Zonder taal geen wiskunde, maar ...
Hans Magnus Enzensberger was naar mijn weten de eerste schrijver die - met de telduivel - doelgericht over wiskunde schreef, om deze dichter bij het lezende publiek te krijgen. Romanlezers of andere lectuur- of vooral literatuurliefhebbers, zijn meestal allergisch voor de wiskundige taal. Af en toe komt er iemand uit het ene taalkundige domein die aandacht vraagt voor het andere - exacte - domain. Zo las ik zelf recentelijk het boekje van Yoko Ogawa over "de huishoudster en de professor." Daarin wil de schrijfster hetzelfde bereiken en de wereld van de getallen tentoonstellen aan de reguliere lezers die normaal gesproken meer affiniteit hebben met taal dan met getallen.
Wiskunde en taal hebben gemeen dat ze beide een taal gebruiken, maar het jargon van de wiskundige is exact terwijl het jargon van de linguisticus dat niet is. Ook hebben beiden diverse subdomeinen, zoals bij de taal het domein van de taalkunde, grammatica, lexicon, literatuur en bij wiskunde zijn de domeinen even divers, zoals algebra, rekenkunde, meetkunde en analyse (zegt me wikipedia). De professor uit de Japanse nouvelle is een expert op gebied van getaltheorie.
Het boek van Ogawa werd een bestseller en werd verfilmd. Maar misschien zegt dat die verering symbolisch is voor de verdeeldheid van deze twee werelden die geïsoleerd naast elkaar samenleven. Mijn gevoel zegt dat de alfa zich minder snel zal interesseren voor wiskunde dan de beta die ook taalaanleg heeft. De pure alfa heeft de wiskunde niet nodig, vele beta's zien de schoonheid van de literatuur en taal.
Lange tijd geleden zag ik een analyse van het boek "La Celestina," nog lang voordat ik het zelf had gelezen. Het was een wiskundige analyse waar de symboliek van het boek geanalyseerd werd aan de hand van getallen.
Ook de onlangs overleden Hugo Brandt Corstius is een duidelijk voorbeeld van de tweede categorie beta's die zich zelf converteren tot het religie van de taal. Corstius heeft daarbij zijn informatica-achtergrond nooit verloochend en analyseerde de Nederlandse taal tot op het bot.
Toch zie je af en toe een alfa die de brug naar de rekenkunde probeert over te lopen:
Nadat Huygens was weggereden, bekeek Otto nogeens het telefoonnummer. Nu pas zag hij dat het allemaal even getallen waren. Daar hield hij wel van. Zulke nummers hadden iets edels en krachtigs. Een oneven getal bracht de boel uit balans, en een nummer dat enkel uit oneven getallen bestond, was een rommeltje waarvoor je je moest schamen. (Chaos en Rumoer, Joost Zwagerman)
Past de dichotomie tussen filosofen en schrijvers ook in deze vergelijking?. Menig filosoof denkt dicht tegen de wiskunde aan, terwijl de "echte" schrijvers authentieke alfa's zijn gebleven.
Laatst las ik de paradox van Zeno weer. Met eigen woorden kan ik de paradox niet helemaal zuiver uitleggen. Het gaat om het raadsel van Achilles en de schildpad. Deze lopen een wedstrijd waarbij de schildpad een voorsprong krijgt. Volgens de paradox is er geen moment waarop beiden op hetzelfde punt staan, want op het moment dat Achilles de voorsprong van de schildpad inloopt, loopt deze laatste een fractie verder. Deze paradox wordt gebruikt bij veranderingsmanagement, om te laten zien dat geen traploze overgang is tussen oud en nieuw. Maar hoe zit dit nu precies?
Daarvoor moeten we naar de wiskunde en het gebruik van limieten en een ingewikkelde formule. De wiskundige taal is exact, maar zeer moeilijk te begrijpen voor een groot publiek.
Maar zo is de taal van de schrijver ook ingewikkeld maar op een andere manier. Ze is niet eenduidig en laat de lezer in verwarring achter.
Dat zijn twee verschillende werelden die niet in elkaar overlopen. Wel zijn er overlopers zoals Piet Grijs, maar die komen uit het beta-kamp. Vele wiskundigen zijn even verzot op taal en literatuur. Maar andersom meestal niet. De alfa heeft de wiskunde niet nodig.
Het boek van Ogawa werd een bestseller en werd verfilmd. Maar misschien zegt dat die verering symbolisch is voor de verdeeldheid van deze twee werelden die geïsoleerd naast elkaar samenleven. Mijn gevoel zegt dat de alfa zich minder snel zal interesseren voor wiskunde dan de beta die ook taalaanleg heeft. De pure alfa heeft de wiskunde niet nodig, vele beta's zien de schoonheid van de literatuur en taal.
Lange tijd geleden zag ik een analyse van het boek "La Celestina," nog lang voordat ik het zelf had gelezen. Het was een wiskundige analyse waar de symboliek van het boek geanalyseerd werd aan de hand van getallen.
Ook de onlangs overleden Hugo Brandt Corstius is een duidelijk voorbeeld van de tweede categorie beta's die zich zelf converteren tot het religie van de taal. Corstius heeft daarbij zijn informatica-achtergrond nooit verloochend en analyseerde de Nederlandse taal tot op het bot.
Toch zie je af en toe een alfa die de brug naar de rekenkunde probeert over te lopen:
Nadat Huygens was weggereden, bekeek Otto nogeens het telefoonnummer. Nu pas zag hij dat het allemaal even getallen waren. Daar hield hij wel van. Zulke nummers hadden iets edels en krachtigs. Een oneven getal bracht de boel uit balans, en een nummer dat enkel uit oneven getallen bestond, was een rommeltje waarvoor je je moest schamen. (Chaos en Rumoer, Joost Zwagerman)
Past de dichotomie tussen filosofen en schrijvers ook in deze vergelijking?. Menig filosoof denkt dicht tegen de wiskunde aan, terwijl de "echte" schrijvers authentieke alfa's zijn gebleven.
Laatst las ik de paradox van Zeno weer. Met eigen woorden kan ik de paradox niet helemaal zuiver uitleggen. Het gaat om het raadsel van Achilles en de schildpad. Deze lopen een wedstrijd waarbij de schildpad een voorsprong krijgt. Volgens de paradox is er geen moment waarop beiden op hetzelfde punt staan, want op het moment dat Achilles de voorsprong van de schildpad inloopt, loopt deze laatste een fractie verder. Deze paradox wordt gebruikt bij veranderingsmanagement, om te laten zien dat geen traploze overgang is tussen oud en nieuw. Maar hoe zit dit nu precies?
Daarvoor moeten we naar de wiskunde en het gebruik van limieten en een ingewikkelde formule. De wiskundige taal is exact, maar zeer moeilijk te begrijpen voor een groot publiek.
Maar zo is de taal van de schrijver ook ingewikkeld maar op een andere manier. Ze is niet eenduidig en laat de lezer in verwarring achter.
Dat zijn twee verschillende werelden die niet in elkaar overlopen. Wel zijn er overlopers zoals Piet Grijs, maar die komen uit het beta-kamp. Vele wiskundigen zijn even verzot op taal en literatuur. Maar andersom meestal niet. De alfa heeft de wiskunde niet nodig.
Reacties