De filosoof over Zizek (3)
Drie andere artikelen die de filosofie van Zizek verder onderzoeken.
339. Autoritarisme of democratie
Een leidende vraag voor Zizek was: waarom zouden mensen ‘de wet’ gehoorzamen? De Wet is hier het geheel van wetten, regels, voorschriften en gewoonten die de ‘symbolische orde’ vormen.
Zoals ik ... besprak, vereist gehoorzaamheid voor Zizek een zekere ‘obscene lust’, ‘jouissance’ genoemd (overgenomen van Lacan), lust zelfs in de wetenschap dat men nooit volledig zal kunnen gehoorzamen, zich altijd schuldig voelend, zoals Kant erkende, dat men niet ‘zuiver’ gehoorzaamde, handelend op verborgen motieven van genot, eigenbelang en hypocrisie.
Ik vraag me af. Is er niet meer plezier in het overtreden van de regels, in een romantische drang tot overtreding, in zelfmanifestatie of ‘thymos’? Misschien zou men zelfs kunnen zeggen dat regels nodig zijn om het plezier in het overtreden ervan mogelijk te maken.
Ik zie noch de werkelijke aanwezigheid noch de filosofische noodzaak van een masochistisch genot van gehoorzaamheid, en ik zou vasthouden aan de eenvoudigere verklaring dat ongehoorzaamheid wordt bestraft met isolatie of ostracisme. Op een dieper niveau zou mijn argument zijn ..., dat zelven worden ontwikkeld in interactie met anderen, en misschien is enig bewustzijn of zelfs genot hiervan ingebouwd in het menselijk instinct.
Voor mij wordt Zizek interessanter wanneer hij beweert dat het onduidelijk is wat er precies wordt geĆ«ist door de 'grote Ander' van de Wet. Zoals Kant al erkende, heeft de symbolische orde ter plaatse geen duidelijke, consistente, objectieve basis. Het is een resultaat van historisch proces, in botsingen van belangen en machtsgrepen. Die orde is niet alleen onmogelijk om coherent en volledig te formuleren, maar heeft ook geen basis in logica, rationaliteit of ethiek, en is een schandaal dat verborgen moet blijven. Dit is moeilijk te accepteren, en mensen grijpen naar een ‘fantasmatisch’ niet-bestaand ideaal, ‘objet-a’ genoemd (een term die is overgenomen van Lacan).
Hier komt het probleem van de liberale democratie naar voren: besluitvorming ontstaat uit een botsing van speciale belangen die, net als botsauto’s op een chique kermis, uitkomsten opleveren die niemand kon voorspellen en misschien ook niemand echt bedoelde, met onvoorziene slachtoffers. Het levert een vaak onsamenhangende, zelfs zelf-tegenstrijdige wirwar van regels en voorschriften op.
Zizek betoogt nu, naar mijn mening overtuigend, dat dit verborgen moet worden in het fantasma van een orde die niet in twijfel mag worden getrokken. Deze ingebeelde orde werd vroeger belichaamd in een onbetwiste autoriteit, in de vorm van een monarch met goddelijke investituur. De vraag is: wat zou er in de plaats komen als dat verdween?
Het iconische historische geval is dat van de Franse revolutie. Het doel was om alle speciale belangen, van de koning, de geestelijkheid en de adel, te elimineren en de ‘algemene wil’ van het volk in te stellen. Maar wie zou dat vertegenwoordigen? Elke claim op vertegenwoordiging zou verdacht zijn, een speciaal belang verbergend, en zo eindigde de revolutie in het afslachten van zichzelf, in een ‘deugdzame terreur’.
Wat nodig is, beweert Zizek, is een ander geĆÆdealiseerd (‘fantasmatisch’) iets, een ‘objet-a’, dat niet in twijfel wordt getrokken en is vermomd in ideologie. Hij betoogt dat hiervoor een leidende ‘meester-betekenaar’ [master signifier] nodig is, om dit object te symboliseren, en een focus te bieden om blinde, bereidwillige, zelfs gretige conformiteit te bewerkstelligen. Dat kan een nationale vlag zijn, een volkslied, de glitter en zeep van het koningshuis, of heldhaftige ondernemers die de glorie van het kapitalisme en de wonderen van de markt symboliseren.
Zizek geeft het voorbeeld van de Roemeense revolutie tegen Ceausescu, waar demonstranten de nationale vlag zwaaiden met de rode ster eruit geknipt, waarbij het resulterende gat de eliminatie van de hoofdbetekenaar [master signifier] aantoonde.
Toen de keizer geen kleren droeg, en nu in de politiek de democratische orde wordt ontmaskerd als het leveren van willekeurige en vaak gedeeltelijk onrechtvaardige en soms zelfs irrationele of contraproductieve resultaten, wordt er opgeroepen tot een rechtvaardige en rationele regering, zonder de erkenning dat dit in feite niet kan worden bereikt. Politieke partijen die beweren vertegenwoordiging te bieden, vertegenwoordigen alleen gedeeltelijke belangen en zwaaien met rivaliserende ideologieƫn.
Deze angstaanjagende leegte, betoogt Zizek, wordt nu opgevuld door populistische claims om de gewenste, verenigde samenleving op te leveren, in een eenheid van het volk, belichaamd in een autoritaire leider met onbetwistbare autoriteit, met hoofdbetekenaars opgegraven uit de nationale geschiedenis en gepolijst tot aantrekkelijke mythen. Dit verhult het feit dat ook hier niet iedereen tevreden kan zijn, beloftes niet worden nagekomen en de uitkomsten wederom gedeeltelijk onrechtvaardig, onsamenhangend, irrationeel, enzovoort zullen zijn. In autoritaire regimes wordt de schuld hiervoor afgeschoven op een zondebok die de schuld van het falen draagt. Voor de nazi's waren dat de joden, voor het stalinisme de revisionisten die de socialistische zuiverheid verraden. Voor huidige populisten zijn het de vluchtelingen, niet-westerse immigranten of een schuldige samenzwerende 'elite'. Het tot zondebok maken van vluchtelingen voedt zich met ... 'parochiaal altruĆÆsme'.
Uiteindelijk belandt Zizek in het zoeken naar vrijheid door uit de heersende symbolische orde te breken door een nieuwe heerschappij voor zichzelf te grijpen, met een nieuwe meesterbetekenis die geen ruimte laat voor eisen voor rationele en ethische rechtvaardiging. Maar dat levert alleen maar een voortzetting op van de uitoefening van blinde macht.
Er is, naar mijn mening, geen alternatief voor het zo goed mogelijk omgaan met democratie. Dat is het onderwerp voor een later item.
Een leidende vraag voor Zizek was: waarom zouden mensen ‘de wet’ gehoorzamen? De Wet is hier het geheel van wetten, regels, voorschriften en gewoonten die de ‘symbolische orde’ vormen.
Zoals ik ... besprak, vereist gehoorzaamheid voor Zizek een zekere ‘obscene lust’, ‘jouissance’ genoemd (overgenomen van Lacan), lust zelfs in de wetenschap dat men nooit volledig zal kunnen gehoorzamen, zich altijd schuldig voelend, zoals Kant erkende, dat men niet ‘zuiver’ gehoorzaamde, handelend op verborgen motieven van genot, eigenbelang en hypocrisie.
Ik vraag me af. Is er niet meer plezier in het overtreden van de regels, in een romantische drang tot overtreding, in zelfmanifestatie of ‘thymos’? Misschien zou men zelfs kunnen zeggen dat regels nodig zijn om het plezier in het overtreden ervan mogelijk te maken.
Ik zie noch de werkelijke aanwezigheid noch de filosofische noodzaak van een masochistisch genot van gehoorzaamheid, en ik zou vasthouden aan de eenvoudigere verklaring dat ongehoorzaamheid wordt bestraft met isolatie of ostracisme. Op een dieper niveau zou mijn argument zijn ..., dat zelven worden ontwikkeld in interactie met anderen, en misschien is enig bewustzijn of zelfs genot hiervan ingebouwd in het menselijk instinct.
Voor mij wordt Zizek interessanter wanneer hij beweert dat het onduidelijk is wat er precies wordt geĆ«ist door de 'grote Ander' van de Wet. Zoals Kant al erkende, heeft de symbolische orde ter plaatse geen duidelijke, consistente, objectieve basis. Het is een resultaat van historisch proces, in botsingen van belangen en machtsgrepen. Die orde is niet alleen onmogelijk om coherent en volledig te formuleren, maar heeft ook geen basis in logica, rationaliteit of ethiek, en is een schandaal dat verborgen moet blijven. Dit is moeilijk te accepteren, en mensen grijpen naar een ‘fantasmatisch’ niet-bestaand ideaal, ‘objet-a’ genoemd (een term die is overgenomen van Lacan).
Hier komt het probleem van de liberale democratie naar voren: besluitvorming ontstaat uit een botsing van speciale belangen die, net als botsauto’s op een chique kermis, uitkomsten opleveren die niemand kon voorspellen en misschien ook niemand echt bedoelde, met onvoorziene slachtoffers. Het levert een vaak onsamenhangende, zelfs zelf-tegenstrijdige wirwar van regels en voorschriften op.
Zizek betoogt nu, naar mijn mening overtuigend, dat dit verborgen moet worden in het fantasma van een orde die niet in twijfel mag worden getrokken. Deze ingebeelde orde werd vroeger belichaamd in een onbetwiste autoriteit, in de vorm van een monarch met goddelijke investituur. De vraag is: wat zou er in de plaats komen als dat verdween?
Het iconische historische geval is dat van de Franse revolutie. Het doel was om alle speciale belangen, van de koning, de geestelijkheid en de adel, te elimineren en de ‘algemene wil’ van het volk in te stellen. Maar wie zou dat vertegenwoordigen? Elke claim op vertegenwoordiging zou verdacht zijn, een speciaal belang verbergend, en zo eindigde de revolutie in het afslachten van zichzelf, in een ‘deugdzame terreur’.
Wat nodig is, beweert Zizek, is een ander geĆÆdealiseerd (‘fantasmatisch’) iets, een ‘objet-a’, dat niet in twijfel wordt getrokken en is vermomd in ideologie. Hij betoogt dat hiervoor een leidende ‘meester-betekenaar’ [master signifier] nodig is, om dit object te symboliseren, en een focus te bieden om blinde, bereidwillige, zelfs gretige conformiteit te bewerkstelligen. Dat kan een nationale vlag zijn, een volkslied, de glitter en zeep van het koningshuis, of heldhaftige ondernemers die de glorie van het kapitalisme en de wonderen van de markt symboliseren.
Zizek geeft het voorbeeld van de Roemeense revolutie tegen Ceausescu, waar demonstranten de nationale vlag zwaaiden met de rode ster eruit geknipt, waarbij het resulterende gat de eliminatie van de hoofdbetekenaar [master signifier] aantoonde.
Toen de keizer geen kleren droeg, en nu in de politiek de democratische orde wordt ontmaskerd als het leveren van willekeurige en vaak gedeeltelijk onrechtvaardige en soms zelfs irrationele of contraproductieve resultaten, wordt er opgeroepen tot een rechtvaardige en rationele regering, zonder de erkenning dat dit in feite niet kan worden bereikt. Politieke partijen die beweren vertegenwoordiging te bieden, vertegenwoordigen alleen gedeeltelijke belangen en zwaaien met rivaliserende ideologieƫn.
Deze angstaanjagende leegte, betoogt Zizek, wordt nu opgevuld door populistische claims om de gewenste, verenigde samenleving op te leveren, in een eenheid van het volk, belichaamd in een autoritaire leider met onbetwistbare autoriteit, met hoofdbetekenaars opgegraven uit de nationale geschiedenis en gepolijst tot aantrekkelijke mythen. Dit verhult het feit dat ook hier niet iedereen tevreden kan zijn, beloftes niet worden nagekomen en de uitkomsten wederom gedeeltelijk onrechtvaardig, onsamenhangend, irrationeel, enzovoort zullen zijn. In autoritaire regimes wordt de schuld hiervoor afgeschoven op een zondebok die de schuld van het falen draagt. Voor de nazi's waren dat de joden, voor het stalinisme de revisionisten die de socialistische zuiverheid verraden. Voor huidige populisten zijn het de vluchtelingen, niet-westerse immigranten of een schuldige samenzwerende 'elite'. Het tot zondebok maken van vluchtelingen voedt zich met ... 'parochiaal altruĆÆsme'.
Uiteindelijk belandt Zizek in het zoeken naar vrijheid door uit de heersende symbolische orde te breken door een nieuwe heerschappij voor zichzelf te grijpen, met een nieuwe meesterbetekenis die geen ruimte laat voor eisen voor rationele en ethische rechtvaardiging. Maar dat levert alleen maar een voortzetting op van de uitoefening van blinde macht.
Er is, naar mijn mening, geen alternatief voor het zo goed mogelijk omgaan met democratie. Dat is het onderwerp voor een later item.
337. Verborgen sociale orde
Naast kennis van de wereld, wat betreft ethiek, begint Zizek ook bij Kant, met zijn tweede Kritiek, van de Praktische Rede. Laat ik vanaf het begin zeggen dat ik hier bijna volledig afwijk van Kant en Zizek. In de epistemologie ben ik een Kantiaan, maar in de ethiek niet. Daar ben ik een Aristoteliaan, die eerder een deugdethiek dan een plichtethiek nastreeft.
Volgens Kant heeft de mens een natuurlijke drang tot overleving, in de drang naar voedsel, seks en bescherming, en ook een natuurlijke drang naar sociale erkenning en respect. Daarnaast heeft het ook een potentieel voor een rationele, onvoorwaardelijke toewijding. aan een universele morele wet, met name de categorische imperatief van Kant. Die toewijding moet onvoorwaardelijk zijn, in strijd met natuurlijke impulsen, verlangens en eigenbelang. Men gehoorzaamt de wet niet omdat men deze steunt of erin gelooft, of uit een wederzijds belang in een 'sociaal contract', maar omdat het de wet is.
Ik gooi dit niet weg. Democratie vereist acceptatie van de wet als een uitkomst van politieke betwisting en compromis, zelfs als het niet bij iemand past.
Kant erkende dat de geldende wet vaak het resultaat is van een machtsovername en mogelijk niet in overeenstemming is met overwegingen van rechtvaardigheid. Men mag dan kritiek leveren op de wet, maar alleen als men deze gehoorzaamt. Hij veroordeelde daarom de Franse revolutie, met name de executie van Lodewijk XVI. Maar zodra de revolutie een nieuwe orde heeft gevestigd, moet men die onvoorwaardelijk gehoorzamen.
Kant noemt dit vrijheid: vrijheid om niet de impuls van natuurlijke impulsen, emoties of eigenbelang te volgen. Tegelijkertijd is het vreemd om de onvoorwaardelijke conformiteit aan de wet een vorm van vrijheid te noemen, omdat het actie beperkt, wat een vorm van onvrijheid is.
God gaf Adam en Eva de vrijheid om te zondigen, Kant gaf de mensheid de vrijheid om niet te zondigen.
[Eerder]... maakte ik onderscheid tussen negatieve vrijheid, in beperkingen op acties, en positieve vrijheid, die toegang geeft tot het goede leven, en ik onderscheidde verschillende niveaus van de laatste vrijheid. Het eerste niveau is niet gericht op wat men wil, maar op wat men zou willen willen. Dat zou een Kant-achtige oriƫntatie omvatten, in een wending van impuls naar plicht. Daar zou ik het echter verbinden met deugden, zoals de deugd van rechtvaardigheid, en ik zou bevrediging van natuurlijke driften niet uitsluiten als onderdeel van het goede leven. Ik vind het zeer pervers om moraliteit te definiƫren in termen van een ontkenning van de menselijke natuur. Kantiaanse plichtsethiek heeft veelvoudige schade veroorzaakt door hypocrisie en onderdrukte gevoelens.
Kant herkende vormen van kwaad, in de moeilijkheid om zich onvoorwaardelijk aan de wet te houden, in het onderdrukken van impulsen en eigenbelang. EĆ©n kwaad is hypocrisie, in het doen alsof je de wet volgt terwijl je ertegenin gaat, het eigenbelang verbergend. Een extreme vorm is het verwerpen van de legitimiteit van de wet, zoals in een revolutionaire beweging. De meest extreme is het niet accepteren van een wet, in de morele plicht om elke morele plicht te verwerpen, zoals in het werk van de Sade. Zoals Zizek het formuleerde: er zijn manieren om ‘het juiste te doen om de verkeerde redenen’, en ‘het verkeerde te doen om de juiste redenen’.
Volgens Zizek kan gehoorzaamheid aan de wet niet alleen gebaseerd zijn op rationele acceptatie en discipline of bestraffing van overtreding, en moet het geloof in een niet-bestaande, gefantaseerde, goed gefinancierde, rechtvaardige wet, Lacans ‘objet-a’, met een perverse ‘lust die verder gaat dan lust’, ‘jouissance’, in het volgen van de wet terwijl men weet dat de eisen ervan nooit volledig kunnen worden bevredigd, en lust voelen, zelfs in dat falen. Ideologie verbergt de willekeurige aard en gewelddadige oorsprong van de wet. Rationeel, bewust, weten mensen dat het niet echt is, maar emotioneel, stilzwijgend, vatten ze het spook.
Zizek gaat verder. De ‘jouissance’ omvat een heimelijke afwijking van de sociale orde die publiekelijk wordt erkend, zoals het accepteren van homoseksualiteit of het veroordelen van vrouwenhaat, maar met gedeelde guilty pleasures, nagestreefd in medeplichtige geheimhouding, zoals toespelingen en incidentele beoefening van homoseksualiteit in het leger, en vrouwen-hatende grappen in een kleedkamer.
Zizek verwijst ook naar Blaise Pascal, die stelde dat conformiteit aan de wet, en religieuze rituelen, niet voortkomen uit rationeel begrip en toestemming of geloof, maar uit gewoonte, sociale inculcatie, en uit die gewoonte ontstaat geloof. Ritueel is het voertuig hiervoor. Het is niet dat men knielt vanwege geloof, maar men verwerft geloof door te knielen. Rituelen in organisaties, en rituelen van verkiezingen en stemmen worden niet uitgevoerd vanuit geloof in rechtvaardigheid en democratie, maar dienen om schijn om te zetten in geloof.
Hier stond Pascal verrassend dicht bij moderne inzichten uit de hersenwetenschap die de aanwezigheid van vrije wil ontkennen. We handelen vanuit sociale gewoontes die onbewuste drijfveren kweken die keuzes bepalen en handelingen produceren, die we daarna rationaliseren met vrome bedoelingen.
Ik sta hier dichter bij Pascal dan bij Zizek. Ik denk dat de min of meer automatische conformering aan de gevestigde orde niet wordt geproduceerd door een verborgen lust, maar door assimilatie van sociale praktijken waaraan men zich moet conformeren om redenen en instincten van sociaal overleven en acceptatie. Is dat op enigerlei wijze vergelijkbaar met Zizeks ‘jouissance’? Ik ben het met Zizek eens dat er een verborgen slecht bewustzijn bij betrokken is, van de willekeur en onrechtvaardigheden van de gevestigde orde, dat begraven moet worden in de rationalisaties van ideologie.
Bankiers rationaliseren hun perverse gedrag met marktideologie.
...Een belangrijke bron: Frank vande Veire, Tussen blinde fascinatie en vrijheid; Het mensbeeld van Slavoj Zizek, 2015.
Naast kennis van de wereld, wat betreft ethiek, begint Zizek ook bij Kant, met zijn tweede Kritiek, van de Praktische Rede. Laat ik vanaf het begin zeggen dat ik hier bijna volledig afwijk van Kant en Zizek. In de epistemologie ben ik een Kantiaan, maar in de ethiek niet. Daar ben ik een Aristoteliaan, die eerder een deugdethiek dan een plichtethiek nastreeft.
Volgens Kant heeft de mens een natuurlijke drang tot overleving, in de drang naar voedsel, seks en bescherming, en ook een natuurlijke drang naar sociale erkenning en respect. Daarnaast heeft het ook een potentieel voor een rationele, onvoorwaardelijke toewijding. aan een universele morele wet, met name de categorische imperatief van Kant. Die toewijding moet onvoorwaardelijk zijn, in strijd met natuurlijke impulsen, verlangens en eigenbelang. Men gehoorzaamt de wet niet omdat men deze steunt of erin gelooft, of uit een wederzijds belang in een 'sociaal contract', maar omdat het de wet is.
Ik gooi dit niet weg. Democratie vereist acceptatie van de wet als een uitkomst van politieke betwisting en compromis, zelfs als het niet bij iemand past.
Kant erkende dat de geldende wet vaak het resultaat is van een machtsovername en mogelijk niet in overeenstemming is met overwegingen van rechtvaardigheid. Men mag dan kritiek leveren op de wet, maar alleen als men deze gehoorzaamt. Hij veroordeelde daarom de Franse revolutie, met name de executie van Lodewijk XVI. Maar zodra de revolutie een nieuwe orde heeft gevestigd, moet men die onvoorwaardelijk gehoorzamen.
Kant noemt dit vrijheid: vrijheid om niet de impuls van natuurlijke impulsen, emoties of eigenbelang te volgen. Tegelijkertijd is het vreemd om de onvoorwaardelijke conformiteit aan de wet een vorm van vrijheid te noemen, omdat het actie beperkt, wat een vorm van onvrijheid is.
God gaf Adam en Eva de vrijheid om te zondigen, Kant gaf de mensheid de vrijheid om niet te zondigen.
[Eerder]... maakte ik onderscheid tussen negatieve vrijheid, in beperkingen op acties, en positieve vrijheid, die toegang geeft tot het goede leven, en ik onderscheidde verschillende niveaus van de laatste vrijheid. Het eerste niveau is niet gericht op wat men wil, maar op wat men zou willen willen. Dat zou een Kant-achtige oriƫntatie omvatten, in een wending van impuls naar plicht. Daar zou ik het echter verbinden met deugden, zoals de deugd van rechtvaardigheid, en ik zou bevrediging van natuurlijke driften niet uitsluiten als onderdeel van het goede leven. Ik vind het zeer pervers om moraliteit te definiƫren in termen van een ontkenning van de menselijke natuur. Kantiaanse plichtsethiek heeft veelvoudige schade veroorzaakt door hypocrisie en onderdrukte gevoelens.
Kant herkende vormen van kwaad, in de moeilijkheid om zich onvoorwaardelijk aan de wet te houden, in het onderdrukken van impulsen en eigenbelang. EĆ©n kwaad is hypocrisie, in het doen alsof je de wet volgt terwijl je ertegenin gaat, het eigenbelang verbergend. Een extreme vorm is het verwerpen van de legitimiteit van de wet, zoals in een revolutionaire beweging. De meest extreme is het niet accepteren van een wet, in de morele plicht om elke morele plicht te verwerpen, zoals in het werk van de Sade. Zoals Zizek het formuleerde: er zijn manieren om ‘het juiste te doen om de verkeerde redenen’, en ‘het verkeerde te doen om de juiste redenen’.
Volgens Zizek kan gehoorzaamheid aan de wet niet alleen gebaseerd zijn op rationele acceptatie en discipline of bestraffing van overtreding, en moet het geloof in een niet-bestaande, gefantaseerde, goed gefinancierde, rechtvaardige wet, Lacans ‘objet-a’, met een perverse ‘lust die verder gaat dan lust’, ‘jouissance’, in het volgen van de wet terwijl men weet dat de eisen ervan nooit volledig kunnen worden bevredigd, en lust voelen, zelfs in dat falen. Ideologie verbergt de willekeurige aard en gewelddadige oorsprong van de wet. Rationeel, bewust, weten mensen dat het niet echt is, maar emotioneel, stilzwijgend, vatten ze het spook.
Zizek gaat verder. De ‘jouissance’ omvat een heimelijke afwijking van de sociale orde die publiekelijk wordt erkend, zoals het accepteren van homoseksualiteit of het veroordelen van vrouwenhaat, maar met gedeelde guilty pleasures, nagestreefd in medeplichtige geheimhouding, zoals toespelingen en incidentele beoefening van homoseksualiteit in het leger, en vrouwen-hatende grappen in een kleedkamer.
Zizek verwijst ook naar Blaise Pascal, die stelde dat conformiteit aan de wet, en religieuze rituelen, niet voortkomen uit rationeel begrip en toestemming of geloof, maar uit gewoonte, sociale inculcatie, en uit die gewoonte ontstaat geloof. Ritueel is het voertuig hiervoor. Het is niet dat men knielt vanwege geloof, maar men verwerft geloof door te knielen. Rituelen in organisaties, en rituelen van verkiezingen en stemmen worden niet uitgevoerd vanuit geloof in rechtvaardigheid en democratie, maar dienen om schijn om te zetten in geloof.
Hier stond Pascal verrassend dicht bij moderne inzichten uit de hersenwetenschap die de aanwezigheid van vrije wil ontkennen. We handelen vanuit sociale gewoontes die onbewuste drijfveren kweken die keuzes bepalen en handelingen produceren, die we daarna rationaliseren met vrome bedoelingen.
Ik sta hier dichter bij Pascal dan bij Zizek. Ik denk dat de min of meer automatische conformering aan de gevestigde orde niet wordt geproduceerd door een verborgen lust, maar door assimilatie van sociale praktijken waaraan men zich moet conformeren om redenen en instincten van sociaal overleven en acceptatie. Is dat op enigerlei wijze vergelijkbaar met Zizeks ‘jouissance’? Ik ben het met Zizek eens dat er een verborgen slecht bewustzijn bij betrokken is, van de willekeur en onrechtvaardigheden van de gevestigde orde, dat begraven moet worden in de rationalisaties van ideologie.
Bankiers rationaliseren hun perverse gedrag met marktideologie.
...Een belangrijke bron: Frank vande Veire, Tussen blinde fascinatie en vrijheid; Het mensbeeld van Slavoj Zizek, 2015.
336. Verborgen dingen en het zelf
Zizek wijkt af van Kants filosofie, in zijn eerste Kritiek, van de Zuivere Rede, en past deze aan, met behulp van standpunten van Hegel en Lacan. Terwijl Kant stelde dat we de realiteit (‘het Ding’) niet kunnen kennen zoals het ‘op zichzelf’ is, volgt Zizek Hegels standpunt dat dit ‘Ding’ ‘leeg’ of ‘niet-bestaand’ is. Dit transformeert een epistemologische leegte (we kennen het niet) in een ontologische (het bestaat niet).
Laat me terloops opmerken dat ik het er niet mee eens ben. Hier blijf ik een Kantiaan: we weten het niet, maar we kunnen niet anders dan geloven dat ‘het’ bestaat, zelfs als het op een objectief onkenbare manier is. Dit is belangrijk voor mijn evolutionaire argument ..., dat het denken zich heeft ontwikkeld uit interactie met de wereld, en daarom op de een of andere manier, gedurende een langere tijd, enige adequaatheid moet hebben gehad met betrekking tot de wereld, anders zou het niet hebben overleefd.
Hoewel ik in de eerste plaats nominalist ben, is er nog steeds sprake van enig realisme. Ik kan dit verduidelijken met de meervoudige causaliteit van Aristoteles. Begrippen en betekenissen in taal worden gevormd volgens de uiteindelijke oorzaak van interesse, de formele oorzaak van mentale constructie, de voorwaardelijke oorzaak van context, de exemplarische oorzaak van mimicry en cultuur, maar ook de materiƫle oorzaak van realiteit. Vanuit de realiteit creƫren we mentaal percepties en ideeƫn die bij ons passen, in interactie met anderen in een cultuur.
Het is moeilijk te accepteren dat dingen in de wereld, zelven en sociale orde niet echt bestaan, geen substantie zijn, geen bepaalde, consistente, stabiele eigenschappen hebben. Zizek beweert dat mensen voor alle drie een illusoire notie aannemen van een gefantaseerd ding, ‘objet-a’ genoemd in de terminologie van Lacan, en we klampen ons er wellustig aan vast, in ‘jouissance’.
Ik ben geneigd om dit idee van het ‘objet-a’ te verbinden met mijn idee van een ‘object bias’, volgens welke we conceptualiseren volgens een metafoor van objecten in tijd en ruimte.
Kant postuleerde dat we het zelf niet kunnen kennen. Zizek is het hiermee eens, en ik ook. Het zelf is niet toegankelijk voor zichzelf. We kunnen niet buiten onszelf treden om onszelf te inspecteren. Het zelf kan zichzelf niet kennen, op dezelfde manier als het oog zichzelf niet kan zien. We hebben geen ideeĆ«n, als dingen waar we naar kunnen kijken, die we kunnen hanteren en die we kunnen omdraaien om te inspecteren. We hebben geen ideeĆ«n, we zijn ze. Het zelf is geen objectieve, externe omstander in de wereld, zoals geĆÆmpliceerd in Descartes’ idee van het zelf, maar betrokken, ondergedompeld in het zelf, geconstitueerd door interactie ermee.
Dit idee is breder overgenomen. Volgens Heidegger is het zelf geen wezen in de zin van een object, maar in de zin van een werkwoord, dat geconstitueerd wordt door te handelen in de wereld. Deleuze en Guattari zagen gedachten ook als een krachtveld waaraan we deelnemen. Gedachten zitten niet in ons, we leven in gedachten. ‘Het zelf is geen objectificeerbaar ding dat de substantiĆ«le drager van de oorsprong van betekenis zou kunnen zijn’ (Vande Veire).
Ook hier gaat Zizek verder, over de top, naar mijn mening, zoals hij zo vaak doet, en stelt dat het zelf ‘leeg’ of niet-bestaand is. Hier volgt hij David Hume’s ontkenning dat er een zelf is met een identificeerbare identiteit. Het zelf is slechts een stroom van percepties en gedachten.
Ik ben het daar niet mee eens. Het zelf niet kunnen kennen of observeren betekent niet dat er geen zelf is, of dat we het op geen enkele manier kunnen ervaren. Eerder ... betoogde ik dat er enige samenhang is in het lichaam, in het gezoem van neuronale en endocriene activiteit die lichaam en geest reguleren. Zonder dat zou het lichaam niet overleven. Hoewel we niet kunnen zien hoe het allemaal samenhangt en het niet kunnen overzien, ervaren we het wel. We kunnen het oog niet zien, maar we ervaren het zien.
Ook hier postuleert Zizek dat we een mythisch, niet-bestaand zelf als een entiteit, een ‘objet-a’, begrijpen. Ik ben het daarmee eens. We hebben een drang naar een identiteit, zelfs als we die alleen als een schijnvertoning kunnen krijgen. Het is moeilijk om niet op zo'n manier over een zelf te denken. Nogmaals, we oefenen een objectbias uit door het zelf als een object in tijd en tempo te zien, en we hechten er een essentie aan die zijn identiteit vormt.
Ten derde wordt de sociale orde van wetten, regels en gebruiken ook begrepen, geĆÆntuĆÆteerd als een object. ...
Zizek wijkt af van Kants filosofie, in zijn eerste Kritiek, van de Zuivere Rede, en past deze aan, met behulp van standpunten van Hegel en Lacan. Terwijl Kant stelde dat we de realiteit (‘het Ding’) niet kunnen kennen zoals het ‘op zichzelf’ is, volgt Zizek Hegels standpunt dat dit ‘Ding’ ‘leeg’ of ‘niet-bestaand’ is. Dit transformeert een epistemologische leegte (we kennen het niet) in een ontologische (het bestaat niet).
Laat me terloops opmerken dat ik het er niet mee eens ben. Hier blijf ik een Kantiaan: we weten het niet, maar we kunnen niet anders dan geloven dat ‘het’ bestaat, zelfs als het op een objectief onkenbare manier is. Dit is belangrijk voor mijn evolutionaire argument ..., dat het denken zich heeft ontwikkeld uit interactie met de wereld, en daarom op de een of andere manier, gedurende een langere tijd, enige adequaatheid moet hebben gehad met betrekking tot de wereld, anders zou het niet hebben overleefd.
Hoewel ik in de eerste plaats nominalist ben, is er nog steeds sprake van enig realisme. Ik kan dit verduidelijken met de meervoudige causaliteit van Aristoteles. Begrippen en betekenissen in taal worden gevormd volgens de uiteindelijke oorzaak van interesse, de formele oorzaak van mentale constructie, de voorwaardelijke oorzaak van context, de exemplarische oorzaak van mimicry en cultuur, maar ook de materiƫle oorzaak van realiteit. Vanuit de realiteit creƫren we mentaal percepties en ideeƫn die bij ons passen, in interactie met anderen in een cultuur.
Het is moeilijk te accepteren dat dingen in de wereld, zelven en sociale orde niet echt bestaan, geen substantie zijn, geen bepaalde, consistente, stabiele eigenschappen hebben. Zizek beweert dat mensen voor alle drie een illusoire notie aannemen van een gefantaseerd ding, ‘objet-a’ genoemd in de terminologie van Lacan, en we klampen ons er wellustig aan vast, in ‘jouissance’.
Ik ben geneigd om dit idee van het ‘objet-a’ te verbinden met mijn idee van een ‘object bias’, volgens welke we conceptualiseren volgens een metafoor van objecten in tijd en ruimte.
Kant postuleerde dat we het zelf niet kunnen kennen. Zizek is het hiermee eens, en ik ook. Het zelf is niet toegankelijk voor zichzelf. We kunnen niet buiten onszelf treden om onszelf te inspecteren. Het zelf kan zichzelf niet kennen, op dezelfde manier als het oog zichzelf niet kan zien. We hebben geen ideeĆ«n, als dingen waar we naar kunnen kijken, die we kunnen hanteren en die we kunnen omdraaien om te inspecteren. We hebben geen ideeĆ«n, we zijn ze. Het zelf is geen objectieve, externe omstander in de wereld, zoals geĆÆmpliceerd in Descartes’ idee van het zelf, maar betrokken, ondergedompeld in het zelf, geconstitueerd door interactie ermee.
Dit idee is breder overgenomen. Volgens Heidegger is het zelf geen wezen in de zin van een object, maar in de zin van een werkwoord, dat geconstitueerd wordt door te handelen in de wereld. Deleuze en Guattari zagen gedachten ook als een krachtveld waaraan we deelnemen. Gedachten zitten niet in ons, we leven in gedachten. ‘Het zelf is geen objectificeerbaar ding dat de substantiĆ«le drager van de oorsprong van betekenis zou kunnen zijn’ (Vande Veire).
Ook hier gaat Zizek verder, over de top, naar mijn mening, zoals hij zo vaak doet, en stelt dat het zelf ‘leeg’ of niet-bestaand is. Hier volgt hij David Hume’s ontkenning dat er een zelf is met een identificeerbare identiteit. Het zelf is slechts een stroom van percepties en gedachten.
Ik ben het daar niet mee eens. Het zelf niet kunnen kennen of observeren betekent niet dat er geen zelf is, of dat we het op geen enkele manier kunnen ervaren. Eerder ... betoogde ik dat er enige samenhang is in het lichaam, in het gezoem van neuronale en endocriene activiteit die lichaam en geest reguleren. Zonder dat zou het lichaam niet overleven. Hoewel we niet kunnen zien hoe het allemaal samenhangt en het niet kunnen overzien, ervaren we het wel. We kunnen het oog niet zien, maar we ervaren het zien.
Ook hier postuleert Zizek dat we een mythisch, niet-bestaand zelf als een entiteit, een ‘objet-a’, begrijpen. Ik ben het daarmee eens. We hebben een drang naar een identiteit, zelfs als we die alleen als een schijnvertoning kunnen krijgen. Het is moeilijk om niet op zo'n manier over een zelf te denken. Nogmaals, we oefenen een objectbias uit door het zelf als een object in tijd en tempo te zien, en we hechten er een essentie aan die zijn identiteit vormt.
Ten derde wordt de sociale orde van wetten, regels en gebruiken ook begrepen, geĆÆntuĆÆteerd als een object. ...
--
Reacties