Het coöperatieve alternatief (1)
Honderd jaar Rabobank, was een boek dat in 1998 uitkwam en ik werkte toen bij een zusterbedrijf. Jaren later komt dat boek opeens van pas.
Het verhaal in de inleiding begint met de opmerking dat wanneer je een kantoor van de Rabobank binnenloopt nauwelijks het verschil merkt met een andere bank. "Pas wie langer zaken doet, of zich verdiept in de achtergrond weet wat de Rabobank zo anders maakt."
De oorsprong van de bank is in de boerenleenbank of de Raiffeisenbank en wie daar geld wilde lenen moet lid worden van een coöperatieve vereniging ter plaatse. De vraag in het boek is waar dat verschil nu precies met andere banken in zit. Vooral in die coöperatieve structuur? De bank ook gewoon een bemiddelaar, maar zit dichter op de markt van de klant, en daardoor een informatievoorsprong hadden omdat ze door hun "lokale inbedding," inzicht hadden in de kredietwaardigheid van de klant.
De structuur van de coöperatie is dat de leden persoonlijk aansprakelijk zijn voor de resultaten van de coöperatie en zijn daardoor meer betrokken.
Het begon met een bank voor "Brave menschen," de oprichting in 1898 tot 1948. Vanuit de Raiffeisen gedachte werden in de laatste jaren van de negentiende eeuw ruim 1300 plaatselijke boerenleenbanken opgericht met twee centrale banken. Het coöperatieve landbouwkrediet zou zowel het bankwezen als de agrarische sector vernieuwen. De sociale motieven en het coöperatieve idealisme van de oprichters was de leidraad voor de Raiffeisenbank. En de emancipatie van de agrarische bevolking stond centraal.
De andere vernieuwende bankinstellingen van die tijd waren de middenstandsbanken en de giro-instellingen, die echter veel meer moeite hadden om te groeien. De context van de tijd was dat de hypotheekmarkt door gespecialiseerde banken goed ontwikkeld was sinds 1860. Echter voor kredieten waren de boeren afhankelijk van de handelaren en moesten ze een onderpand bieden zoals de toekomstige oogst. Ze waren daarmee afhankelijk van de toeleveranciers en dat was een probleem.
Rond 1882 en '96 was er een agrarische depressie door de invoer van goedkoop Amerikaans graan en die legde het probleem van de kredietverlening bloot. De informatie over het boerenbedrijf was niet bekend bij handelaren, maar dit verliep via de plaatselijk organisaties. De winkelier kende zijn klanten en buurtgenoten kenden het boerenbedrijf. Dit informele circuit was voor professionele handelaren een probleem rond informatie en kennis. Er ontstonden zo twee centrales in Utrecht en Eindhoven met verschillende doelgroepen en met onderlinge concurrentie.
Na 1900 verbeterde de conjunctuur en ontstonden er spaaroverschotten. Men was behoudend met het nemen van krediet en de eerste banken waren spaarbanken bedoeld om het vermogen van de agrarische partijen aan te trekken. Door de goede informatievoorziening omtrent de kredietwaardigheid van de klanten (uit de buurt) konden de banken een aantrekkelijke rente bieden. Het spaar-surplus in het zuiden was omvangrijker dan in Utrecht en Eindhoven groeide dan ook gestaag. In de financiële crisis van 1907 en 08 werd voor het eerst de kredietwaardigheid van de banken op de proef gesteld. Utrecht kon daarbij wel rekenen op de steun van de centrale bank via toegang tot het disconto bij calamiteiten. Eindhoven was een buitenbeentje. In de tijdsperiode van G. Vissering van DNB (die afkorting was er toen nog niet) werd Eindhoven ook toegelaten.
Tot 1914 was de conjunctuur voor de landbouw positief. er waren inmiddels 85,000 leden. In 1914 kwam er paniek omdat mensen massaal hun geld ging opnemen. Maar die paniek was van korte duur omdat de oorlog de prijzen van landbouwproducten deed stijgen en daarmee een geld-overvloed-ziekte inluidde. De crisis in 1922 tot 24 moesten sommige andere banken gered worden (en de aan de katholieke zuil verwante Hanzebanken failliet gingen), maar gingen voorbij aan de boerenleenbanken. Zelfs de depressie was niet van invloed o de groei van de boerenleenbanken, al nam de spectaculair groei af.
Vlak na WOII kwam de geldzuiveringsactie van Lieftinck waar alle biljetten ingeleverd moesten worden en dit leidde massaal tot het openen van bankrekeningen voor huishoudens. Het bankkantoor begin in die tijd te groeien.
In de periode van 48 tot 72 waren de twee centrale organisaties onderhevig aan de terugval van de relatieve omvang van de agrarische sector. De eerste helft van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door grote instabiliteit. Maar na 1948 kwam er voorspoedige groei. De productie en productiviteit nam toe , er kwam intensieve veeteelt en er was een sterke groei van de tuinbouw. De kapitaalbehoefte was nog beperkt. Veel boeren konden met de Marshallhulp tractoren aanschaffen waardoor de productiviteit toenam. Schaalvergroting, rationalisatie en mechanisatie werden de nieuwe sleutelwoorden. En voor de uitvoering daarvan: was kapitaal nodig.
Er kwam een strijd om de spaargelden. En de De nationale spaarraad werd in 1947 opgericht. De handelsbanken hadden hun werkterrein inmiddels ook verlegd naar het aan bieden van langere termijn bedrijfsfinanciering en hadden hiervoor middelen (spaargeld) nodig. Eindhoven ging in 1961 spaarpropagandisten inzetten om spaargelden te werven. [Later werd propaganda, het marketing van nu. Het kantoor was aanvankelijk zakelijk, maar al snel kwam de neonverlichting om de aandacht van het publiek te trekken.]
De herkomst van de spaargelden was grotendeels van de landbouwers en tuinders (54%) en nog in mindere mate afkomstig van arbeiders (11%) of ondernemers (11%) en nog minder van middenstanders (8%) die groep moest zich nog ontwikkelen. In dat groeiproces wilde Eindhoven sterker vasthouden aan de landbouwsector. Utrecht keek eerder naar nieuwe markten. Vanaf de jaren 60 kwam die nieuwe markt ook van effecten, reizen en verzekeren (assurantie). met de groei van de markt veranderde het kantoor en werd de kassier langzaam aan directeur. Met de mechanisering kwam en volgde automatisering. De zuivelbank (die in 1912 opgericht was voor coöperatieve zuivelfabrieken scheidde zich in 1959 van deze banken.
Na 1972 ontstond het coöperatief fuseren. In lijn met de ontwikkeling in Nederland van bedrijfsfusies die op gang waren gekomen door de komende schaalvergrotingen.
wordt vervolgd...
Reacties