Wat is er beter dan een idee om een boek te schrijven bij de opening van een nieuwe faculteit? Multidisciplinaire Economie (in het Engels dan) is zo'n boek. Het boek bestaat uit drie delen. Deel 1 (I) opent een soort van ceremonie:
I - multidisciplinaire economie. de geboorte van een nieuwe economie faculteit in de Nederland.
- - P.P. de Gijsel, schrijft in Opening Address het idee achter de nieuwe faculteit, en introduceert het element risico bij keuzes en besluitvorming dat mogelijk verminderd kan worden door multidisciplinair te denken.
- - J.G.F. Veldhuis: Historical Mistakes Rectified
- - W.H. Gispen: Tjalling C. Koopmans: An inspiring example
- - A.W.K. Frankel and H.J.K. Sandoz: Styles of Research in Economics at Cowles
|
een heel ander boek, maar toch ook gedeeeltelijk over M.E.*
|
In De Historische fouten geeft de auteur zijn visie dat Rotterdam de oprichting gaf van de handelshogeschool, zonder universitaire mantel omdat in die tijd er nog klassenverschillen waren. Daarnaast was het curriculum van economie onmisbaar geworden in de uitgebreide sociale wetenschappen, waar universiteiten zoals Utrecht in mee moesten gaan. Een andere reden is 3:
De invloed van de praktische toepassing van economie is aanzienlijk uitgebreid. In de vorige eeuw heeft de economische wetenschap een grote invloed gehad op onze welvaart en ons welzijn, en daarmee op de kwaliteit van onze samenleving. In 1969, een Nobelprijs voor Economie was gevestigd, en terecht. Een van de twee eerste laureaten was een Nederlander: Jan Tinbergen, afgestudeerd in de natuurkunde in Leiden. Tjalling Koopmans, die hier in Utrecht ook een studie natuurkunde afrondde, kreeg de Nobelprijs voor Economie in 1975.
De laatste reden is misschien wel het meest opvallende: de meeste management posities kwamen vroeger in handen van juristen, maar aan die praktijk werd steeds minder opvolging gegeven. Een universiteit was hofleverancier van bestuursfuncties en economie kon niet langer ontbreken. Dus ook de opleiding in Utrecht niet.
Dan Tjalling... Heel toepasselijk dat de naam Tjalling Koopmans is gekozen voor de onderzoeksinstituut van de economische faculteit in Utrecht. Hij ging letterlijk de grens over en figuurlijk gesproken. Hij werd geboren in 's-Graveland en emigreerde naar de VS. Hij
studeerde wis- en natuurkunde in Utrecht en promoveerde in economie in Leiden. Hij werkte als docent en onderzoeker aan de universiteiten van Princeton, New York, Chicago, Yale en Harvard. Er zijn niet veel mensen die kunnen opscheppen over connecties met zo'n lange rij beroemde universiteiten. Hij was de voorzitter van de Amerikaanse Economische Vereniging. En tot slot, zijn naam zou waarschijnlijk niet helemaal betekenen zoveel voor ons als hij niet de Nobelprijs voor Economie had gekregen (samen met zijn Russische collega Kantorovich) in 1975 voor zijn bijdragen aan de theorie van de
optimale toewijzing van middelen
Deel II behandelt kort de insteek in Utrecht m.b.t. multidisciplinaire economie:
- Origins and Development of Multidisciplinary Economics at Utrecht University: behandelt het idee van IHS: focus op institutional, historical en spatial economics dat past bij de oorspronkelijke brede visie van de rechtenfaculteit waaruit uiteindelijk in 2002 een REBO faculteit is ontstaan (rechten economie, bestuurs- en organisatiewetenschap). De term Ambitie valt hier regelmatig.
- Multidisciplinary Economic Research at Utrecht University gaat in op de flaws van sommige andere onderzoekstechnieken, zoals het gebruik van Statistiek dat vaak haar doel voorbij schiet, volgens een studie van een bekende Amerikaanse econome.
Deel III is het uiteindelijk deel met de individuele bijdragen van Nederlandse, maar vooral ook buitenlandse economen. Aan deze lijst is een beetje af te zien, wie het USE initiatief heeft ondersteund (en wie dus niet: de meerderheid). De inhoudsopgave van deel drie is als volgt:
III Spanning Multidisciplinary Economics: he Institutional, Historical and Spatial Dimensions of Economics
A. Restructuring the Welfare State 31
Aa. Towards a European Social Model: Managing Social Risks through Transitional Labour Markets 33
Ab. Dutch Debates: Modernising Social Security by Introducing the Life course as a frame of reference 53
Ac. Learning to Trust 65
B. Industrial Dynamics and Innovation Economics 83
Ba. The Truth about Markets 85
Bb. The State of the Industrial Organization Field 103
Bc. On the Dynamics of Innovation Policy: A Dutch Perspective
Bd. ‘History Friendly’ Models of Industrial Evolution: An Overview
C. Financing Problems of the Welfare State 165
Ca. Public Governance and Private Governance: Exchanging Ideas 167
Cb. Macroeconomics of Fiscal Policy and Government Debt 187
Cc. Joys and Pains of Public Debt 209
D. EU Integration and the New Economic Geography 225
Da. European Integration and Economic Geography: Theory and Empirics in the Regional Convergence Debate 227
Db. An Account of Geographic Concentration Patterns in Europe –
E. Past and Future of the Global Financial Architecture 265
Ea. Regulation and the Role of Central Banks in an Increasingly Integrated Financial World 267
Eb. Who is Running the IMF: Critical Shareholders or the Staff? 279
Ec. Synthetic Money 293
F. Economics and Ageing 305
Fa. Health, Wealth and the Role of Institutions 307
G. Inaugural addresses 333
Ga. Organisational Economics in an Age of Restructuring, or: How Corporate Strategies Can Harm Your Economy 333
Gb. Does Social Security Crowd Out Private Savings? 367
Gc. Will the Dutch Level Out their One and Only Mountain? The Pietersberg Paradox and Mountains of Debt 381
Gd. The Global Market for Capital: Friend or Foe 405
Ge. From Koopmans to Krugman: International Economics and Geography
Hieronder staan vier artikelen iets verder uitgewerkt.
/ - - - - /
I - Public Governance and Private Governance: Exchanging Idea (Ca)
Kunnen bedrijven in de marktsector iets leren van de overheid? Dat vraagt de econoom B.S. Frey zich af, voor een specifiek initiatief, maar vooral ook voor het boek Multidisciplinary Economics.
Voor veel economen lijkt het misschien een vreemd, zo niet vreemd idee, om zelfs maar te overwegen wat kan worden geleerd van de publieke sector. Hebben we immers niet veel negatieve ervaringen met de publieke sector? Het wordt vaak beschouwd als synoniem met grootschalig inefficiëntie, verspilling, schandalen en corruptie. Zijn er daardoor niet veel inspanningen geweest om deze tekortkomingen van de publieke sector te verhelpen door te streven naar meer marktgerichte instellingen en beleid? Om die reden is in veel landen het ‘Nieuwe Openbaar Bestuur’ ingevoerd. De belangrijkste boodschap was dat de publieke sector moet de markt zo volledig mogelijk nabootsen. Met name de afhankelijkheid van individuen van overheidsdiensten, gekenmerkt door lange wachtrijen en slechte kwaliteit vervangen zou worden door een dienst die beantwoordt aan de behoeften van de consument. Lonen in de publieke sector niet bepaald worden door anciënniteit, maar door prestaties. Een soortgelijke beweging in de Verenigde Staten spraken van ‘Reinventing Government’, in de zin van marktintroductie mechanismen
Conclusie:
Tegenargumenten tegen het idee om elementen van openbaar bestuur over te hevelen naar privaat bestuur, en nog meer tegen specifieke instellingen, zijn nogal mogelijk. Het had ook duidelijk moeten zijn dat de openbare instellingen al hebben besproken in een gunstig daglicht zijn gesteld. Dit is met opzet gedaan, omdat alleen dan is het mogelijk om het potentieel van de mechanismen voor bedrijven te zien.
Het doel van dit artikel is geweest ... om een aantal onconventionele ideeën te introduceren. Evenmin suggereert dit artikel dat de ideeën uit de publieke sector moeten worden toegepast in de private sector. Er zijn situaties waarin ze niet nodig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval in een perfect competitieve markt waarin managers geen enkele discretionaire ruimte hebben; de goederen, managers en financiële markten stemmen hun incentives perfect af op die van de aandeelhouders. Maar zulke ideaal concurrerende markten zijn zeker eerder uitzondering dan de regel. Vrijwel alle markten laten een aanzienlijk discretionair gedrag van de leidinggevenden, soms zo ver als illegale acties. Men mag niet vergeten dat een een groot aantal organisaties die op markten actief zijn, hebben geen winstoogmerk, maar nemen een tussenpositie in tussen het maximaliseren van het aandeelhoudersvermogen en puur publiek eigendom. Het hier wordt betoogd dat op dit brede gebied inzichten en institutionele ideeën voortkomen uit openbaar bestuur van groot belang zijn.
Dit document heeft het basisidee voorgesteld dat de particuliere sector kan leren van het publiek sector. Met name corporate governance kan leren van public governance. Drie de belangrijkste ideeën die zijn afgeleid van openbaar bestuur en mogelijk nuttig zijn voor corporate governance worden besproken:
1) Machtsverdeling, regels en geïnstitutionaliseerde concurrentie beperken effectief bestuurlijke macht. Deze kenmerken zijn ofwel te licht behandeld of zijn totaal verwaarloosd door corporate governance.
2) Extrinsieke motivatie kan worden opgewekt door instituties die titels en opdrachten verlenen mensen en het houden van ceremonies. Corporate governance richt zich te uitsluitend op monetaire prikkels.
3) Veel instellingen produceren doelgerichte intrinsieke motivatie. De belangrijkste zijn: een uitgebreid en geformaliseerd selectieproces, vaste functie en inkomen, en autonomie binnen regels. Deze instellingen hebben het extra voordeel dat ze produceren: loyaliteit aan het bedrijf. De particuliere sector vertrouwt te veel op extrinsieke prikkels om de belangen van opdrachtgevers en agenten op één lijn brengen...
II - Over - de pijn en het genot van - staatsschuld (Cc).
Als de staatsschuld niet zou bestaan, zou die zeker snel worden uitgevonden. Of het zou moeten worden uitgevonden, hangt af van iemands visie op de doelstellingen die worden nagestreefd door degenen die het pad van de uitgifte van overheidsschuld bepalen, hun bekwaamheid, hun vermogen om bindende geloofwaardige toezeggingen (of zijn tegenhanger - hun neiging om zich over te geven aan) opportunistisch gedrag) en de institutionele (inclusief culturele), politieke en economische beperkingen waarmee zij worden geconfronteerd.
...
Conclusies:
Zonder budgettaire houdbaarheid kan geen enkele economische ontwikkelingsstrategie slagen. Helaas zijn er in veel opkomende markten en ontwikkelingslanden zwakke politieke instellingen en incompetente en corrupte overheidsdiensten leggen zeer strikte beperkingen op aan de bedrag aan staatsschuld, zowel intern als extern, dat kan worden gedragen. In principe strak beperkingen op de leen- en schuldcapaciteit van een overheid hoeven haar niet te beletten:
de vruchten plukken van de consumptieafvlakking. Een overheid zou een gemiddeld positieve netto financiële vermogenspositie kunnen beheren in plaats van een gemiddeld positief netto financiële aansprakelijkheidspositie. Een overheid kan de consumptie in de loop van de tijd afvlakken door:
de passiefzijde van de financiële balans beheren: schulden aangaan bij uitgaven
ongebruikelijk en tijdelijk hoog is of wanneer de heffingsgrondslag ongewoon en tijdelijk is
depressief zijn, en de schuld aflossen en afbetalen wanneer de uitgaven ongewoon laag zijn en
de inkomstenbasis ongewoon sterk. Of het kan de consumptie in de loop van de tijd afvlakken door de activazijde van zijn financiële balans te beheren: door zijn voorraad financiële activa tijdens ongewoon goede tijden en het opraken tijdens ongewoon magere tijden.
Het is gemakkelijker om een geloofwaardige beheerder van uw eigen vermogen te zijn dan van uw eigen verplichtingen.
Sommige landen die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen worden geconfronteerd met zowel scherpe hoge frequenties schommelingen in hun externe ruilvoet en het langetermijnprobleem van het beheer van een onuitputtelijke hulpbron, hebben nationale oliefondsen gecreëerd en andere stabilisatiefondsen om glad te strijken publieke en private consumptie gedurende de grondstofprijscycli en over generaties heen.
Voor de armste landen de uitdaging om eerst een voldoende grote voorraad op te bouwen van activa van de publieke sector zal waarschijnlijk te veel blijken. Landen die in principe vlotte consumptie via de activazijde van de balans van de publieke sector in plaats van dan via de passiefzijde, kan ontdekken dat het hebben van een aanzienlijke voorraad financiële activa onder publieke controle kan onweerstaanbare druk creëren voor verspillende uitgaven, en corruptie; een oliefonds of gasfonds kan een belangrijk doelwit zijn voor huurzoekers en andere roofdieren. Met zwakke binnenlandse politieke en justitiële instellingen en een gebrek aan effectieve verantwoording van het leiderschap aan zijn burgers, de toegang van een land tot het mondiale kapitaalmarkten zullen zeer beperkt blijven en de binnenlandse markten voor overheidsschuld zullen onderontwikkeld blijven.
Zodra het politieke lichaam en de instellingen van de staat sterk genoeg zijn geworden
om de soeverein in staat te stellen in de loop van de tijd geloofwaardige verbintenissen aan te gaan, een natie, door middel van
zijn regering, kan de ware geneugten en pijnen van de staatsschuld ervaren binnen een reeks van
regels die duurzaamheid garanderen. Het soort 'Permanent Balans'-regel dat ik heb geschetst
in hoofdstuk 3 biedt een bruikbare maatstaf.
Tenzij een regering zich kan houden aan de regels van duurzame begrotingsfinanciering wanneer zij
schuld aflossen en (primaire) overschotten hebben, het moet niet wagen
ergens in de buurt van de interne of externe schuldmarkten. Veel ontwikkelingslanden en
zelfs sommige hoog aangeschreven opkomende markteconomieën hebben economische instellingen die:
zijn zo zwak en politieke instellingen en regimes die zo corrupt en onderdrukkend zijn,
dat de staatsleningen waarschijnlijk niet zullen toenemen en het welzijn wel eens kunnen verminderen
van de overgrote meerderheid van de burgers. Dit heeft hun vorsten er niet van weerhouden te lenen wanneer ze konden; noch heeft het de particuliere en openbare leengemeenschap ervan weerhouden om
de hand van financiën uitstrekken. Deze combinatie van marktfalen en politiek falen
zou ons allemaal even aan het denken moeten zetten. (W.H. Buiter).
III - WILL THE DUTCH LEVEL OUT THEIR ONE AND ONLY MOUNTAIN? (Gc)
The Pietersberg Paradox and Mountains of Debt
‘Ons bin zuunig’ – ‘We are thrifty’ (‘Zeeuws Meisje’ margarine)
Een ander mooi verhaal is van Brigitte Unger over staats- overheidsschuld. .In een geweldige tabel die hier niet goed toe te voegen is maakt ze een overzicht van wat de top 25 economen van het onderwerp vinden: Table 1. Views on public debt of the leading 25 Dutch economists (according to the
‘Polderparade’ 2002) O.a. de vraag of overheidsschuld uberhaubt ooit terugbetaald moet worden.Voor en Tegen treffen elkaar nagenoeg in evenwicht...
Haar conclusie: Uit de geschiedenis en uit het felle economische debat over de staatsschuld kunnen we concluderen dat: er is niet één beste cijfer of doel voor de grenzen van de schuld, maar enige tolerantieruimte, enige manoeuvreerruimte waarbinnen overheden kunnen handelen. Staatsschuld kan fluctueren tussen de marges.
Te hoge schulden kunnen inflatie veroorzaken, wantrouwen in de overheid veroorzaken en investeerders ervan weerhouden om in het land te investeren, met name als deze schulden zijn gemaakt voor verspillende overheidsconsumptie, zoals vaak het geval is in derdewereldlanden. Maar Nederland zou zich daar geen zorgen over hoeven te maken, gezien de verantwoorde uitgaven en de relatief kleine omvang van de schuldenberg.
Als de schuld echter te laag is, drukt dit de economie en doet het te weinig voor de huidige of toekomstige generatie. Geen schuld is onzin. Een overheid die wil zijn schuld volledig afwijzen is niet 'de beste jongen op school', maar eerder een jongen die experimenteert met gevaarlijke chemicaliën die kunnen exploderen. Te weinig schulden betekent te weinig zorg voor de toekomst of een te grote last voor de huidige generatie. In het eerste geval zal men de apen krijgen die men verdient als je alleen pinda's uitgeeft aan onderwijs: doordat te doen zal men misdaad, laaggeschoolde arbeid, werkloosheid en lage groei krijgen. Een lage schuldoutputratio betekent een ondermaatse regering. Maar we hebben een overheid nodig om taken te vervullen zoals: het corrigeren van marktfalen, het verstrekken van rechtvaardigheid en het garanderen van sociale welzijn. Als het dat doet door te hoge belastingen van deze generatie te heffen, vermindert het de consumptie- en besparingsmogelijkheden van deze generatie. Het moet daarom doorgeven aan de schuldenberg aan toekomstige generaties zonder al te veel variatie. economische actoren zoals stabiliteit en voorspelbaarheid. Men moet burgers niet keer op keer bang maken door twijfel zaaien over vragen als of ze hun pensioen en gezondheidszorg binnen krijgen de toekomst.
In 1995, kort voordat de euforie over het poldermodel begon, vertelde Frans van Waarden, retorisch gevraagd: ‘Breekt Nederland zijn dijken door?’ het afbreken van de dijken?). Met dijken bedoelde hij de corporatistische instellingen die de Het Nederlands heeft zich in de loop van de geschiedenis ontwikkeld en dat vermindert risico en onzekerheid en vertrouwen vergroten. Achter deze institutionele dijken is het relatief veilig om te investeren en deelnemen aan transacties, de basiseenheden van werkgelegenheid en economische groei. Men zou kunnen hetzelfde zeggen over een stabiele schuldenberg. Een berg die stabiel is, niet te hoog, en relatief vlak aan de bovenkant, zoals de Sint Pietersberg, is misschien nauwelijks merkbaar. Maar het spreidt de last van investeringen in onze samenleving over meerdere generaties. Het zorgt voor stabiliteit en voorspelbaarheid, en faciliteert ook transacties, werkgelegenheid en groei
- - -
IV - ON THE DYNAMICS OF INNOVATION POLICY: A DUTCH PERSPECTIVE (Bc)
There is by now a substantial literature on the raison d’être of science and technology policy, and in particular innovation policy. In recent years this literature has been strongly influenced by the perception, particularly in Europe, of a growing knowledge gap emerging between Europe and the United States. Due to this rapidly growing knowledge gap, so it has been claimed, Europe’s long-term competitiveness is increasingly being eroded, questioning the long-term sustainability of Europe’s social welfare model.
... The setting of a common target figure is like a ‘focusing device’, sharpening existing policy priorities. It should be noted, however, that in contrast with more common economic objectives, such as public deficit, inflation or other monetary targets, the setting of objectives in the science and technology or innovation policy area raises many questions. ... First and foremost they raise factual questions. How real is the so-called knowledge gap? What are its underlying causes? And to what extent has the strategy of companies and national governments played a role in the emergence of this gap?
De Conclusie:
... Zeker binnen Europa zijn er nog veel institutionele, sociale en culturele barrières
die een negatieve invloed kunnen hebben op kennisontwikkeling en innovatie. In veel rapportages, ook die van binnen de Europese Commissie zelf, is de aandacht gericht op een aantal belemmeringen in verband met het gebrek aan harmonisatie binnen Europa op een aantal gebieden die van bijzonder belang zijn voor innovatie. Zo kunnen belangrijke ‘kosten’ van ‘niet-Europa’18 bestaat nog: kosten in verband met onvoldoende harmonisatie binnen de EU en met name het niet realiseren van Europese schaalvoordelen door verschillen in nationale regelgeving.
De huidige octrooikosten in Europa zijn b.v. veel hoger in Europa dan in beide de VS en Japan. Octrooien zijn van cruciaal belang in het innovatieproces, voor zover zij, indien succesvol verkregen, zorgen voor een zekere mate van rechtszekerheid met betrekking tot toekomstige potentiële inkomstenstromen waarmee een onderneming haar O&O-uitgaven kan recupereren. Bij de
tegelijkertijd publicatie van de technische details van de uitvinding in het octrooidocument draagt in belangrijke mate bij aan de verdere verspreiding van kennis. Zo is de hoge Europese octrooikosten remmen het innovatievermogen van Europa en de verspreiding van kennis. Evenzo is de beschikbaarheid in Europa van durfkapitaal, dat vaak een cruciaal knelpunt voor innovatie en kleine hightechbedrijven, is veel beperkter dan in de VS, hoewel Europese landen aanzienlijk verschillen in de beschikbaarheid van durfkapitaal. Ook hier vormt het gebrek aan Europese harmonisatie een belangrijke obstakel voor innovatie.
Naast deze institutionele belemmeringen voor het innovatieproces in Europa, een andere, meer fundamentele vraag die kan worden gesteld, is in hoeverre bepaalde aspecten van het Europese socialezekerheidsmodel kunnen intrinsieke belemmeringen bevatten voor:
‘ondernemerschaps- en innovatiecultuur’, vooral in het licht van de toenemende structurele achterstanden op het gebied van innovatie en hightech ondernemerschap. De De Verklaring van Lissabon was niet alleen een uiting van de politieke wens om te streven naar een Europa dat in 2010 zou behoren tot de meest kennisintensieve regio's ter wereld, maar ook van de wens om dit te laten gebeuren in het kader van een versterkt, ‘geactiveerd’ sociaal Europa dat oog zou hebben voor sociale verworvenheden uit het verleden. De vraag die in Lissabon eigenlijk niet aan de orde is geweest, is of beide doelstellingen altijd verenigbaar zijn en mogelijk geen economische afweging op een aantal specifieke gebieden.
In een recente bijdrage analyseert Saint-Paul19 de relatie tussen arbeidsmarkt instellingen en de ontwikkeling van innovaties vanuit een theoretisch perspectief. in het doen daarom benadrukt hij met name de kosten van het ontslaan van werknemers. Deze kosten die zijn veel hoger in Europa, met name continentaal Europa, dan in de VS, zijn in veel manieren de meest expliciete uiting van Europa’s sociale verzorgingsstaat. Ze hebben geleid tot stabiliteit in arbeidsverhoudingen en vormen een belangrijke stimulans voor werkgevers en werknemers om te investeren in menselijk kapitaal. Ze staan centraal in het sociale model van Europa.
Echter, in termen van innovatie, en in het bijzonder het Schumpeteriaanse proces van creatieve vernietiging, de kosten van het ontwikkelen van nieuwe activiteiten zijn cruciaal afhankelijk van het gemak waarmee ‘vernietiging’ kan worden gerealiseerd. Dus, zoals getoond in het model van Saint-Paul, de VS, met veel lagere stookkosten, uiteindelijk een concurrentievoordeel behalen in de
introductie van nieuwe, innovatieve producten en procesontwikkelingen op de markt, terwijl Europa zich zal specialiseren in technologie-volgende activiteiten, gebaseerd op secundaire, minder ingrijpende verbeterinnovaties.
Met andere woorden, de dynamiek van innovatie, van ondernemerschap, van creatieve vernietiging gedijt praktisch per definitie beter in een omgeving die hogere beloningen voor creativiteit en nieuwsgierigheid dan in een omgeving met een hogere premie over de veiligheid en bescherming van de werkgelegenheid. Vanuit dit perspectief gezien is de kloof tussen Europa en de Verenigde Staten op het gebied van innovatief vermogen, efficiëntie en het scheppen van welvaart kan ook de prijs zijn die Europa moet betalen omdat het zijn sociaal model en in het bijzonder zijn prestaties op het gebied van sociale ‘zekerheid’. In deze respect, de Verklaring van Lissabon was niet echt duidelijk geformuleerd. Een betere manier zou zijn geweest: hoeveel van de sociale verworvenheden van het Europese model is Europa bereid opgeven om gelijke tred te houden met de Verenigde Staten, laat staan Europa te ontwikkelen naar een van de meest welvarende en dynamische regio's ter wereld? Een vraag die,
vier jaar na Lissabon niets aan relevantie heeft ingeboet en dat zal blijven Europese beleidsmakers op het gebied van innovatiebeleid de komende jaren uitdagen om komen
--
Als laatste is misschien de lijst van medewerkers aan dit boek - en dus het USE project - interessant, want dat laat zien wie dat precies zijn en waar ze nu werken:
Peter de Gijsel, Hans Schenk, Marius Brülhart, Willem Buiter, Anne Koopmans Frankel, Michele Fratianni, Bruno S. Frey, Willem Hendrik Gispen, Charles Goodhart, Nikolai Hovanov, Michael Hurd, Arie Kapteyn, John Kay, James Kolari, Ron Martin, Bart Nooteboom, Luigi Orsenigo, John Pattison, Janneke Plantega, Rick van der Ploeg, Helen Koopmans Sandoz, Günther Schmid, William G. Shepherd, Luc Soete, Mikhail V. Sokolov, Rolf Traeger, Jan G.F. Veldhuis, Rob Alessie, Harry Garretsen, Clemens Kool, Brigitte Unger...
Minder aan dit boek, en wellicht een onoplettendheid van de organisatie is om een bron als Thomas Friedman met zijn The Lexus and the Olive Tree ... op te nemen als referentie. Dat past minder bij een academisch boek, m.i.
--
* - Dertig jaar geleden stelde de VS het witwassen van geld strafbaar. Kort daarna werden alle landen ter wereld gevraagd om mee te doen aan de internationale strijd tegen witwassen. Op dit moment hebben vrijwel alle landen in de wereld het witwassen van geld en de bijbehorende financiële regelgeving op hun beleidsagenda staan. Hoewel witwassen altijd een hot topic is geweest, kreeg de financiële regelgeving na de terroristische aanslagen van 9/11 in 2001 nog meer aandacht. Maar hoeveel weten we eigenlijk over het witwassen van geld? Vooral juristen en criminologen bestuderen het al jaren. Met dit boek wil ik laten zien dat een econoom hier op een heel uitgesproken manier aan kan bijdragen. Ik gebruik multidisciplinaire economie en econometrische methoden om vier prominente vragen over witwassen te beantwoorden: Waarom moeten we witwassen bestrijden? Hoe wordt geld witgewassen? In welke sectoren wordt geld witgewassen? En hoe kunnen we het witwassen van geld bestrijden? Auteur: Joras Ferwerda
Reacties