In Dienst van de Literatuur - Michaël Zeeman

Literatuurcriticus, columnist, schrijver en presentator Michaël Zeeman is in zijn woonplaats Rotterdam overleden aan de gevolgen van een hersentumor, die zich vorige maand bij hem openbaarde.

Zeemans grootste passie was de literatuur. Hij heeft daarvan blijk gegeven in duizenden recensies en essays, als jurylid, als interviewer en - in de jaren negentig - als presentator van het VPRO-televisieprogramma Zeeman met boeken. Hij was meer een literator, a man of letters, dan een schrijver. Maar tot zijn oeuvre behoren twee dichtbundels en een verhalenbundel; voor zijn poëziedebuut Beeldenstorm (1991) kreeg hij de C. Buddingh' Prijs. Hij is wel de grootste lezer van de twintigste eeuw genoemd. Misschien is die kwalificatie meer van toepassing op Kees Fens, maar Zeemans aanwezigheid in de literaire wereld was onomstotelijk. Zijn machtige postuur leek die positie te bevestigen. In 2002 werd hem, wegens zijn verdiensten voor het geschreven woord in Nederland, de Gouden Ganzenveer toegekend. Zeeman werd geboren in een domineesgezin op Marken, maar hij werd geen theoloog, zoals zijn ouders hadden gewild. Hij liet het geloof achter zich en ging filosofie studeren in Utrecht en Groningen. Hij voltooide die studie niet. In 1974 werd hij verkoper in de Leeuwardense boekhandel De Tille. Hij nam vaak boeken mee naar huis ter recensie, maar ook voor zichzelf. De boekhandelaar klaagde hem uiteindelijk aan voor diefstal ter waarde van tweehonderdduizend gulden. Zeeman werd in 1986 gearresteerd, maar de zaak werd uiteindelijk geschikt.
Zeeman was een moeilijk mens. Als hij moest samenwerken, leidde dat tot conflicten. Nadat hij in 1991 in dienst was getreden van de Volkskrant en daar chef van de kunstredactie was geworden, was de verhouding met zijn directe collega's zo slecht dat hij na twee jaar uit die functie werd ontheven. Hij ging als freelancer verder met de gedreven productie van teksten over literatuur en cultuur. Hij schuwde daarbij het grote gebaar niet. Kenmerkende Zeeman-zin (onderwerp was de hem onwelgevallige verkiezing van de Dichter des Vaderlands): 'Hier lukt nooit iets als het om schoonheid gaat: het is om razend van te worden.' Pogingen om schoonheid te verwerven, schreef Zeeman, 'zullen vroeger of later altijd schipbreuk lijden op de harde koppen van de boekhouders en de versteende harten van de calculerende burgerij.' Deze manier van schrijven wordt door sommigen prachtig gevonden. Zeeman was menigmaal betrokken bij literaire conflicten. Eind jaren tachtig kreeg hij een onpoëtische emmer vis over zich uitgestort, een gebaar vanuit het dichtersgroepje de Maximalen, dat hij verfoeide. Tot die Maximalen behoorde ook Joost Zwagerman, met wie Zeeman daarna een vete had. Liever dan in het kleine, benepen Nederlandse literaire wereldje verkeerde hij onder de grote schrijvers dezer aarde. Hij interviewde onder anderen Philip Roth, Umberto Eco, V.S. Naipaul en Günter Grass en liet niet na te verkondigen dat hij sommige van die schrijvers tot zijn persoonlijke vrienden mocht rekenen. Maar hoe men ook over optreden en stijl van Zeeman denkt, zijn rol als voorvechter van de literatuur is belangrijk geweest, als je ervan uitgaat dat het goed is dat er mensen zijn die af en toe een boek omhoog houden en er in wervende zin over spreken of schrijven. Michaël Zeeman heeft de literatuur gediend en daaraan heeft hij goed gedaan. (JOS BLOEMKOLK, Het Parool)

- - -

AMSTERDAM - Altijd waren er boeken. Zo abrupt als de wendingen waren in het leven van Michaël Zeeman, de gezichtsbepalende literair criticus en columnist van de Volkskrant, de grote constante is dat hij immer bezig was met, omgeven was door, zijn inspiratie en zelfs zijn ontspanning vond in boeken. De met de jaren bijeengebrachte collectie die zich in het voorjaar van 2009 nog in zijn woning te Rome bevond, telde 40 duizend banden. Niet verwonderlijk dat hij het bij voorkeur zo voorstelde dat wij mensen tijdelijk te gast zijn bij onze boeken, en niet andersom – al die boeken, soms eeuwen oud, mag je welbeschouwd slechts kortstondig de jouwe noemen. Zij zullen er nog zijn als jij zelf bent gestorven.
De journalist en literair criticus Michaël Zeeman is maandagavond op 50-jarige leeftijd overleden aan een hersentumor. Zeeman is thuis in Rotterdam gestorven. (Marieke Wijntjes) Met enig gevoel voor theater (‘So I wish you first a /Sense of theatre’ luidt het motto van W.H. Auden dat Zeeman koos voor zijn verhalenbundel De verduistering, 1995) mogen we poneren dat alle inspanningen in het ongelooflijk werkzame leven van Zeeman tezamen één grote eredienst voor de literatuur vormden: het voorzitten van fora en jury’s, het presenteren van een tv-programma (Zeeman met Boeken, VPRO, 1996-2002), de interviews die hij maakte voor krant en televisie met gerenommeerde buitenlandse auteurs van wie hij enkelen nadrukkelijk en epaterend tot zijn ‘goede vrienden’ rekende (Philip Roth, Jens Christian Grøndahl, Umberto Eco, Jaan Kross, Orhan Pamuk, V.S. Naipaul en Günter Grass), en bovenal de duizenden kritieken en essays die hij heeft geschreven sinds ongeveer 1980. Eerst voor de Leeuwarder Courant, NRC Handelsblad en Vrij Nederland, sinds 1991 voor de Volkskrant en incidenteel De Groene Amsterdammer. Hij schreef over poëzie, proza, essays, muziek, theater, beeldende kunst, cultuurhistorische studies in alle bekende en een paar onbekende talen, stukken waarvoor hem in 2002 de Gouden Ganzenveer werd toegekend.
Een Europeaan, een kosmopoliet, een globalist uit de aard der zaak, die elke zweem van nationalisme en vrees voor vreemde invloeden, zoals die in economisch onzekere tijden de kop op plegen te steken, in zijn columns die hij liefst elke week vanuit een andere standplaats verstuurde (Jeruzalem, Wenen, Rome, Berlijn, New York) met verbale virtuositeit ontmaskerde als uitingen van een bedroevend provincialisme, het conservatisme van de middelmaat, dat hij spijtig genoeg dikwijls kenmerkend vond voor Nederland.
Een volk, de mens an sich, kon je trouwens altijd het best leren kennen, zo was zijn ervaring, door eerst zijn boeken te lezen. In zijn essay God zij met ons (1997) analyseert Zeeman het typische verschijnsel dat God, religie, mystiek en spiritualiteit ook in Nederland bepaald niet verdwenen waren aan het eind van de 20ste eeuw – alle secularisatie, Verlichting en atheïsme ten spijt. ‘Het was me al eerder opgevallen, in de literatuur. Betere graadmeter voor wat zich in de cultuur voltrekt ken ik niet. Daar waren ze al opgedoken, de protagonisten van het vage vermoeden.’ En op 16 mei 2009 noteerde hij in zijn column vanuit Jeruzalem: ‘Mij interesseert het al mijn leven lang onstuimig om, zodra ik in een ander land ben aangekomen, meteen te gaan bekijken wat de mensen daar kennelijk willen lezen. Laat mij de boekhandels maar een half uurtje doornemen om erachter te komen waar ik het de komende dagen over ga hebben, zonder dat ik dat had kunnen voorzien.’
Boeken zijn geen aardigheidje erbij, geen divertissement voor de vrije uren, maar noodzakelijke hulpmiddelen en bronnen om zowel het verleden als het heden te kunnen begrijpen en duiden. Mooi is een mooi geschreven boek, akkoord, maar het allermooist is een mooi geschreven boek dat ook nog ergens over gáát.
Een zeker calvinisme was de harde werker en globetrotter niet vreemd. In de jaren negentig leegde Rudi Wester, toentertijd directeur van het Literair Productiefonds en woonachtig in Amsterdam, op zondagavond twee tassen met lege wijnflessen bij de glasbak, toen zij de twee meter grote buurtgenoot aan zag komen stappen. Eveneens met twee volle tassen – gevuld met papieren wel te verstaan, bedoeld voor de papierbak ernaast. ‘Dit zijn de flessen van twee weken’, riep Wester hem verontschuldigend toe. ‘En dit’, sprak Zeeman met de gedempte galm hem eigen, terwijl hij wees op zijn tassen, ‘dit zijn de kranten van twee dagen.’
Als domineeskind had Michaël Zeeman zich al tussen boeken thuis gevoeld. Geboren in Marken, naar het atheneum gegaan in Dokkum, was hij vaak te vinden in de bibliotheek van de pastorie. God en zijn ouders had hij op zijn 17de voorgoed achter zich gelaten, naar hij schreef in God zij met ons, maar de Tale Kanaäns van de Statenvertaling had hem voor het leven betoverd – het was te horen en te lezen, de gebeitelde volzinnen lieten weinig te raden over de herkomst van zijn idioom. In zijn vaders bezit vond de jonge Zeeman naast die enige betrouwbare Bijbel, waarvan de taal ‘deel is geworden van het mysterie’, de poëzie van Vondel, Van Ostaijen, Gezelle en Huygens. Veel van hun gedichten kende hij uit het hoofd, alsmede intimiderend lange lappen Shakespeare, en dat liet hij zijn gehoor bij gelegenheid met genoegen merken.
Al lezende kon hij ontsnappen. Dat is de kardinale ontdekking geweest in zijn leven. Esthetica en ethica vloeiden samen in die taal, die van een andere wereld getuigt dan de benauwende van alledag. Eeuwige waarheid of grote schoonheid, hoe je het ook noemt, die onze particularismen ontstijgt, ‘is een kwestie die niet zonder talent en niet zonder inspanning herkend en ondergaan kan worden. Het is de inspanning die ze vertrouwd maakt en tegelijkertijd op afstand plaatst: we nemen er uit vrijwilligheid aan deel, maar we vallen er niet mee samen’, schreef hij in God zij met ons, waarmee hij zich als agnost én als domineeszoon verklaart, als begenadigd en ongeneeslijk lezer en interpreet, die brak met zijn vader maar hem in zekere zin trouw bleef. ‘Ik moet op hem lijken.’
Boeken als boeien, zijn stut en redding, waren voor hem absolute noodzaak, en daarvan getuigde hij wekelijks in de Volkskrant.
Hij werd geen theoloog, zoals zijn ouders hadden gewild, maar wel een voorganger. Talloze buitenlandse auteurs introduceerde hij bij zijn enorme schare Nederlandse lezers. Met ongekende drift leverde hij recensies, columns, necrologieën, nieuwsberichten, en hij genoot van de snelheid die de krant van medewerkers vraagt.
Als solist floreerde hij. Samenwerken, waar hij vóór zijn verblijf in Rome (2002-2009) toe genoodzaakt was – als boekverkoper in Leeuwarden (die wel eens een boek, of twee, of drie te veel mee naar huis nam, wat hem in 1986 op een arrestatie kwam te staan, de zaak werd jaren later geschikt zonder veroordeling), stafmedewerker bij de Rotterdamse kunststichting, als chef Kunst bij de Volkskrant – bracht hem geregeld in conflict, omdat niet iedereen uit de voeten kon met de wervelstorm van eruditie en uitmiddelpuntigheid die Zeeman over zijn omgeving liet waaien. De selfmade intellectueel uit Marken, die zijn studie filosofie in Groningen niet voltooide, was als chef geen gemoedelijke pater familias. Zelfs telefoneren met hem was voor velen altijd een beetje examen doen.
Trouw aan zijn vrienden, hardnekkig in zijn hekelingen, zich als jongeling pontificaal aanstellend als vroegoude wijsgeer met baard en pijp, had hij langzaamaan steeds minder pose nodig, ook in zijn stijl, om te laten zien wie hij was en waar hij voor stond.
Rome kreeg er een achtste heuvel bij, toen hij in 2002 daar zijn bibliotheek heen vervoerde en correspondent werd. Al zijn talenten waren een jaar eerder samengekomen, toen de terroristische aanslagen op het World Trade Center in New York hem een essay ingaven dat reeds op 14 september in de Volkskrant stond (eerder dan welke internationale commentator ook, zoals Thomas Vaessens memoreert in De revanche van de roman, 2009), en waarin Zeeman de gevolgen van die aanslag al benoemde: dit betekende het einde van het postmodernisme, van het cultuurrelativisme en het neoliberalisme, van het anything goes dat hem al zo lang tegenstond, nu kon niemand meer zeggen dat alles en iedereen ‘eigenlijk’ gelijk waren, het was vanaf nu gedaan met de nivellering, er moesten weer boeken geschreven worden die de maatschappij in kaart brengen en zich daar niet van afwenden in navelstaarderige macramé-prutswerkjes. Handen uit de mouwen, het werd ernst. Zo bezien had die evidente ramp nog een zegenrijk neveneffect ook.
Op de obligate telefoonvraag hoe het gaat, antwoordde hij al jaren terug steevast en met oudtestamentische zwaarte: ‘Ach, ik word oud, het einde is nabij.’
Maar de oude man heeft niet oud mogen worden. Op 17 mei 2009 werd hij onwel in Wenen, wat de laatste abrupte wending betekende. Spoedig werd een hersentumor geconstateerd. Aan de gevolgen daarvan is hij overleden, 50 jaar oud, in Rotterdam.
Het kapitaal van Zeeman bestaat uit een klein literair oeuvre: de dichtbundels Beeldenstorm (Buddingh’-prijs, 1991) en Verhoudingen (1995), een verhalenbundel De verduistering (1995), een essay God zij met ons (1997), en zijn briefwisseling met de bevriende schrijver Abdelkader Benali, Wie kan het paradijs weerstaan (2006). In zijn schaarse poëzie komt een intieme en kwetsbare kant aan bod, die hij zich daarbuiten zelden permitteerde te openbaren. Uit het gedicht Noli me tangere: ‘Bemin/ mij voor een avond met jouw ogen,/ ontketen mij, bevrijd mij van die/ nooit genezen pijn. Dan kan ik/ jou op vleugels dragen.’ Veel, heel veel méér boeken zaten in zijn pen maar bleven in zijn hoofd, of vergrootten de mythe door als spooktitel (de roman De denksporter) op te duiken in de aanbiedingsfolders van zijn uitgever De Bezige Bij. Er zou een kostelijk boekje zijn te maken over de boeken die hij nooit heeft geschreven.
Zijn ware kapitaal ligt verspreid over de leggers van de krant, jaargangen 1991-2009; zo’n tweeduizend artikelen, van een onvermoeibare bestrijder van de middelmaat. Er is een ontsnapping mogelijk aan de terneerdrukkende consensus, de gemakzucht, de ledigheid en de lelijkheid*, drukken die stukken telkens weer uit. Een kloek boek moet hier uit te selecteren zijn, geen fantoomtitel maar een echte. Een draagbare Zeeman, een talisman. Opdat wij, zijn lezers, in staat zijn te leren leven met dit moeilijk te dragen verlies.
(De Volkskrant)

- - -

’Michaël Zeeman is afwezig’ in memoriam Michaël Zeeman 1958-2009 'Ik ben de man die liefdesbrieven terugstuurde omdat er te veel spelfouten in zaten.'© Mark Kohn/Trouw
Hij kon mensen tot op het bot fileren, maar als ze goed schreven kon hij zielsveel van ze houden. Literator, columnist en dichter Michaël Zeeman overleed deze week op 50-jarige leeftijd.
’Michaël Zeeman is afwezig’ stond op 4 juli in de Volkskrant. Een achteloos maar onheilspellend zinnetje, op de plaats waar normaal gesproken zijn column stond. Zeeman had in al die jaren nog nooit verstek laten gaan. Er ging geen week voorbij of er verscheen een liefdevol interview met een schrijver, een vlijmscherpe recensie van een roman of een genadeloze analyse van een maatschappelijk debat. Met vakantie ging hij niet. Hij was voortdurend op reis en las en schreef ook daar: beschouwingen over literatuur, kunst, politiek en maatschappelijke ontwikkelingen.
Zeeman was twee meter lang „en had een omvang die bij een dergelijke lengte paste” (Mary Shelley); zijn handschrift was zo klein dat het zelfs met een loep nauwelijks te lezen was. Hij maakte even gemakkelijk vijanden als vrienden. Hij schijnt een bont gezelschap vrouwen te hebben zien komen en gaan; het aantal sterke verhalen daarover ontsteeg zelfs dat aantal moeiteloos. „De neutraliteit van dit artikel wordt betwist”, staat er bij de Wikipedia-pagina over Michaël Zeeman.
Met zijn familie had hij een complexe verhouding. Geboren op Marken, in een domineesgezin, tweede van zes kinderen, jong verhuisd naar het Friese platteland. Er mocht veel niet in huize Zeeman, maar er mocht gelezen worden. Lang niet alles. Maar hij las, en haalde zo de buitenwereld binnen, in het beperkte milieu waar hij opgroeide. Michaël Zeeman verliet naar eigen zeggen zijn ouderlijk huis toen hij zeventien was, om er nooit meer terug te keren. Zijn moeder beschreef hij als een onbetrouwbare, agressieve vrouw, met wie hij niets meer te maken wilde hebben. Voor zijn vader had hij „wel respect”. „Met mate hoor, laten we het niet overdrijven”.
In een interview met Arjan Visser, in 2000 in Trouw, zei Zeeman daarover: „De grote, baardige vader boven in de wolken is de grote, baardige vader op de preekstoel is de grote, baardige vader in de studeerkamer is de grote, baardige vader op de rand van mijn bed die mij welterusten komt zeggen. [] Daar zit zowel de wortel van mijn energie als van mijn wanhoop.” Hij had een psychiater nodig gehad om deze knoop te ontwarren.
Zijn jongste broer, Melchior, overleed een paar jaar geleden. Waaraan, werd nooit helemaal duidelijk. „Niet aan zijn hart”, zei Michaël. „Mijn familieleden hebben geen hart, of ze hebben een goed hart.” Zijn broertje behoorde tot de laatste categorie.
Michaël Zeeman kon mensen genadeloos naar beneden halen. Maar als ze schreven, als ze goed schreven, kon hij van ze houden, met ze praten, over ze schrijven. Zijn interviews met oude en jonge schrijvers gaven blijk van diepe belangstelling, grote belezenheid en een scherpe blik. Ook met lang overleden schrijvers kon hij uitvoerige gesprekken voeren, en ze gaven hem antwoord.
Hij was arrogant, natúúrlijk was hij arrogant. Hij had een even trouwe schare vijanden als vrienden. Vrouwen kon hij aanbidden of fileren, vaak allebei. „Een vrouw die meer boeken bezit of gelezen heeft dan ik? Doe niet zo raar, dat komt niet voor. Ik ken zelfs maar een paar vrouwen met een enigszins verdraagbare bibliotheek; vroeger of later blijft zelfs bij de meesten harer je oog echter ook wel hangen op een exemplaar van Isabel Allende of Kristien Hemmerechts. Daar hebben wij mee te leven.”
„Ik hoor wel eens beweren dat ik een womanizer ben”, zei hij in 2000 in deze krant. „Ik vind het een groot compliment, maar ik denk niet dat het waar is. [] Ik ben de man die liefdesbrieven terugstuurde omdat er te veel spelfouten in zaten.”
Zijn bibliotheek bevatte zo’n veertigduizend titels. Daar was hij trots op, het waren zijn vrienden, zijn verwanten, zijn geliefden. Ook met levenden kon hij diepe vriendschappen aangaan, al bleef hij uiterst competitief. „Ik deel terreinen van mijn belangstelling of passies met verschillende vrienden, dat wil zeggen: een deel van mijn belangstelling is hun levensvervulling.”
Michaël Zeeman was ook schrijver, het kon bijna niet anders. Hij publiceerde twee dichtbundels en één verhalenbundel. Zijn werk werd goed ontvangen; voor zijn eerste dichtbundel kreeg hij de Buddingh’-prijs. Waarom hij niet meer literair werk schreef, vroegen vriend (verwonderd) en vijand (honend) zich af. Een paar keer kondigde hij een boek aan dat niet verscheen.
In 2002 kreeg Zeeman de Gouden Ganzenveer voor zijn ’belangrijke bijdrage aan de Nederlandse geschreven cultuur’. Daarna vertrok hij naar Rome. Hij had meer dan genoeg van Nederland, van het literaire klimaat, van het geneuzel in het debat, van de stuntelige politici. „En de koffie is daar beter.” Vanuit Rome bleef hij Nederland bestoken met essays, commentaren en columns.
„Het enige nadeel dat ik kan verzinnen als het gaat om mijn vreugde in Rome te wonen is dat ik inderdaad niet terug kan. [...] Ik kom geloof ik liever nooit meer naar Nederland terug. Ik ben er eens per zes weken, gemiddeld, en dat vind ik afgezien van de altijd plezierige ontmoetingen met vrienden en verwanten, op zichzelf een bezoeking.”
Hij overwoog naar India te verhuizen, een land waarvan hij de literaire ontwikkeling op de voet volgde. „Al moet ik me afvragen of ik dan mijn bibliotheek in zijn geheel mee moet willen nemen.” Ook in New York zou hij kunnen neerstrijken. Hij koos voor Berlijn; zijn plannen om naar die stad te verhuizen werden doorkruist door de hersentumor die in juni dit jaar werd geconstateerd.
Na een column op 16 mei over boekhandels in Jeruzalem verscheen alleen nog dat zinnetje: ’Michaël Zeeman is afwezig.’ Een goede verstaander wist het toen al.

--
* - Serge Gainsbourg - Ugliness is in a way superior to beauty because it lasts.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Typisch Spaans: Balay

Begraven of cremeren?

Het grootste bordeel van Europa