Creativiteit. Over vroeg- en laatbloeiers

In the film The Rewrite (2014) speelt Hugh Grant een screenwriter die een succesvolle film op zijn naam heeft staan en vervolgens in een persoonlijke crisis beland als er geen nieuwe hit volgt. Hij neemt na lang aarzelen een baan aan als een docent screenwrting op een "College" in de VS. Zijn tegenspeler is een strenge en old school professor literatuur die de roman van Jane Austen's Sense and Sensibility als favoriet en voorbeeld neemt in en voor haar leven. De scenarioschrijver kreeg op jonge leeftijd al succes "omdat hij vond dat het anders moest," en zo geschiedde, maar het vervolg kwam maar niet uit de verf, zelfs niet een sequel.
De roman van Jane Austen verklaart symbolisch de karakter-uitersten die in deze film aan de orde komen en als tweede is er een referentie naar het boek Late Bloomers over de rol van de kunstenaars en hun creatieve proces. Late bloomers (Brendan Gill, 1998) refereert logischerwijs aan die artiesten (c.q. professionals) die zich pas op late leeftijd ontbloeien tot ware kunstenaars of in ieder geval pas op late leeftijd hun passie tot leven weten te wekken.

Minder expliciet in de film speelt de vraag hoe de kunstenaar zijn werk produceert. Hoe komt de creatie precies tot stand?

Daar zoomt de film niet erg op in, maar toen ik de recensies van Late Bloomers las zag ik een referentie naar een econoom die zich had afgevraagd waarom economen nooit onderzoek hadden gedaan naar individuele productie. En dan vooral van helden: hoe gaat een kunstenaar als Picasso precies te werk? Hoe is zijn productieve proces, en vooral zijn creatieve aard?

Volgens deze econoom - David W. Galenson, die in UNDERSTANDING CREATIVITY (2006) zijn onderzoek hiernaar heeft uiteengezet - zijn er twee typen kunstenaars. De conceptuele en de experimentele artiesten. De eerste soort creëren hun werk met een vooraf overwogen doel. Zij denken na over het concept, bedenken het idee en dat idee is meestal een vernieuwing ten opzichte van de bestaande werkelijkheid. Het moet allemaal anders. Het idee brengt vernieuwing en verandert de wereld met de introductie van het werk.
- Deze conceptualisten zijn volgens de econoom jong als ze hun hoogtepunt bereiken en
- ze hebben meestal meer invloed met hun werk dan de experimentalisten.

Deze tweede groep creatieven beginnen meestal op latere leeftijd omdat ze geen duidelijk doel voor ogen hebben zoals de eerste categorie kunstenaars. Of ze gaan minder vastberaden op hun doel af. Ze komen vaak via trial and error zwenkend via een artistiek proces aan een nieuw werk, of aan een nieuwe stijl, of aan een nieuwe vorm. En "dus" is hun hoogtepunt ook pas op latere leeftijd. Late Bloomers dus.

Interessant.

Het probleem met categorieën en modellen is dat de realiteit er meestal niet geheel inpast of dat andere denkers het model ondermijnen aan de hand van uitzonderingen. Het aardige van deze economische studie is dat deze zich op een ander terrein begeeft - kunst en creatie - een gebied dat zijn eigen specialisten herbergt. Zo is er een studie of weerlegging van de theorie van Galenson aan de hand van Victor Ginsburgh en Sheila Weyers die met Creativity and life cycles of artists (2006) het verhaal nuanceren. Zij stellen dat de tweedeling wel degelijk hout snijdt, maar dat:
- niet elke kunstenaar is toe te schrijven aan één categorie, maar kenmerken heeft van beiden categorieën
- de hypothese dat conceptuele kunstenaars early bloomers zouden zijn is te weerleggen met andere onderzoekperiodes
- of waar de één meent dat een kunstenaar conceptueel is de ander dezelfde artiest als experimenteel beschouwt. Het voorbeeld is Michelangelo die in de ogen van Galenson een experimenteel kunstenaar is om de reden dat hij zijn werk nooit als "af" beschouwde, het criteria voor de niet-doelgerichtheid van de experimentele kunstenaar. In het jargon echter van deze tweede onderzoekers uit de kunstwereld zelf soortgelijke termen als colore en disegno gebruiken voor experimenteel en conceptueel. Disegno - design - is de rationele kunstenaar die al denkend een nieuw concept verzint en dat uitwerkt (Rafael, Michelangelo). Bij de type Colore kunstenaars gaat het om de sensitivity, het gevoel en veel meer de kleur / colore (Rembrandt, Rubens).
- zij stellen meer algemeen dat het (aantal) topwerk(en) van de kunstenaar gecorreleerd is met het totaal aantal werken dat hij produceert

Verder beweren zij ook dat het toppunt van elke kunstenaar of algemeen wetenschapper of uitvinder afhankelijk is van de discipline waartoe hij behoort: dichters, wiskundigen en theoretische fysici pieken vroeg in hun carrière, vroeger dan andere professionals.

De econoom aan de andere kant ziet zijn stelling ook nog doorwerken richting creativiteit binnen bedrijven waar het bedrijf Apple voorbeeld is van de conceptuele "kunst", Dell is een daarentegen een voorbeeld van de experimentele kant.

Conclusie: algemeen gesteld, elke professional heeft beiden kenmerken in zich. Maar toch, je vraagt je dan wel af welk kenmerk domineert.

--
2011/10/gevraagd-niet-creatieve-boekhouder
2013/06/creatief-maar-niet-erg-flexibel
2016/12/stijlverschillen-picasso-versus-dali

Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Economie - Teveel wiskunde, te weinig geschiedenis?

Begraven of cremeren?