn leidt.
...
Heidegger (1889 - 1976), de eerste filosoof in het boek, is belangrijk omdat hij over het menselijk wezen (el ser) nadacht in drie termen: de betekenis van het zijn, de waarheid van het zijn en de plaats van het zijn / wezen. Deze drie vragen staan niet los van elkaar, maar ze liggen ook niet in elkaars verlenge hetgeen het legaat van deze denker monumentaal maakt, schrijft de essayist over deze filosoof. Over het wezen van zijn wordt in de wetenschap (en techniek, politiek, moraal, kunst en religie) ook nagedacht, maar daarbij gaat het om een "ontisch" begrip, zijn vanuit de verschillende kennisdomeinen (mijn vertaling) en nog niet over "ontologie."
Het filosofiemagazijn, schrijft over Heidegger in het kort:
"Een goede vertaling van Heidegger is niet eenvoudig. Maar het blijkt mogelijk.
Het blijft wonderlijk dat een filosoof die door velen ‘onleesbaar’ wordt genoemd, blijk geeft van een consequente manier van denken. Steeds wil Heidegger de werkelijkheid oorspronkelijker, radicaler fenomenologisch denken dan de filosofie vĆ³Ć³r hem heeft gedaan. Daartoe acht hij het noodzakelijk een eigen filosofische taal te ontwikkelen met zijn eigen, vaak neologistische, termen. De oude concepten van de filosofie zijn volgens hem ondeugdelijk geworden door hun misleidende associaties.
Het vinden van treffende Nederlandse equivalenten voor de centrale begrippen bij Heidegger is daarom bepaald geen sinecure. ...
Zijnsvergetelheid. Het vertrekpunt is voor Heidegger telkens het (menselijke) Dasein, het er-zijn. In eerste instantie kan men slechts zeggen: ‘er is’. Hiermee neemt Heidegger een fundamenteler uitgangspunt dan wanneer wij de werkelijkheid trachten te verklaren vanuit het subject (zoals in de idealistische traditie sinds Descartes) of met de nadruk op de objectieve werkelijkheid (zoals in de empiristische tradities). Subjecten en objecten verschijnen pas in bepaalde zijnswijzen van het Dasein: zelfbetrokkenheid of objectgerichtheid. Anders gezegd: pas in een interpretatie of verstaan van de werkelijkheid (‘door het Dasein’) komen de subjecten en objecten naar voren. Heidegger verwijt de filosofie een te grote gerichtheid op de zijnden, de objecten. Zelfs de idealistische traditie valt dit verwijt ten deel omdat zij steeds meer of minder expliciet het subject opvat als een onveranderlijke substantie, als een quasi-object.
De filosofie lijdt volgens Heidegger aan ‘zijnsvergetelheid‘, een miskenning van de ‘ontologische differentie’ tussen het zijn en de zijnden. Al het zijnde is, en dat is volgens Heidegger het ‘wonder aller wonderen’. In alle fenomenen die de filosoof tracht te beschrijven is het zijn vaak impliciet meegedacht. Iedere verklaring van de werkelijkheid vooronderstelt een (vaak verborgen) ontologie, een zijnsleer. Heidegger probeert steeds deze ontologie bloot te leggen. Of het nu gaat om het begrip van de waarheid, de tijd of de theologie, telkens probeert Heidegger ze te analyseren vanuit de zijnswijzen van het Dasein. In zekere zin is Heidegger te omschrijven als een filosoof die radicaal realistisch wil zijn, die de werkelijkheid tracht te denken vanuit haar meest oorspronkelijke ‘bron’: het zijn. Het paradoxale resultaat van deze denkbeweging is dat zij altijd stuit op een mystiek moment van de werkelijkheid: het zijn zelf. Dit zijn valt uiteindelijk niet in termen van zijnden te omschrijven, daarin is het immers altijd al voorondersteld. Dit is onvermijdelijk: iedere ontologie is ‘ontisch geworteld’: wordt gedacht vanuit een werkelijkheid van zijnden. Wij kunnen niet anders dan denken in termen van zijnden; van het zijn zelf kunnen we niet anders dan een gevoel ontwikkelen, het valt uiteindelijk niet ‘in begrip te grijpen’.
Als Heidegger een boodschap heeft, is het deze: weet dat de werkelijkheid uiteindelijk niet volledig inzichtelijk gemaakt kan worden, dat de menselijke existentie temporeel en eindig is (een ‘zijn-tot-de-dood’ is), dat het zijn niet vastgelegd kan worden. Wees daarom ‘eigenlijk’. Zeg niet tegen jezelf dat je wel weet wie en wat je bent, maar besef dat je wezenlijk mogelijkheid bent, dat ‘in jezelf iets is’ wat niet volledig samenvalt met wat je van jezelf maakt of anderen van je maken, dat dit van-jezelf-maken slechts een mogelijke zijnswijze van het Dasein is. Kortom, vlucht niet voor het zijn in het zijnde, heb de moed bij het zijn stil te staan, stil te worden. Onttrek je aan het ‘oneigenlijke’ geklets van ‘het men’.
Waarheid, tijd en theologie. In de teksten Over het wezen van de grond en Over het wezen van de waarheid leidt de wending naar het zijn tot een oorspronkelijker waarheidsbegrip dan het traditionele begrip van waarheid als overeenstemming van oordeel met werkelijkheid. De oorspronkelijkste waarheid, waarop alle andere – meer concrete, ‘ontische’ – waarheden zijn gebaseerd, is de waarheid van de vrijheid, het laten zijn van het zijnde (als dat wat het is), de ‘onverborgenheid’, het ‘uitstaan in de ontborgenheid van het zijnde’. Hiermee bedoelt Heidegger ongeveer het volgende. Doordat wij als ‘Daseins-matige’ wezens existeren, ‘uitstaan in het zijnde’, zijn wij tegelijkertijd transcendent ten opzichte van dat zijnde. We vallen er niet geheel mee samen. Daardoor hebben we de vrijheid dit zijnde te laten zijn, zich te laten tonen als dat wat het is. Pas dan is er de mogelijkheid over dit zijnde ware oordelen te vellen. De fundamenteelste waarheid is dus de waarheid van het zijn van het Dasein als iets voor welke er Ć¼berhaupt zijnden kunnen zijn (het enige ‘wezen’ met ‘zijnsverstaan’), de waarheid van de oorspronkelijke ontslotenheid van en openheid voor het zijnde. Het vormt de laatste grond van iedere waarheid.
In Het begrip van de tijd maakt Heidegger onderscheid tussen het eigenlijke en het oneigenlijke tijdsbegrip. Het laatste, ontische, tijdverstaan is een begrip van de tijd in termen van duur. Tijd wordt daarin gekwantificeerd en objectief gevat. Dit is het tijdsbegrip van de wetenschappen, die trachten de tijd ‘vast te leggen’. Hieraan vooraf gaat het eigenlijke, ontologische tijdverstaan. Dit is een tijdverstaan in termen van mogelijkheid. In het besef van mogelijkheden zijn wij in het heden gericht op de toekomst vanuit het verleden en is er begrip van (het verlopen van) de tijd. Het Dasein is niet in de tijd, ‘heeft’ niet al dan niet de tijd, maar is de tijd. Het gaat Heidegger er niet om te zeggen wat de tijd is (dit zou immers een omschrijven van de tijd in termen van zijnden opleveren, dus een ontisch tijdsbeeld), maar om hoe de tijd is. De tijd is het ‘hoe’ van het zijn (van het Dasein).
In Fenomenologie en theologie beschrijft Heidegger de theologie niet als de wetenschap van God (die immers niet als wetenschappelijk object voorhanden is), maar als de wetenschap van het geloven. Dit geloven is een wijze van existeren waarvan de filosofie de ontologische grondstructuren moet expliciteren. Ze moet de conceptuele mogelijkheidsvoorwaarden van de theologie blootleggen, aangeven hoe het zijn van het Dasein in elkaar moet zitten, zodanig dat geloof mogelijk is. Ook hier moet specifieke (ontologisch-naĆÆeve) kennis weer leiden naar meer algemene kennis van het hoe van het zijn.
De stilte nog stiller. In De landweg, een korte, poĆ«tische tekst, schrijft Heidegger: ‘Groeien betekent: zich openen voor de weidsheid van de hemel en tegelijk wortelen in het donkere van de aarde; dat al het gedegene alleen gedijt wanneer de mens beide tegelijk is: openstaand voor het appĆØl van de hoogste hemel, en opgeheven in de schoot van de dragende aarde’. Luisteren naar het zijn vanuit de wereld der zijnden maakt ‘de stilte nog stiller’, ‘bevreemdt en bevrijdt’, ‘geeft de onuitputtelijke kracht van het Eenvoudige’, ‘doet thuiskomen in een lange Herkomst’.
De drie boekjes zijn geschikt voor degenen die al enig gevoel voor Heideggers manier van schrijven en diens theoretische en methodische uitgangspunten hebben. Pas dan heeft het denk ik zin ze te proberen te lezen en uiteindelijk voorbij de (on)zinnige woorden te kijken." (bron: Hendrik Hutter op 14 november 2012 https://www.filosofie.nl/heidegger-in-het-kort/)
- Being and Time
- The Turn
Gilles Deleuze (1925 - 1995)
- ...
Slavoj Zizek (1949) Bibliografie (Wikipedia):
- ...
--
Dit soort lijsten zijn altijd aardig om te spiegelen aan je eigen mening en om tegelijkertijd te leren wat er in de wereld leeft, zo zijn er vele contemporane canons over mensen die het meeste invloed hebben. Zo zag ik ook deze:
12 denkers die het meeste invloed hebben in onze tijd (2019)
* - De ondergang van het Avondland (Der Untergang des Abendlandes)
Reacties