Portret van een econoom: Sam de Wolff

Salomon de Wolff speelde een belangrijke rol in de economische wetenschap en praktijk, terwijl hij in feite geen echte econoom was of de opleiding had gevolgd. Vanuit verschillende hoeken wordt hier een beeld van hem geschetst. Zelf kwam ik tot de ontdekking van deze professional bij het lezen van de biografie van een historicus (zie VIJF).

EEN. Sociaal-democratische denkers uit Sneek: Sam de Wolff (1878-1960), deel 4 (28 december 2022)

"Sam de Wolff (SdW) en Bart Tromp (1944-2007), beiden geboren in Sneek en leerlingen aan het gymnasium Magister Alvinus. SdW ... leidde een zeer dynamisch leven in persoonlijk, politiek en maatschappelijk opzicht.

SdW weigerde tijdens de Tweede Wereldoorlog onder te duiken en werd in 1943 naar Bergen Belsen afgevoerd. Hij ontkwam aan de gaskamers doordat hij in juli 1944 werd uitgewisseld tegen Duitse krijgsgevangenen. Dat was mogelijk omdat hij beschikte over een zogenoemd Palestina-certificaat. Leo, zijn enige zoon, stierf in de laatste oorlogsdagen.

Na de Tweede Wereldoorlog richtte De Wolff hij binnen de PvdA een marxistische groep op. Hij vond dat behalve katholieken en christelijken er voor die groep ook ruimte moest zijn. Maar het partijbestuur wees dat af. Ook verbleef hij enige tijd in Israël, maar keerde terug. ...

De PvdA in Sneek onderhield contact met De Wolff, want wethouder Piet van der Veen nodigde hem rond 1950 uit voor een spreekbeurt. Bij zijn ontvangst speelde het carillon van de Martinikerk de Internationale. In de jaren vijftig werd Sam de Wolff bij veel Nederlanders bekend, doordat hij meewerkte aan het bekende radioprogramma Radiolympus met onder andere Garmt Stuiveling. Na zijn overlijden in 1960, wijdde Igor Cornelissen artikelen aan De Wolff in Vrij Nederland en in Het Parool. De PvdA eerde hem door dezelfde rode vlag over zijn kist te leggen, die de kist van Troelstra bedekte in 1930. ....

... Een centraal item in het politieke en persoonlijk leven van SdW was zijn inzet voor de zionistenbeweging, de arbeiders zionisten Poale Zion. Voor hem lagen socialisme en zionisme op één lijn. Het waren beide emancipatiebewegingen en in zijn visie konden zowel arbeiders als joden alleen vrij worden in een wereld zonder kapitalistische uitbuiting’, aldus de econoom Gerrit Gorter.

Henriëtte Peerelaar-Parfumeur zegt: ‘Sam was op mij gesteld. Toen hij hoorde dat ik psychologie studeerde in Amsterdam, vond hij dat prachtig en regelde hij een flat voor mij. Hij had veel vrienden en kennissen. Maar hij maakte ook veel ruzie. Het was kortom: een enorm boeiende man.’ Jo de Wolff-de Jong omschrijft SdW als een echte SDAP-er met een hart voor de arbeiders en ook de diamantbewerkers. ‘Ik plaagde hem wel eens met het woord salonsocialist. Maar dat was hij niet.’"

© Wiebe Dooper’ ... (bron: https://www.brekt.nl/sam-de-wolff/) 

TWEE. Het onwankelbare dogma van de gouden standaard, 27 mei 2013. Auteur: Rob Hartmans.

"Hoewel de crisis van de jaren dertig in Nederland hevig toesloeg, lieten politici het economische tij passief over zich heen komen. De regering koos voor bezuinigingen en devaluatie van de gulden was lange tijd onbespreekbaar. Daardoor leed de bevolking meer dan nodig was.

De crisis is bijna over, hield marxist Sam de Wolff in november 1931 zijn publiek voor. In een toespraak voor de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeid(st)ers voorspelde hij dat de economie zich het komende jaar zou herstellen, eerst in de Verenigde Staten en vervolgens in Europa. En hoewel De Wolff (1878-1960) geen academisch opgeleid econoom was – na een voortijdig afgebroken studie geneeskunde was hij accountant geworden –, werd aan zijn woorden een zeker gezag toegekend. Hij haalde er zelfs de New York Times mee. Want hij had eind 1928 voorspeld dat er in de herfst van 1929 een financiële crisis zou uitbreken, die het begin zou vormen van een langdurige depressie.

Nu had De Wolff, die binnen de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) als een van de laatste orthodoxe marxisten gold, veel vaker crises aangekondigd. Maar ditmaal was zijn profetie wel heel exact uitgekomen. Zijn boek Het economisch getij, met daarin zijn voorspelling, was begin 1929 verschenen. Toen hoonden de meeste economen zijn doemverhaal nog weg. Maar toen de crisis inderdaad uitbrak, kreeg De Wolff de status van een economisch waarzegger.

De leiding van de SDAP gaf De Wolff begin 1932 opdracht een brochure te schrijven waarin hij uitlegde dat de crisis op dat moment heel ernstig leek, omdat het dieptepunt van een korte conjunctuurgolf samenviel met het dieptepunt van een lange golf, maar dat het van nu af aan alleen maar bergopwaarts kon gaan. Daarmee bestreed hij de kritische linkervleugel van de partij en de communisten die beweerden dat deze crisis de eindfase van het kapitalisme vormde, en dat de arbeidersbeweging dus keihard de confrontatie diende aan te gaan met de heersende klasse.

Sam de Wolff stelde dat deze linkse opposanten niets hadden begrepen van het marxisme. In Het economisch getij had hij het al uitgelegd, op basis van de theorieën van Marx: de economie was een soort natuurkracht, die door menselijk ingrijpen nauwelijks te beïnvloeden was. Economische crises waren als stormen, die gewoon moesten uitrazen.

In dit opzicht leek het marxisme op het dogmatisch liberalisme, dat ook stelde dat ingrijpen in economische processen niet mogelijk was. Ook de confessionele politieke partijen onderschreven dit economisch liberalisme. Daardoor bestond binnen de Nederlandse politiek een hoge mate van consensus als het ging om de wijze waarop men op de crisis diende te reageren: afwachten tot de bui weer overtrok. Deze houding was kenmerkend voor de meeste geïndustrialiseerde landen, maar doordat in Nederland bovendien veel te lang werd vastgehouden aan een achterhaalde monetaire politiek, duurde de crisis hier langer dan elders.

Aanvankelijk leek het of voor Nederland de gevolgen van de beurskrach in New York van 29 oktober 1929 meevielen. Weliswaar daalden de aandelenkoersen op de Amsterdamse effectenbeurs al snel, en vertoonden de exportcijfers en prijzen (vooral van landbouwproducten) een neerwaartse lijn, maar doordat in 1930 de consumptieve bestedingen en de investeringen door overheid en bedrijfsleven fors stegen, leek de Nederlandse economie er dat jaar eigenlijk nog prima voor te staan. De problemen in de agrarische sector, die al groot waren voor de beurscrisis, werden nu wel heel nijpend, maar de daling van het bruto nationaal product was minimaal en de werkloosheid begon pas vanaf de zomer van 1930 te stijgen. Maar in 1931 werd duidelijk dat de situatie heel ernstig was.

Nederland was een zeer open economie, ... Vanaf 1930 namen de meeste landen protectionistische maatregelen – zoals hoge invoerrechten en invoerquota’s –, die de export ernstig bemoeilijkten. Wat de Nederlandse uitvoer vooral de das omdeed, was het feit dat Groot-Brittannië in september de gouden standaard losliet. Het pond was niet langer gekoppeld aan de goudvoorraad en devalueerde sterk. Daardoor werden de gulden en dus ook Nederlandse producten erg duur voor Britten. ...

Waren in oktober 1929 slechts ongeveer 40.000 Nederlanders werkloos geweest, twee jaar later waren dat er al 144.000, en het aantal bleef stijgen, ondanks de bemoedigende woorden van Sam de Wolff. ...

Toen de crisis begon, werd Nederland geregeerd door een kabinet van ministers van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-Historische Unie (CHU), onder leiding van de katholieke aristocraat Charles Ruijs de Beerenbrouck, die ook van 1918 tot 1925 premier was geweest. Ruijs de Beerenbrouck was, net als de meeste liberale economen en De Wolff, van mening dat Nederland zich moest ‘aanpassen’ aan het ‘economisch getij’, wat betekende dat de overheidsuitgaven en de productiekosten omlaag moesten. De regering moest bezuinigen, de salarissen van overheidspersoneel werden verlaagd, gemeenten werden gedwongen allerlei extra’s voor werklozen af te schaffen, en ook in het bedrijfsleven moesten de loonkosten omlaag. Het laatste leidde eind 1931 tot een grote, wekenlange staking in de Twentse textielindustrie. De arbeiders stonden met hun rug tegen de muur en verloren deze confrontatie. Daarna zou Nederland tijdens de crisis geen echt grote stakingen meer meemaken.

Ondertussen dreigde, als gevolg van de drastische neergang van de export en de sterk gedaalde prijzen, een groot deel van de Nederlandse landbouw weggevaagd te worden door de crisis. ... 

... Binnen de grootste oppositiepartij, de SDAP, waren de meningen over de noodzaak van devaluatie verdeeld. ...Marxistische theorieën als die van De Wolff speelden in dit debat overigens geen rol meer. ...

...  John Maynard Keynes’ beroemde General Theory of Employment, Interest and Money, met zijn pleidooi voor anticyclische conjunctuurpolitiek, verscheen pas in 1936. Maar allerlei ideeën die eraan ten grondslag lagen, deden al enige tijd de ronde en waren ook terug te vinden in het Plan van de Arbeid. Zoals viel te verwachten, keurde Colijn het SDAP-voorstel nauwelijks een blik waardig. Over de theorieën van Keynes, die hij persoonlijk kende, zou hij gezegd te hebben: ‘Op mijn nachtkastje liggen behalve detectiveverhalen ook de publicaties van Keynes. Ik vind het boeiende fantasietheorieën, maar ik vertrouw mij er niet aan toe.’

Maar zelfs Colijn kon zijn ogen niet blijven sluiten voor de economische realiteit, en hij moest zich erbij neerleggen dat Nederland in september 1936, als een van de laatste landen, de gouden standaard verliet. Pas na deze devaluatie van de gulden vond de Nederlandse economie weer aansluiting bij de internationale conjunctuur en begon zij zich voorzichtig te herstellen. Als gevolg van dogmatisch economisch beleid was de economische crisis hier verhoudingsgewijs heviger geweest dan in veel andere landen, en trad het herstel later in.

... ... Ondanks de hevige economische crisis bleef Nederland politiek gezien een uiterst stabiel land. Dat zullen de meeste tijdgenoten als buitengewoon prettig hebben ervaren. Bovendien gingen velen die niet werkloos werden er in koopkracht zelfs enigszins op vooruit, doordat de prijzen gemiddeld harder daalden dan de inkomens. Maar de politieke stabiliteit kan een uiterst benauwende ervaring zijn geweest voor hen die het minder hadden getroffen....

Vijfentwintig jaar later zei de bekende literatuurcriticus Kees Fens (1929-2008) in een interview: ‘Het is voor mij altijd wonderlijk dat in 1940, toen de Duitsers hier binnenvielen, niet veel meer mensen zijn overgelopen, gezien de ontzettende toestanden in de jaren dertig. Die jaren zijn, vind ik, nooit goed beschreven. De vernederingen die de mensen hebben moeten ondergaan, mijn ouders ook, hebben een ongelooflijke indruk gemaakt […] Die hele dreiging, dat je geen werk had, dat je ontslagen werd, dat blijft je in feite, mijn generatie, achtervolgen.’

... Een uitgebreide economische geschiedenis van Nederland in het Interbellum ontbreekt nog. Goede overzichtswerken zijn: Jan Luiten van Zanden, Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995 (1997) en Keetie E. Sluyterman, Kerende kansen. Het Nederlandse bedrijfsleven in de twintigste eeuw (2003). Voor de voorspellingen van Sam de Wolff, zie Frank Kalshoven, Over marxistische economie in Nederland 1883-1939 (1993)."

(bron: https://www.historischnieuwsblad.nl/het-onwankelbare-dogma-van-de-gouden-standaard/)

DRIE. Over ... De economische betekenis van Sam de Wolff

"... Temidden van al de Nederlandse economen, die zich hebben ingezet om de maatschappelijke vooruitgang te bevorderen door nieuwe en onconventionele theorieën aan te dragen, neemt Sam de Wolff een unieke positie in1. Hij heeft slechts één economisch boek geschreven, getiteld Het Economisch Getij, verschenen in 1929, maar dit werk was zo baanbrekend, dat daarmee zijn naam voorgoed gevestigd werd. In dit boek vulde de Wolff een belangrijke kennislacune van zijn tijd in, namelijk de oorzaak en het gedrag van de economische crisis in het kapitalisme.

Dit thema behoorde tot de meest belangrijke economische vraagstukken, omdat juist in de crisis de nadelen van het kapitalisme het ergst worden gevoeld. De crisis vernietigt werkgelegenheid en kapitaalgoederen, en veroordeelt mensen materieel en moreel tot de bedelstaf. Bovendien kan zij blijvende schade aanrichten aan de economische groei op de lange termijn. Driekwart eeuw eerder al had Karl Marx (1818-1883) zich diepgaand met het thema bezig gehouden, onder andere in Band 3 van Das Kapital, maar tot een sluitende crisistheorie was hij niet gekomen. Sam de Wolff borduurde voort op het werk van Marx, en vulde het aan met inzichten uit de grensproduct-theorie. Bovendien deed de Wolff een uitgebreid onderzoek naar de beschikbare empirische gegevens. Aldus slaagde hij er in om een afgeronde en praktisch bruikbaar model te ontwikkelen.

Het werk van de Wolff verscheen precies op het juiste moment, want kort na zijn publicatie werd de wereldeconomie getroffen door de Grote Depressie. Deze ernstigste crisis uit de recente economische geschiedenis ontwortelde hele samenlevingen, en zou pas definitief worden overwonnen in de loop van de Tweede Wereldoorlog. De Wolff mocht het genoegen smaken om deze crisis, die voor vrijwel iedereen als een volslagen verrassing kwam, in zijn boek te hebben aangekondigd.

Ondanks de verdiensten kreeg het boek Het Economisch Getij alom een lauwe of zelfs kille ontvangst. Het boek lijdt onder zijn originaliteit en gedurfdheid, omdat de verkondigde theorie weliswaar verdedigbaar is, maar niet buitengewoon aannemelijk. Er bestaan andere theorieën, die met minder gedurfde veronderstellingen de feitelijke gebeurtenissen even goed kunnen verklaren. De Wolff heeft daarom nooit de wereldwijde faam kunnen opbouwen van bijvoorbeeld zijn tijdgenoot Jan Tinbergen, die later met de Nobelprijs zou worden vereerd. De oorzaak is te vinden in de persoonlijke aard van de Wolff - en hij heeft dat zelf toegegeven - die werd gekenmerkt door een sterke geldingsdrang en een zekere blindheid voor de eigen gebreken. Vooral deze laatste karaktertrek zat hem als wetenschapper steeds dwars.

Al schoot de Wolff als wetenschapper enigszins tekort, zijn dominante karakter hielp hem zeer om zijn ideeën uit te dragen en te propageren, en om het debat te zoeken met economische tegenstanders. In zulke debatten wist hij de eenzijdigheid van zijn wetenschappelijke kennis te compenseren door politieke overtuiging en door retorische vaardigheden. Dankzij zijn aard kon de Wolff in de diverse kenniscentra, waaraan hij was verbonden, steeds een leidende rol spelen. Aldus wist hij ook zijn medewerkers, zoals de getalenteerde Jacob van der Wijk, te overvleugelen. Het hoofdwerk van van der Wijk, getiteld Inkomens- en vermogensverdeling (1939), wordt door deskundigen gewaardeerd, maar kreeg niet de faam van Het Economisch Getij.

De Wolff werd in 1878 geboren te Sneek. Zijn vader was een kind van een straatarme Duitse immigrant, en slaagde er door zijn grote wilskracht in om zich op te werken tot een handelaar en importeur van textielwaren. Hoewel het gezin economisch behoorde tot de gegoede klasse, beperkte hun Joodse geloofsovertuiging de sociale contacten tot de kleine Joodse gemeenschap in Sneek en omstreken. In de beginjaren was de vader een overtuigd radicaal in de Friese volksbeweging, maar later maakte hij een politieke ommezwaai naar de liberalen. Sam de Wolff eigende zich het dominante karakter van zijn vader toe, waardoor vader en zoon in de jaren der adolescentie steeds vaker in botsing kwamen. Sam hield vast aan de vroege linkse politieke opvatting van zijn vader, wellicht mede gesteund door de vriendelijke sfeer in het kleine lokale Lyceum, waar hij zijn middelbare school opleiding doorliep.

In 1897 kwam Sam de Wolff in contact met Friese arbeiders, die in Sneek een afdeling van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) wilden oprichten. Hij las toen onder andere Het Communistisch Manifest van Marx en Engels2, en Het Erfurter Programma van Kautsky en Bernstein. Zijn vader stuurde hem evenwel naar Amsterdam met de opdracht om medicijnen te gaan studeren. Dit was zeer tegen de zin van Sam, die zich meer aangetrokken voelde tot de wiskundige en literaire vakken. Desondanks haalde hij nog wel zijn propedeutisch examen. In 1899 hielp hij mee om alsnog de Sneker SDAP afdeling op te richten. Dit leidde tot een diepgaand conflict met zijn vader, die hem het huis uit zette, al bleef hij wel de studie van Sam bekostigen.

Sam de Wolff bleef nog enkele jaren als student in Amsterdam wonen, maar besteedde deze tijd vooral aan het bestuderen van de politiek en de economie. Ook werd hij actief in de verkiezingscampagnes van de lokale SDAP afdeling. Amsterdam had toen een Joods proletariaat, vooral diamantbewerkers, die al gauw een harde kern van de socialistische partij en vakbeweging zouden vormen. Later probeerde hij zelf aan de kost te komen met allerlei klussen, zoals vertaalwerk en bijlessen geven in talen, wiskunde en economie. Ook was hij gedurende enige tijd een hoofdagent van de arbeidersverzekeringsmaatschappij De Centrale. Geleidelijk legde hij zich beroepsmatig toe op het boekhouden, en richtte tenslotte een accountantskantoor op.

De Wolff legde in zijn Amsterdamse jaren zijn Joodse geloof af. Hij bleef zich echter etnisch een deel voelen van de Joodse gemeenschap. Op de universiteit van Amsterdam had hij al zijn vriend Jacob van der Wijk leren kennen. Later ging hij ook veel om met Joodse voorlieden van de SDAP, zoals David Wijnkoop. De Wollf ontwikkelde vanuit zijn natuurwetenschappelijke achtergrond een bijzondere belangstelling voor de marxistische economie en sociologie. Dit plaatste hem ideologisch op de intellectuele linkervleugel van de SDAP, rondom het tijdschrift De Nieuwe Tijd. Maar ook ontwikkelde de Wolff, zoals veel Joden in zijn omgeving, sympathie voor het zionisme, dat in de negentiende eeuw was geïntroduceerd door Mozes Hess. Terwijl hij enerzijds negatief afgeeft op zijn broer, die in Zuid-Afrika sneuvelde in de boerenstrijd tegen de Britse invasiemacht, kon hij in de Joodse migratie naar Palestina geen imperialistische trekken herkennen. Zijn Joods nationalisme was kennelijk sterker.

De Wolff werd een graag gezien publicist in de socialistische bladen, zoals De Nieuwe Tijd, Het Volk, De Socialistische Gids, De Tribune, en na de Tweede Wereldoorlog De Vlam. In de twintiger jaren legde hij zich toe op het onderzoek naar de economische conjunctuur, en deed daarvan verslag in zijn publicaties en in het boek Het Economisch Getij (1929). Dat leidde tot enige internationale bekendheid, en in 1930 gaf de gemeenteraad aan de Wolff op zijn verzoek een aanstelling bij de universiteit, als privaatdocent in de conjunctuurleer. De aanbeveling door de bekende Wibaut, zelf auteur van enkele economische werken, schijnt hierbij veel gewicht in de schaal te hebben gelegd. Hiermee passeerde de socialistische raadsfractie het faculteitsbestuur, dat mordicus tegenstander was van de benoeming. Inderdaad was de Wolff door zijn koppigheid en blindheid voor eigen gebreken moeilijk inpasbaar in het wetenschappelijke instituut. Zijn colleges lijken vooral politiek radicale studenten te hebben aangetrokken.

De Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting van Nederland werden voor de Wolff een diepe tragedie. Nadat zijn ziekelijke vrouw kwam te overlijden, werd hij in 1943 samen met zijn enige zoon Leo en diens vrouw op transport gezet naar het concentratiekamp Bergen-Belsen. De Wolff werd later uitgezet naar Palestina, maar zijn zoon moest achterblijven en overleed een paar dagen na de bevrijding aan de ontberingen5. Na de oorlog keerde de Wolff terug naar Nederland. Hij hertrouwde, en wierp zich ondanks zijn hoge leeftijd opnieuw op de politiek. Van deze tijd stammen de bundel columns Van eersteling tot late oogst (1948), het geschiedswerk over de socialistische beweging En toch ... Driekwart eeuw socialisme in vogelvlucht (1951), en de autobiografie Voor het land van belofte (1954). In 1960 overleed hij.

De Wolff heeft veel bijgedragen tot de opbouw van het socialisme in Amsterdam. Hij speelde een belangrijke rol in de grotendeels Joodse afdeling ... van de SDAP, en was daar onder andere voorzitter van. Zoals al is vermeld, sloot hij zich aan bij de intellectuele marxisten, die de linker vleugel van de SDAP vormden. Herman Gorter was één van de meest fanatieke aanvoerders van deze stroming, en raakte verwikkeld in heftige polemieken met de partijleider Piter Jelles Troelstra (een Fries, net zoals de Wolff). In 1907 richtte deze radicale groep een eigen orgaan op, geheten De Tribune. De Wolff werd hiervan een toonaangevend medewerker. Men wist echter zo weinig maat te houden, dat de radicale marxisten in 1909 uit de SDAP werden gezet. De groep ging verder onder de naam Sociaal Democratische Partij (SDP). Dit project werd een mislukking, en de gedesillusioneerde de Wolff keerde in 1912 terug naar de SDAP om haar nooit meer te verlaten. In terugblik betreurde hij de splitsing, omdat daardoor de SDAP en vooral haar charismatische leider Troelstra gedwongen werden tot een meer rechtse koers.

Binnen de SDAP heeft de Wolff altijd de rol gespeeld van de lastige marxistische horzel. Hij stelt in zijn autobiografie dat de SDAP tot 1918 een vruchtbaar beleid heeft verdedigd. Na dat jaar stelde de partij zich evenwel open voor regeringsdeelname, en daarmee nam zij volgens de Wolff afstand van de marxistische ideologie. De Wolff was zo principieel, dat hij in 1921 uit de SDAP-fractie van de Amsterdamse gemeenteraad stapte, toen die fractie enkele stakende gemeente-ambtenaren in zijn ogen onheus bejegende. Vervolgens vertegenwoordigde hij van 1927 tot 1932 de SDAP als fractielid in de Provinciale Staten van Noord-Holland. Het praktische politieke werk liet zich evenwel slecht verenigen met zijn recalcitrante karakter. Maar toen in 1932 een radicale groepering zich afsplitste om onder leiding van de communist Jacques de Kadt de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) te vormen, ging de Wolff niet mee. De Wolff gaf er de voorkeur aan om zijn activiteiten te verleggen naar nevenorganisaties met een ideologische doelstelling. Zo werd hij voorzitter van de Socialistische Vereniging tot bevordering van de studie van Maatschappelijke Vraagstukken (SVMV) en van vrijdenkersvereniging De Dageraad.

Ook toen de SDAP na de Tweede Wereldoorlog werd omgezet in de volkspartij Partij van de Arbeid (PvdA) bleef de Wolff een actief lid, al was zijn marxistische standpunt intussen geheel sectarisch geworden. Tussen 1947 en 1952 was hij tijdelijk partijloos, wegens de militaire acties in Nederlands Indië. De Wolff heeft nog tot twee keer toe geprobeerd de schaarse marxistische krachten binnen de PvdA te bundelen in het Sociaal-Democratisch Centrum (SDC), maar dat werd geen succes. ...

Het is bijzonder om te lezen hoe de Wolff zich steeds Nederlander èn Jood heeft gevoeld - in tegenstelling tot veel partijgenoten van Joodse komaf, die hun dubbele nationaliteit wèl hadden opgegeven. Hij noemde de Joodse gemeenschap een karaktergemeenschap, voortspruitend uit lotsgemeenschap. Al in 1904 werd de Wolff, samen met zijn goede vriend van der Wijk, lid van de Nederlandse Zionisten Bond. Vanaf 1933 deed hij mee aan de Amsterdamse afdeling van de Paole Zion Stichting, die de Zionisten met een socialistische overtuiging verenigde. Zijn drijfveer was nationalistisch, omdat de Wolff al decennia eerder het geloof had afgezworen. Toch bevatten zijn boeken en geschriften talloze citaten uit het Oude Testament, en overigens ook van Joodse auteurs zoals Heinrich Heine.

De Wolff was overtuigd, dat je de conjunctuur moet bestuderen in samenhang met de lange-termijn ontwikkeling van het nationale product. In een column wordt het vernuftige model uitgelegd, waarmee hij de omvang van het nationale product berekende. Dit model toont aan, dat werkloosheid in het kapitalisme onvermijdelijk is. Bovendien kan het enkele effecten van de technologische vooruitgang beschrijven. Dit model heeft een historische betekenis, omdat het één van de eerste pogingen is om een theorie van collectieve onderhandelingen te formuleren. In feite oogt zijn model tamelijk modern. Vervolgens stelde de Wolff zich de vraag hoe dat nationale product is verspreid over de diverse bedrijfstakken. Hij gebruikte het reproductieschema van Marx om te bewijzen, dat het economische systeem zelfs bij een voortdurend toenemende kapitaal-intensiteit zich zonder haperingen kan blijven ontwikkelen. In dit opzicht verschilde hij van mening met Rosa Luxemburg. Een column beschrijft de veronderstellingen en rekenvoorbeelden, waarmee hij zijn model rechtvaardigde. Hij constateerde evenwel een probleem in het geval, dat ook de meerwaardevoet geleidelijk zou toenemen. Dat veroorzaakt volgens hem namelijk wanverhoudingen in het economische systeem. In een aparte column wordt uiteengezet, hoe de Wolff aldus tot de conclusie komt, dat de conjunctuur ontstaat uit discontinue sprongen in de meerwaardevoet. Met dit deel van zijn theorie slaat hij de brug tussen zijn conjuncturele beschouwingen en zijn groeitheorie.

Daarnaast ontwikkelde de Wolff zijn eigen arbeidswaardeleer, waarmee hij onder andere de totale productie-omvang van de samenleving kan berekenen. In enkele columns wordt eerst het meest simpele geval van deze waardeleer uitgelegd, waarna vervolgens ook complexere situaties aan de orde komen. Een lastig aspect is de verwisselbaarheid van verschillende soorten arbeid, en daarom wordt er een afzonderlijke column aan gewijd. Deze column maakt bovendien een aantal algemene aantekeningen bij de arbeidswaardeleer van de Wolff. De kroon op deze argumentatie is een model, waarin de Wolff de ruil-verhoudingen op de markt verklaart uit de verhoudingen van het grensleed van arbeid. Hiermee heeft hij geheel in marxistische zin de prijzen ontkoppeld van de consumptie behoeften.

Naast deze hoofdthema's geeft de Wolff in Het economisch getij commentaar op enkele indertijd actuele economische vraagstukken. Hij is van mening, dat het geld nog steeds de gedaante heeft van een geldwaar, te weten de goudvoorraden7. Een overmatige goudproductie zal de productieverhoudingen verstoren, en leiden tot hogere prijzen van de andere waren (inflatie). Verder levert de Wolff kritiek op de modellen, die von Böhm-Bawerk en Clark hebben bedacht om de totale productie-omvang van de samenleving te berekenen. Aangezien juist in de kritiek de originaliteit van de Wolffs denken minder goed tot haar recht komt, zijn dit niet de meest interessante paragrafen van zijn boek.

... Het uitgesproken karakter van de Wolff nodigt uit tot psychologische bespiegelingen. Zelf verklaarde hij zijn isolement in vergelijking met de meer gezag hebbende Tinbergen uit een verschil in geaardheid. De Wolff heeft ook als wetenschapper zijn emoties nooit ter zijde willen schuiven. Hij was afkomstig uit een emotioneel gevoelige familie. Bijvoorbeeld schreef zijn grootvader van moeders zijde de registraties in de kasboeken van zijn bedrijf op rijm. Een markante persoonlijkheid als de Wolff zal altijd sommige groepen mensen bijzonder aantrekken, en anderen juist afstoten."

(bron, Emil Bakkum: https://hgdewolff.nl/index.html?wissel=https%3A//hgdewolff.nl/dewolff.html)

VIER. Loe de Jong 1914-2005: historicus met een missie (Boudewijn Smits)
"... De Jong was ook positief over de politiek econoom Sam de Wolff die de ‘juistheid van de Marxistische theorie’ op economisch terrein had aangetoond en verder ontwikkeld. In Het economisch getij uit 1929 had hij de beurscrisis van oktober van datzelfde jaar voorspeld en tevens uitgerekend dat het dieptepunt van deze economische crisis in 1932 zou zijn bereikt. Het maatschappelijk nut van deze ‘theorie, die de naaste toekomst met grote waarschijnlijkheid voorspelt’, kan ‘voor de strijdende arbeidersklasse een onschatbaar bezit’ zijn. Een halfjaar eerder had hij in Propria Cures al geschreven dat als de ‘wetmatigheid der vorige lange hausse [zich herhaalt], dan zal over 12 à 13 jaren een Tweede Wereldoorlog uitbarsten, ingeleid door een aantal kleinere conflicten in Spanje, waardoor de spanning stijgt, maar waar men er [aanvankelijk] nog in slaagt, de grote uitbarsting – die door allen gevreesd wordt! Ook door de nationaal-socialistische machthebbers! – te voorkomen’. (Wervend socialisme en weifelend zionisme, H2. Student en Journalist) 

Loe de Jong was zoals velen in zijn gymnasiumtijd op vergaderingen van de Jeugdbond voor Socialistische Studie (JSS) bij De Wolff thuis onder de indruk geraakt van de eruditie, humor en het rechtvaardigheidsgevoel van deze charismatische Joodse leidersfiguur.
Als student had hij onbeperkt mogen putten uit diens rijk gesorteerde bibliotheek. De Jong had vooral politiek-filosofische werken van Spinoza, Hegel en Marx van hem geleend en zich verdiept in
de dieptepsychologie van Freud, Jung en Reich. Toen De Wolff in 1930 als privaatdocent aan de Universiteit van Amsterdam doceerde, had hij zijn facultatieve colleges in de conjunctuurleer gevolgd. (Wervend socialisme en weifelend zionisme, H2. Student en Journalist)

Hij had ook kritiek op De Wolff: de laatstgenoemde vond dat Freud alleen maar individueel-psychologische verschijnselen verklaarde, terwijl De Jong meende dat freudiaans gedachtegoed in de
socialistische wetenschap gebruikt kon worden om maatschappelijke wetten te ontwikkelen. In zijn ogen was Marx ook niet tekortgeschoten in zijn analyse dat het zionisme louter een sociaaleconomisch thema was. De Wolff vond van wel en streefde de oprichting van een Joodse staat na. Hij was in 1933 een van de oprichters en een drijvende kracht van Poalé Zion (letterlijk ‘arbeiders van Zion’),
een beweging van socialistische zionisten die tot de oorlog vrijwel uitsluitend aanhangers vond onder intellectuelen en niet aansloeg bij de Joodse massa. De nieuwe Joodse staat zou ingericht moeten
worden volgens het socialisme zoals dat was verwoord in het beginselprogramma van de SDAP.
Het landelijk orgaan van het in Amsterdam gevestigde Poalé Zion Beholland was Koemi Orie. (Wervend socialisme en weifelend zionisme, H2. Student en Journalist)

Toen de 60-jarige De Wolff zijn Festschrift in augustus 1938 kreeg overhandigd, waren de beide secretarissen ook actief in zijn zionistische beweging.60 Er werd gecollecteerd voor het goede doel en de opbrengst werd elke maand verantwoord in Koemi Orie. Het decembernummer van 1938 vermeldt eenmalig een donatie van f 1,22 van L. de Jong.61 Dat jaar waren in het verenigingsorgaan ook een drietal boekbesprekingen van zijn hand verschenen waarin hij geduldig de oorspronkelijke marxistische leer ter versterking van de arbeidersbeweging uitlegt zonder dat er enig gepassioneerd zionistisch idealisme valt te bespeuren. De Jong was zich tezelfdertijd gaan storen aan de apodictische ideeën van De Wolff. Hij begon in te zien dat diens lonkend socialisme in wezen ‘een nieuwe vorm van het oude geloof in de komst van een Messias’ was.63 In dat jaar had hij ‘het geloof in de heil brengende kracht van het socialisme’ verloren en streefde hij louter nog realistische SDAP-politiek na. (Wervend socialisme en weifelend zionisme, H2. Student en Journalist)

De Jong maakte zijn lezers in een drietal artikelen al snel vertrouwd met de principes van de economische conjunctuurleer van Sam de Wolff. Hij maakte onderscheid tussen de huidige kortstondige conjunctuurneergang en de langdurige ontwikkeling van het kapitalistisch systeem. Wetenschappers benadrukten dat ‘de algemene lijn van het kapitalisme sinds 1932 weer opwaarts gericht is’.
Een ‘zoo voorzichtig onderzoeker als prof. Tinbergen’ had berekend dat de wereldproductie in de tweede helft van 1937 het hoogtepunt van 1929 alweer had bereikt. De Jong schreef in zijn bedrijfsreportage over het Bureau voor de Statistiek met eerbied over ‘de eenvoudige, zuivere, klare, in cijfers uitgedrukte waarheid’. Onzekerheden mochten ‘geen essentieel beletsel [vormen] om conclusies te wagen. Men kan in de wetenschap ook te voorzichtig zijn.’
(Wervend socialisme en weifelend zionisme, H2. Student en Journalist)

In het najaar analyseerde hij de Duitse claim van Sudetenland in Tsjechoslowakije. Hij waarschuwde dat het land wel eens ‘voor den vrede’ kon worden verkocht in een ‘onbewuste ruilhandel’ tussen de Franse, Engelse en Duitse regeringen. Twee weken voor het Verdrag van München van 30 september 1938 constateerde hij dat ‘de vrede schijnt te overwinnen – de democratie heeft verloren’. De
conjunctuurleer van De Wolff kwam eraan te pas: ‘Wij willen allerminst beweren dat crises als de huidige altijd veilig gepasseerd zullen worden. Maar wanneer er inderdaad een zeker verband bestaat tusschen oorlog en conjunctuur, in dier voege dat een werkelijk groot en algemeen conflict meestal aan het einde van een lange periode van hoogconjunctuur ontstaat, dan is het waarschijnlijker dat een
tweede Wereldoorlog nog een geruim aantal jaren op zich laat wachten, dan dat hij thans uitbreekt.’ (Wervend socialisme en weifelend zionisme, H2. Student en Journalist)

Tot deze slechte tijding over zijn ouders en zusje had hij de dreiging van Jodenvervolging verdrongen, schreef hij in zijn Herinneringen. In Londen was er ‘maar één factor […] die telde: de oorlog’.
In zijn toenmalige taakopvatting over evenwichtige berichtgeving speelde de Jodenvervolging een ondergeschikte rol. Dat hij zo weinig alert was, verklaarde hij ook uit het feit dat hij in Nederland voor
de oorlog nauwelijks last had gehad van antisemitisme. De waarschuwingen van Sam de Wolff hadden hem in zijn studententijd niet overtuigd. Hij meende dat ook had meegespeeld dat hij jaloezie
had gevoeld voor zijn broer, dat hij ‘niet echt’ van zijn zusje hield en ‘van mijn vader en moeder moest ik [..] niet veel hebben’.86 In 1996 voegde hij er nog eens stellig aan toe: ‘Van Jeannetje had ik niet gehouden.’87 Dit zelfbeeld van De Jong wordt weersproken door de hierboven aangehaalde brieven aan zijn familie. Uit de citaten spreekt oprechte bezorgdheid en liefdevolle troost. (‘Jullie aller Loe’, H4. "Soldaat van de Eather")
... 
Daarnaast zette De Jong zich nog op enkele andere fronten politiek in. Hij was een van de 28 ‘principiële socialisten’ die Sam de Wolff op 17 maart 1946 optrommelde in hotel Krasnapolsky om ‘de
strijdbaarheid van de nieuwe socialistische beweging te vergroten en de ideologie te verdiepen’.13 Dit initiatief leidde uiteindelijk tot de oprichting van het Sociaaldemocratisch Centrum (SDC) dat voortzetting bepleitte van oude SDAP-programmapunten. Deze radicale vernieuwers kregen echter nauwelijks vaste grond onder de voeten binnen de nieuwe partij. Buiten zijn aanwezigheid op deze bijeenkomst, blijkt nergens uit dat De Jong in de eerste naoorlogse jaren georiënteerd zou zijn geweest op de linkervleugel van de partij. Het laat zich aanzien dat de flamboyante Sam de Wolff zijn jongere vriend van voor de oorlog voor het gemak tot zijn kring van sympathisanten
had gerekend om zo veel mogelijk mensen op te trommelen... (‘Jullie aller Loe’, H4. "Soldaat van de Eather")
...
De Wolff strikte De Jong in het najaar van 1946 ook als een van de zeventien leden van het Comité van Aanbeveling van de Vereniging ‘Nederland-Polen’ die tot doel had de economische, culturele en wetenschappelijke banden tussen de landen te verbeteren. Sindsdien heeft De Jong nauwelijks meer contact gehad met Sam de Wolff die zo belangrijk was geweest voor zijn socialistische vorming.
Hij prees hem in een herdenkingsnummer van Koemi Orie uit 1953 ter gelegenheid van diens 65ste verjaardag enigszins obligaat als ‘een man uit één stuk, een man met karakter, een strijder met brandend rechtvaardigheidsgevoel’. (‘Jullie aller Loe’, H4. "Soldaat van de Eather")

De Jong bleef pleiten voor onmiddellijke stopzetting van de koloniale oorlog. Hij behoorde tot de groep verontrusten die regering en parlement op 29 november 1947 vergeefs opriep om ‘meer te letten
op de kansen voor een diplomatieke oplossing dan op het gevaar van prestigeverzwakking’ in dit Aziatische conflict.51 Het Nederlandse leger begon op 19 december 1948 de Tweede Politionele Actie en mocht daarbij rekenen op bijval van een ruime meerderheid in de Nederlandse publieke opinie.
De volgende dag richtte een aantal bestuursleden van de bijna ter ziele gegane ‘Vereniging Nederland-Indonesië’ (VN-I) en redacteuren van de progressieve bladen De Vrije Katheder, De Vlam en
De Groene Amsterdammer het ‘Comité voor Vrede in Indonesië’ op.
Het organiseerde op tweede kerstdag een massale demonstratie in de Diamantbeurs onder voorzitterschap van Van Randwijk. Loe de Jong had zitting in het forum met opinieleiders als Wim Wertheim, Henriëtte Roland Holst, Jan Romein, Sam de Wolff, Albert Helman
en Jef Last. De Jong hekelde de eenzijdige voorlichting van de PvdA
en de VARA over het militair ingrijpen. Hij doelde op de aandrang die de partijleiding op PvdA-leden via de eigen omroep had uitgeoefend om de Vereniging Nederland-Indonesië te verlaten, omdat deze door communisten zou zijn geïnfiltreerd. De ongeveer 1300 bezoekers gingen ‘na het protest zeer enthousiast naar huis’ maar De Jong had niet bemerkt dat de demonstratie effect op de publieke opinie
had gehad. (H7 Politiek commentator, Antikoloniale oppositie)

De Jong had omstreeks 1938, afscheid genomen van zijn Joodse herkomst, na de weifelende kennismaking met het zionisme van Sam de Wolff tijdens zijn school- en studietijd. Op jonge leeftijd
had hij al een aversie ontwikkeld tegen alles wat in zijn familiekring zweemde naar Jiddischkat. Hij legde zijn Jood-zijn niet af, maar beschouwde het niet meer als een wezenlijk deel van zijn identiteit. Hij wilde geen Joodse Nederlander zijn, maar eenvoudigweg Nederlander. Na de oorlog behoorde hij tot de 27 procent van de Nederlandse Joden die waren ontsnapt aan de dodelijke greep van Hitler. Het
kwaad van het nationaalsocialistische regime dat zijn familie had vervolgd en omgebracht, heeft De Jong niet aangetast in zijn Joodzijn, maar wel geconfronteerd met zijn genetisch Joodse afkomst.
Hij voelde zich beschadigd door de zinloze waanzin van Hitlers rabiate antisemitisme. De Jong omarmde de staat Israël dan ook als levensverzekering tegen eventueel toekomstige antisemitische vervolging en niet als Joodse natie in het beloofde land. (Deel 5 1979-2005, Slotbeschouwing, "Persoon")"

VIJF. En toen kwam Jan Tinbergen...

Een van de vragen in deze artikelen gaat erover dat Tinbergen meer succes had, of SdW minder dan JT. Daar is ook nog het nodige over te zeggen...

... wordt vervolgd.


Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Begraven of cremeren?

Het grootste bordeel van Europa